Hof 's-Hertogenbosch, 24-03-2015, nr. HD 200.129.191/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:1065, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-03-2015
- Zaaknummer
HD 200.129.191/01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:1065, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑03‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:294
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2171, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHSHE:2015:294, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑02‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:1065
- Wetingang
art. 9 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst
- Vindplaatsen
JAR 2016/249 met annotatie van mr. dr. E. Koot-van der Putte
AR-Updates.nl 2015-0300
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0300
AR 2015/171
JAR 2016/249 met annotatie van mr. dr. E. Koot-van der Putte
AR-Updates.nl 2015-0127
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0127
Uitspraak 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.191/01
arrest van 24 maart 2015
in de zaak van
Vereniging FNV Bondgenoten,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.J.M. Postma te Utrecht,
tegen:
1. [holding] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [snacks] Snacks B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [grootverbruik] Grootverbruik B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [logistiek] Logistiek B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden],
advocaat: mr. M.R. Meijer te Amsterdam,
als aanvulling op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 februari 2015, op het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch van 14 februari 2013 gewezen vonnis tussen FNV als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagde..
5. Het tussenarrest van 3 februari 2015
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof onder meer overwogen dat [geïntimeerden] als geheel is aan te merken als een onderneming in de zin van de cao. Het hof heeft, alvorens verder te beslissen FNV in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hetgeen is overwogen onder rov 3.6.1. in dat tussenarrest.
6. Het verzoek
Bij faxbericht van mr. Meijer, ingekomen ter griffie van het hof op 9 maart 2015, heeft deze namens [geïntimeerden] verzocht om te bepalen dat tegen de uitspraak van 3 februari 2015 cassatie kan worden ingesteld.
Bij faxbericht van Mr. Postma, ingekomen ter griffie op 12 maart 2015, heeft deze zich namens FNV naar het hof begrijpt verzet tegen toewijzing van het verzoek.
7. De beoordeling van het verzoek
Het hof heeft zich beraden op het verzoek en acht het doelmatig thans ingevolge artikel 401 a lid 2 Rv cassatieberoep open te stellen tegen het tussen partijen gewezen arrest van 3 februari 2015.
8. De beslissing
Het hof:
bepaalt dat tegen het tussen partijen gewezen arrest van 3 februari 2015 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M. van Ham en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2015.
griffier raadsheer
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Is een onderneming als geheel aan een cao gebonden ex artikel 9 Wet CAO, indien slechts één (rechtspositioneel zelfstandig) onderdeel lid is van een werkgeversorganisatie, die partij is bij de totstandkoming van die cao?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.191/01
arrest van 3 februari 2015
in de zaak van
Vereniging FNV Bondgenoten,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als FNV,
advocaat: mr. M.J.M. Postma te Utrecht,
tegen
1. [Holding B.V.],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Snacks B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Grootverbruik B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [Logistiek B.V.]
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.R. Meijer te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 april 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch van 14 februari 2013, gewezen tussen FNV als eiseres en [geïntimeerde] als geheel respectievelijk Holding, Snacks , Grootverbruik en Logistiek als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 839305/141, rolnummer 6290/12)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met eiswijziging;
- -
de memorie van antwoord met producties en eiswijziging;
- -
de akte uitlating producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
FNV is partij bij de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie vanaf in ieder geval 1 juli 2007. De opvolgende Cao’s hebben gegolden tot in ieder geval 30 juni 2013 en zijn algemeen verbindend verklaard voor de periode 6 oktober 2007 tot en met 30 juni 2009 en voor de periode van 16 juli 2011 tot en met 30 juni 2013.
[Snacks B.V.] is lid van Algemene Kokswaren en Snackproducenten Vereniging (AKSV), die eveneens partij is bij de betreffende cao in de hiervoor bedoelde periode(s).
