Einde inhoudsopgave
Besluit inbeslaggenomen voorwerpen
Artikel 10 [Voorwerpen niet geschikt voor opslag]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
02-11-2012, Stb. 2012, 603 (uitgifte: 04-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2012, Stb. 2012, 659 (uitgifte: 20-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, welke niet geschikt zijn voor opslag, zijn in ieder geval begrepen:
- 1°
middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet en voorwerpen of stoffen die besmet zijn met deze middelen of deze middelen bevatten;
- 2°
voertuigwrakken die een afvalstof zijn in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;
- 3°
gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
- 4°
gevaarlijke stoffen en preparaten in de zin van artikel 2 van de Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 18 september 1979, 79/831/EEG (Pb EG 1979, L 259);
- 5°
voor bederf vatbare dode dieren, delen en producten van dode dieren;
- 6°
aan bederf onderhevige voedingsmiddelen en dranken;
- 7°
gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
- 8°
diervoeders met gemedicineerde werking als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;
- 9°
diervoeders als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;
- 10°
vuurwerk en andere snel ontvlambare of ontplofbare stoffen;
- 11°
geneesmiddelen.
2.
Ten aanzien van inbeslaggenomen levende dieren overlegt de bewaarder zo spoedig mogelijk met het openbaar ministerie over hetzij een passende wijze van bewaring hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. In het geval dat de onttrekking aan het verkeer zal worden gevorderd, geeft het openbaar ministerie een last tot vernietiging.
3.
Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, zijn in ieder geval begrepen:
- 1°
motoren en auto's of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan € 600;
- 2°
fietsen en bromfietsen of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan € 120;
- 3°
hulpmiddelen bij de jacht of het stropen.
4.
Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald, zijn in ieder geval begrepen:
- 1°
dieren die met het oog op de van die dieren afkomstige produkten worden gehouden, behoudens de dieren bedoeld in de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten;
- 2°
audio- en video-apparatuur;
- 3°
computers;
- 4°
motoren en auto's met een waarde van meer dan € 600 en minder dan € 3.000.