De werkzaamheden binnen [Holding] Holding hebben betrekking op de staf of zijn ondersteunend van aard, zoals Finance, HR, IT, Receptie en huishoudelijke diensten ten behoeve van de andere [BV's] BV’s (Snacks, Grootverbruik en Logistics). Snacks houdt zich bezig met de productie van het assortiment gemaksvoeding als omschreven in de cao. Grootverbruik houdt zich voornamelijk bezig met inkoop, opslag, verkoop en transport van het complete assortiment binnen [geïntimeerde], terwijl ook gehandeld wordt in gemaksvoeding afkomstig van andere producenten en een aantal non food artikelen voornamelijk gerelateerd aan de consumptie van gemaksvoeding. De afdelingen die binnen deze BV zijn ondergebracht zijn o.a. Logistiek, Transport, Sales, Verkoop Binnendienst en Inkoop. Logistiek heeft twee werknemers en binnen deze BV worden blijkens de memorie van antwoord voornamelijk logistieke diensten verleend ten behoeve van HMSHost en Burger King
d) [Holding B.V.] Holding BV maakt gebruik van een geconsolideerde jaarrekening, waarin de
resultaten van dochtermaatschappijen en deelnemingen zijn verwerkt, waaronder naast
alle hiervoor genoemde vennootschappen ook Deli-Pack BV, All Dente Wholesale BV,
Al Dente Pasta BV en [Salades B.V.] Salades BV vallen. Behoudens [Salades B.V.] Salades BV
hebben al deze vennootschappen inmiddels hun activiteiten gestaakt. Al deze
vennootschappen voor zover op dat moment nog actief worden tezamen in de
jaarrekening geduid als “groep”. Blijkens een door FNV ingebracht organogram wordt
de groep [groep] centraal aangestuurd door het bestuur van de Holding.
e) Op 12 november 2012 is een overeenkomst tot koop en verkoop van activa en passiva
gesloten tussen [Holding] Holding, [logistiek] Logistiek en [Grootverbruik] Grootverbruik
enerzijds en Sligro Food Group Nederland BV anderzijds. Met ingang van 1 januari
2013 zijn indirecte werknemers van [Grootverbruik] Grootverbruik en een deel van de
werknemers van [Holding] Holding overgegaan naar Sligro, terwijl een aantal van de
directe werknemers (chauffeurs en orderpickers) in de loop van 2013 naar Sligro zijn
overgegaan. Holding, Logistiek en Grootverbruik zijn aldus inmiddels zogenoemde
“lege vennootschappen”.
f) Voor het geding zijn de volgende bepalingen uit de betreffende cao’s van belang.
De werkingssfeer van de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie wordt bepaald in de artikelen
1.1, 1.2 en 1.3 van de CAO.
Artikel 1.1 luidt als volgt:
“Deze CAO is van toepassing op ondernemingen in Nederland in de gemaksvoedingsindustrie, inclusief de kokswaren- en snackindustrie. Dit zijn (onderdelen van) ondernemingen die etenswaren klaarmaken zoals omschreven in artikel 1.2.
De (onderdelen van) ondernemingen doen dit
fabrieksmatig
in groot- of kleinbedrijf en
geheel of grotendeels. Dit betekent dat (het onderdeel van) de onderneming 50% of meer van de verloonde arbeid aan de productie of groothandel van deze etenswaren besteedt, of dat de omzet van deze etenswaren 50% of meer van de totale omzet bedraagt.
Ook op ondernemingen die etenswaren maken of samenstellen die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt, is deze CAO van toepassing.”
Artikel 1.2 omschrijft vervolgens wat dient te worden verstaan onder gemaksvoeding.
Deze bepaling wordt gevolgd door artikel 1.3, waarvan de tekst – voor zover van belang -
luidt als volgt:
“Als minder dan 50% van de verloonde arbeid wordt besteed aan de productie of groothandel van gemaksvoeding en er in (het onderdeel van) de onderneming geen andere CAO geldt, dan is deze CAO van toepassing. (…)”
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert FNV na een beperkte wijziging in vergelijking met de eerste aanleg (in conventie):
1. naleving van de CAO’s voor de Gemaksvoedingsindustrie vanaf 1 juli 2007 door vanaf deze datum over te gaan tot het in overeenstemming brengen van de arbeidsvoorwaarden, die ze met haar werknemers heeft afgesloten, met deze CAO onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, indien [geïntimeerde] binnen zeven dagen na dagtekening van de uitspraak in deze zaak niet aan haar vordering voldoet;
2. binnen een maand na dagtekening van de uitspraak in deze zaak tot genoegen van FNV bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat [geïntimeerde] jegens haar werknemers en haar gewezen werknemers vanaf 2 oktober 2007 de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie naleeft en aan hen en de voorgeschreven fondsen betalingen heeft gedaan die voortvloeien uit de naleving van de CAO vanaf 2 oktober 2007, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, indien [geïntimeerde] binnen één maand na dagtekening van de uitspraak in deze zaak niet aan haar veroordeling voldoet;
3. betaling van een bedrag van € 5.000,- aan schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 15 en 16 wet CAO, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2008;
4. betaling van een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van kosten die FNV heeft moeten maken om [geïntimeerde] ertoe te brengen de CAO na te leven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak in deze zaak;
5. betaling van de proceskosten van beide instanties.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft FNV, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Met een tweetal andere vakbonden is FNV partijbij de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie.
[Holding B.V.] is de enig aandeelhouder en bestuurder van de Snacks, Grootverbruik en Logistiek.
[Snacks] Snacks en [Grootverbruik] Grootverbruik houden zich bezig met de vervaardiging van bereide vlees- en vismaaltijden en de groothandel in snacks. [logistiek] Logistiek verleent diensten voor het vervoer over land en water ten behoeve van Snacks en Grootverbruik. Holding, Snacks, Grootverbruik en Logistiek vormen een fiscale eenheid.
De vier vennootschappen vormen tezamen één onderneming. Binnen die onderneming wordt tenminste 50% van de verloonde arbeid besteed aan de productie van of groothandel in gemaksvoeding. In elk geval bedraagt de omzet van de gemaksvoeding tenminste 50% van de totale omzet. Om die reden is de CAO op hen van toepassing. Ook indien zij niet tenminste 50% van de verloonde arbeid besteden aan de productie van of groothandel in gemaksvoeding is de CAO van toepassing, omdat op de onderneming geen andere CAO van toepassing is. In dat geval is de CAO van toepassing op grond van artikel 1.3 van de CAO.
FNV heeft er belang bij dat wordt vastgesteld dat [geïntimeerde] de CAO moet naleven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= per dag wanneer zij dit nalaat. Om te kunnen beoordelen of [geïntimeerde] de CAO naleeft heeft FNV bovendien belang bij de afgifte van bescheiden waaruit dat blijkt, eveneens op straffe van verbeurte van een gelijke dwangsom.
FNV heeft verder schade geleden als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] de CAO niet naleeft. Personeel van FNV heeft tijd aan deze zaak moeten spenderen. De daarmee gemoeide kosten begroot FNV op € 5.000,=. Verder ondervindt FNV schade in de vorm van verlies van vertrouwen bij haar leden en verlies aan prestige, doordat [geïntimeerde] de mede door haar, FNV, tot stand gekomen CAO niet wil naleven. Ook deze schade begroot FNV op een bedrag van € 5.000,=.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat zakelijk weergegeven als volgt kan worden samengevat.
De vier vennootschappen kunnen niet als één onderneming worden beschouwd. De CAO definieert het begrip “onderneming” niet, maar wel het begrip “werkgever”. Voor de beoordeling wat moet worden verstaan onder de “onderneming” dient daarom aansluiting te worden gezocht bij de definitie van het werkgeversbegrip. In dat geval dienen alle vier de gedaagden als aparte, zelfstandige ondernemingen te worden beschouwd. Zij zijn alle vier zelfstandige werkgevers. Van die vier is de CAO alleen van toepassing op Snacks. De andere drie gedaagden zijn geen lid van de werkgeversorganisatie die bij de totstandkoming van de CAO partij is (AKSV) en om die reden zijn zij niet gebonden aan de CAO.
Uitgaande van de werkzaamheden die worden verricht binnen Holding, Grootverbruik en Logistiek vallen deze ook niet onder de werking van de CAO. Juist daarom is met FNV gesproken over een bedrijfseigen CAO voor [geïntimeerde]. Die gesprekken waren in een vergevorderd stadium, maar zijn door FNV op oneigenlijke gronden afgebroken, waarna zij pas daarna het standpunt is gaan innemen dat de CAO op alle onderdelen van [geïntimeerde] van toepassing was. Maar nog in 2011 was ook FNV de mening toegedaan dat de CAO niet op alle onderdelen van [geïntimeerde] van toepassing was. Om onduidelijke redenen heeft FNV de onderhandelingen over een bedrijfs-cao gestaakt, hoewel die al in een vergevorderd stadium waren. [geïntimeerde] vorderde in reconventie dat FNV wordt veroordeeld om de onderhandelingen te hervatten.
Toepassing van de CAO binnen alle onderdelen van [geïntimeerde] zou ertoe leiden dat de loonkosten met een bedrag van € 900.000,= per jaar zouden stijgen. De bedrijfsresultaten over 2010 en 2011 waren negatief en ook voor 2012 voorziet [geïntimeerde] een negatief bedrijfsresultaat. De continuïteit van [geïntimeerde] is in het geding en [geïntimeerde] kan zich om die reden een dergelijke kostenstijging niet permitteren. Op deze gronden dienen de vorderingen van FNV te worden afgewezen.
Tot slot heeft [geïntimeerde] betwist dat FNV enige schade ondervindt vanwege het niet correct naleven van de CAO door [geïntimeerde]. Van een verlies aan vertrouwen en prestige blijkt niets en een causaal verband is niet aangetoond. Evenmin is de omvang van de schade onderbouwd. Voor wat betreft de inzet van gesalarieerd personeel is de vordering ook niet onderbouwd. Bovendien behoort het tot de doelstellingen van FNV om zich met zaken als de onderhavige bezig te houden.
Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In het (eind)vonnis van 14 februari 2013 heeft de kantonrechter in conventie [Snacks B.V.] veroordeeld om bescheiden over te leggen waaruit kan blijken dat deze vennootschap sedert 1 juli 2011 de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie naleeft en de vorderingen van FNV voor het overige afgewezen en FNV in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft hij FNV veroordeeld om de door haar afgebroken onderhandelingen te zake een bedrijfs-cao te hervatten en voort te zetten.
Daartoe heeft de kantonrechter kort samengevat het volgende overwogen. Holding, Grootverbruik en Logistiek zijn afzonderlijke rechtspersonen, die zich niet bezig houden met het klaarmaken van etenswaren, zodat zij niet onder de werkingssfeer van de cao vallen. Bij de uitleg van het begrip “onderneming” in de cao moet het gaan om een complex van activiteiten dat wordt uitgeoefend door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die als werkgever optreedt. Het bij elkaar vegen van vier verschillende rechtspersonen teneinde toepasselijkheid van de onderhavige cao aan te nemen met het argument dat het één onderneming betreft strookt niet met de uitleg van het begrip onderneming in de betreffende CAO.
Voor wat betreft de informatieverplichting van Snacks overwoog de kantonrechter dat FNV niet gesteld heeft dat ook reeds voor 1 juli 2011 een cao tot stand was gekomen en evenmin dat Snacks ook al voor dat tijdstip onder de werkingssfeer van een eerder gesloten cao viel, zodat de vordering voor die periode niet toewijsbaar was, maar wel voor de periode nadien. Een dwangsom als prikkel achtte de kantonrechter gerechtvaardigd, omdat Snacks ondanks het verzoek daartoe niet dadelijk de verzochte gegevens had verstrekt. De schadevergoedingsvorderingen zijn afgewezen. Enerzijds is niet gebleken van verlies aan werfkracht, nu FNV daadwerkelijk is opgetreden, terwijl anderzijds niet is gebleken dat er nog andere kosten zijn gemaakt, die niet vallen onder de proceskosten in deze zaak.
In reconventie is de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, omdat niet is gebleken van een zwaarwichtig belang van FNV om de onderhandelingen over een bedrijfs-cao af te breken, waarbij de kantonrechter liet meewegen dat in een andere kwestie die partijen verdeeld hield (het betalen van kaderleden die bij die onderhandelingen waren betrokken en het verval van ATV-uren) een toewijzend vonnis was gewezen.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter FNV in de proceskosten veroordeeld, die in reconventie op nihil zijn gesteld.
3.4.
FNV heeft in hoger beroep 15 grieven aangevoerd. FNV heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van FNV toewijsbaar zijn. De grieven 9 tot en met 13 en grief 15 met betrekking tot de toewijzing van de reconventionele vorderingen gericht op de veroordeling van FNV tot het door onderhandelen over een bedrijfs-cao kunnen daarbij buiten beschouwing blijven, nu [geïntimeerde] haar reconventionele vordering in hoger beroep heeft ingetrokken. Daarbij heeft het hof tevens de omstandigheid betrokken dat de proceskosten in eerste aanleg op nihil zijn vastgesteld, zodat ook hierin geen belang is gelegen.
3.5.1.
Het hof zal eerst de grieven 1 tot en met 5 gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt FNV dat [geïntimeerde] (lees: Holding, Logistiek, Grootverbruik en Snacks) als één onderneming in de zin van de CAO voor de Gemaksvoeding dient te worden beschouwd. Meerdere rechtspersonen kunnen immers gezamenlijk één onderneming exploiteren. Grootverbruik bedrijft groothandel en valt daarmee (direct) onder de werkingssfeer van de CAO. Weliswaar zijn Holding en Logistiek niet aan te merken als onderneming waarin gemaksvoeding wordt bereid in de zin van artikel 1 lid 1 van de CAO, maar zij maken onderdeel uit van [geïntimeerde], zodat nu een andere cao in de onderneming [geïntimeerde] ontbreekt, ingevolge artikel 1 lid 3 van die cao toch de CAO voor de Gemaksvoeding van toepassing is. Aldus FNV.
[geïntimeerde] één onderneming in de zin van de cao ?
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat krachtens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij de uitleg van een bepaling van een cao de bewoordingen waarin deze is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele, voor derden kenbare toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis is. Daarbij komt het niet aan op een strikt grammaticale uitleg maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kunnen als - objectief kenbare - gezichtspunten onder meer betrokken worden de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook kan bij deze uitleg rekening worden gehouden met de kennelijke ratio en strekking van de regeling waartoe de bepaling behoort en de bedoeling van de opstellers, voor zover deze objectief, uit de tekst van de cao en de eventuele toelichting daarop voor derden kenbaar is. (o.a. HR 17 september 1993, NJ 1994, 173, HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110, HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 en HR 11 november 2005, JAR 2005, 286).
[geïntimeerde] kende tot in ieder geval 1 januari 2013 een vennootschapsstructuur, waarbij tenminste vier vennootschappen actief waren (Holding, Logistiek, Grootverbruik en Snacks). Holding was daarbij enig aandeelhouder in de andere vennootschappen, terwijl als bestuurders in die andere vennootschappen telkens dezelfde personen optraden.
In Holding waren de staf en allerlei de andere vennootschappen ondersteunende diensten (waaronder transport en verkoop) ondergebracht, terwijl Snacks zich met name richtte op het produceren van gemaksvoeding zelf en Grootverbruik op het verhandelen daarvan. In die zin zijn de activiteiten in de diverse vennootschappen (Holding, Snacks en Grootverbruik) complementair te achten. Daarbij is het naar het oordeel van het hof nauwelijks meer van belang dat al deze op zich te onderscheiden activiteiten in verschillende vennootschappen zijn/waren ondergebracht, nu de samenhang van deze activiteiten evident is en dit ook haar vertaling heeft gevonden in de wijze waarop deze activiteiten op elkaar zijn afgestemd. Productie en Groothandel zijn immers nauw met elkaar verbonden (waarbij het minder van belang is dat Grootverbruik ook andere producten verkoopt dan de door Snacks geproduceerde gemaksvoeding), terwijl beide onderdelen worden bediend door Holding. In Holding zijn alle hiervoor benodigde ondersteunende diensten ondergebracht evenals de centrale leiding van de “groep [groep]”.
Aldus is er naar het oordeel van het hof sprake van een onderneming in de zin van de cao, die zich richt op productie én de groothandel in gemaksvoeding (artikel 1.1 van de cao) . Daarbij hebben de activiteiten van de Holding een afhankelijk karakter in die zin dat bij de toepassing van het hoofdzakelijkheidscriterium (50 % of meer) ook behoren te worden betrokken de arbeidsuren die in de onderneming worden gemaakt door anderen dan de werknemers die de in lid 1 onder 1 van de CAO genoemde werkzaamheden verrichten, teneinde deze werknemers daartoe in staat te stellen of hun daartoe de noodzakelijke ondersteuning te bieden (vergelijk ook Hoge Raad 24 februari 2012, JAR 2012/94 (Vector).
Voor deze uitleg van het begrip onderneming in de zin van de cao geldt verder het volgende. De cao definieert het begrip ‘onderneming’ niet. Niet valt in te zien waarom ‘onderneming’ in de zin van de cao beperkt zou moeten blijven tot één rechtspersoon. Evengoed kan worden aangesloten bij hetgeen in het algemeen, naar spraakgebruik, onder ‘onderneming’ verstaan wordt, waaronder ook kan worden begrepen een organisatie van ondernemingen die een economische eenheid vormt. Het hof ziet daartoe mede aanleiding om de volgende reden.
De ratio van (een) de werkingssfeerbepaling in de(ze) cao zou naar het oordeel van het hof geweld worden aangedaan, indien een dergelijke feitelijke samenhang van op elkaar afgestemde activiteiten binnen een groep of een concern met als gevolg de toepasselijkheid van een cao, zou kunnen worden doorbroken door de betreffende min of meer op elkaar afgestemde activiteiten onder te brengen in afzonderlijke vennootschappen, ook al vormen die vennootschappen telkens ieder voor zich een eigen juridische entiteit. Dat deze entiteiten zich vervolgens al dan niet afzonderlijk lenen voor een activa en passiva transactie, zoals in het onderhavige geval, maakt dat niet anders.
Binding aan de cao
3.5.3.
Met het oordeel dat [geïntimeerde] is aan te merken als een onderneming in de zin van artikel 1.1. van de Cao voor de Gemaksvoedingsindustrie, doet zich de vraag
voor wat het juridische gevolg is van de omstandigheid dat uitsluitend [Snacks] Snacks lid is van de Algemene Kokswaren en Snackproducenten Vereniging, die als zodanig partij was bij het tot stand komen van de (opvolgende) cao’s. Nu een daaruit voortvloeiende directe gebondenheid van Snacks op grond van artikel 9 wet op de CAO geldt, rijst immers de vraag of die directe gebondenheid in dit geval dan tevens geldt voor de gehele [groep] groep. Wanneer dat laatste immers niet het geval is, zouden de werknemers in Holding, Grootverbruik en Logistiek slechts rechten kunnen ontlenen aan de betreffende cao’s in de periode(s) van algemeen verbindend verklaring van de respectieve cao’s.
3.5.4.
Het hof overweegt als volgt. Wanneer slechts één vennootschap binnen een onderneming, welke onderneming als zodanig en in haar geheel onder de werkingssfeer van een cao valt, lid is van een vereniging, die de overeenkomst in de vorm van een cao is aangegaan en daarom ingevolge artikel 9 Wet op de CAO rechtstreeks is gebonden, levert een dergelijke omstandigheid in beginsel niet eveneens een soortgelijke binding op voor de overige onderdelen van die onderneming. Het betreft in dat laatste geval immers juridisch zelfstandige entiteiten, die zelf geen lid zijn van die vereniging. Wanneer anders zou worden aangenomen, zou een en ander leiden tot een vervaging van de uitdrukkelijk in artikel 9 Wet op de CAO neergelegde binding. De omstandigheid dat die andere entiteiten voor wat betreft de werkingssfeer van de CAO samen met [Snacks] Snacks zijn te beschouwen als één onderneming doet daar niet aan af, ook al leidt dit mogelijk tot een ongelijke behandeling van werknemers binnen die onderneming als geheel.
Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is niet gebleken.
3.5.5.
De conclusie dient dan te zijn dat slechts in de periodes van algemeen verbindend verklaring van de CAO voor de Gemaksvoedingsindustrie Holding, Grootverbruik en Logistics gehouden waren de betreffende cao toe te passen, voor zover de bepalingen daarvan algemeen verbindend zijn verklaard. En uiteraard slechts tot het moment dat bij hen nog werknemers in dienst waren zo rond 1 januari 2013. Een meer precieze datum is op dit moment niet aan te geven gezien het ontbreken van meer exacte gegevens omtrent de datum van overgang van onderneming van de verschillende vennootschappen.
De vorderingen gericht op naleving van de cao
3.6.1.
De vorderingen van FNV richten zich in de eerste plaats op integrale nakoming van de betreffende cao voor de hele periode vanaf 1 juli 2007 door de [groep] groep als onderneming. Die vordering is als zodanig niet toewijsbaar gezien hetgeen hiervoor onder rov. 3.5.5. is geoordeeld. Daarnaast kan worden opgemerkt dat [geïntimeerde] stelt dat Snacks en FNV een vergelijk hebben getroffen in die zin dat voor zover zou moeten worden aangenomen dat (ook) Snacks de betreffende cao niet had nageleefd partijen tot een vergelijk zijn gekomen in de vorm van een nabetaling aan de (ex) werknemers van Snacks op twee verschillende momenten (november 2011 en mei 2013; zie productie 5 MvA).
Voorts heeft FNV gevorderd om bescheiden in het geding te brengen waaruit kan blijken dat [geïntimeerde] vanaf 1 juli 2077 de cao naleeft. Door [geïntimeerde] is aangevoerd dat Snacks aan FNV alle daarop betrekking hebbende bescheiden inmiddels heeft overgelegd, althans voor zover het betreft de naleving van de cao door Snacks vanaf 1 juli 2011 (waartoe Snacks ook was veroordeeld door de kantonrechter).
3.6.2.
Op al deze stellingen van [geïntimeerde] heeft FNV nog onvoldoende kunnen reageren, zodat FNV daartoe alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld, waarbij zij desgewenst haar vorderingen op deze punten kan aanpassen. [geïntimeerde] krijgt de gelegenheid om daar weer op te reageren.
De vorderingen tot schadevergoeding en vergoeding van buitengerechtelijke kosten
3.7.1.
FNV heeft verder gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 15 en 16 Wet CAO, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts tot betaling van de kosten die verbonden zijn geweest met de pogingen van FNV om [geïntimeerde] te bewegen de CAO na te leven. De afwijzing ervan door de kantonrechter wordt bestreken door grief 7.
3.7.2.
FNV heeft voor wat betreft de eerste vordering kennelijk vooral het oog op een vergoeding van reputatieschade doordat zij als vakbond [geïntimeerde] niet heeft kunnen overtuigen van de noodzaak de cao na te leven en daartoe uiteindelijk een gerechtelijke procedure heeft moeten starten. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen op de grond dat FNV juist door te gaan procederen heeft getoond daadkracht te bezitten. Naar het oordeel van het hof zal deze vordering zich voor toewijzing lenen, nu in voldoende mate vast staat dat [geïntimeerde] dan wel delen daarvan de betreffende cao niet integraal heeft nageleefd vanaf 1 juli 2007 en eveneens vaststaat dat FNV doende is geweest om [geïntimeerde] te bewegen anders te handelen dan zij heeft gedaan.
3.7.3.
Niet voor toewijzing leent zich de vordering gericht op een afzonderlijke vergoeding van kosten van personeel van de vakbond. Ondanks de afwijzing in eerste aanleg heeft FNV zich niet de moeite getroost om (ook) in appel aan te geven hoe deze vordering is opgebouwd. De stelling dat FNV in deze zaak vele uren heeft gestoken om [geïntimeerde] te bewegen de cao na te leven is onvoldoende.
3.8.
In afwachting van de nadere uitlatingen van FNV zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De uitspraak
Het hof:
stelt FNV in de gelegenheid zich uit te laten over hetgeen is overwogen onder rov. 3.6.1.;
verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2015 voor nadere uitlating door FNV;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M. van Ham en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.
griffier rolraadsheer