Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:67.
Hof 's-Hertogenbosch, 19-04-2023, nr. 22/00805, nr. 22/00806, nr. 22/00807
ECLI:NL:GHSHE:2023:1280
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-04-2023
- Zaaknummer
22/00805
22/00806
22/00807
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:1280, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑04‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:1258, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1249
- Vindplaatsen
NLF 2023/2016
Uitspraak 19‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting. Belanghebbende is onvergelijkbaar met in Nederlands gevestigde fiscale beleggingsinstellingen, omdat Luxemburg ervoor kiest om niet aldaar woonachtige of gevestigde aandeelhouders niet in de heffing te betrekken ter zake van uit Nederland stammend dividendinkomen. Reeds daarom is het hoger beroep ongegrond.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/00805 tot en met 22/00807
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Luxemburg),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 maart 2022, nummers BRE 18/5825 tot en met 18/5827, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft voor de boekjaren 2013 tot en met 2015 verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend.
1.2.
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur is niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.
1.4.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Een regiezitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daaraan heeft digitaal deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur waren aanwezig, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] , [inspecteur 5] , [inspecteur 6] , [inspecteur 7] en [inspecteur 8] .
1.7.
Van de regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.
1.8.
Na de zitting heeft belanghebbende op 7 december 2022 (onder meer) verzocht om aanhouding van de procedure in de onderhavige zaak. Het gerechtshof heeft bij brief van 2 januari 2023 aangegeven geen aanleiding te zien om aan dat verzoek tegemoet te komen.
1.9.
Het hof heeft daarnaast bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is een naar Luxemburgs recht opgericht en in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds. Naar Luxemburgs recht heeft zij de rechtsvorm van een Sicav (Société d'investissement à capital variable). Belanghebbende is in Luxemburg niet onderworpen aan een belasting naar de winst.
2.2.
Belanghebbende is een instelling voor collectief beleggen met variabel kapitaal. Zij is een paraplufonds met afzonderlijke sub-fondsen.
2.3.
Elk subfonds heeft verschillende soorten participaties die elk hun eigen winstgerechtigdheid hebben. Er zijn Capitalisation shares, dit zijn aandelen die geen dividend uitkeren. Deze aandelen worden met een C aangeduid. Daarnaast zijn er winstuitkerende aandelen die worden aangeduid met een D. Belanghebbende beoogt alleen dividend uit te keren op de winstuitkerende aandelen D.
2.4.
In de jaren waarop de teruggaafverzoeken zien, heeft belanghebbende dividenden van in Nederland gevestigde vennootschappen ontvangen waarop Nederlandse dividendbelasting (hierna: dividendbelasting) is ingehouden.
2.5.
Luxemburg kent geen bronbelasting ter zake van de uitkeringen van winst. Het belastingstelsel zoals dat in de onderhavige boekjaren in Luxemburg gold, voorziet evenmin in een heffing, door die lidstaat, over feitelijke dividenduitkeringen dan wel niet-uitgekeerde winsten op het niveau van niet in Luxemburg woonachtige of gevestigde aandeelhouders in een aldaar gevestigde beleggingsinstelling.
2.6.
Belanghebbende is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.
3.2.
Belanghebbende concludeert voor alle in 1.1 vermelde boekjaren tot teruggaaf van dividendbelasting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 18 januari 2023,1.over een met belanghebbende vergelijkbaar, maar in Duitsland gevestigd beleggingsfonds, onder meer het volgende overwogen:
“(…)Vergelijkbaarheid van belanghebbende met ingezeten fiscale beleggingsinstellingen overigens voor alle in geschil zijnde jaren(…) 4.35. Het hof heeft in zijn uitspraak van 26 oktober 2022 geoordeeld dat in Duitsland gevestigde beleggingsfondsen niet vergelijkbaar zijn met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen, omdat Duitsland over uit Nederland stammend dividend niet heft van niet in Duitsland woonachtige of gevestigde aandeelhouders van die beleggingsfondsen. Het hof heeft zich daartoe gebaseerd op het (…) arrest-Deka, de hofuitspraak van 24 november 20172.en het die hofuitspraak betreffende arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021.3.Aan deze afdoeningswijze ligt ten grondslag dat de Duitse belastingregeling inzake beleggingsfondsen zoals belanghebbende niet leidt tot een heffing op aandeelhoudersniveau die vergelijkbaar is met de Nederlandse dividendbelastingheffing die plaatsvindt ter zake van, overeenkomstig de dooruitdelingsverplichting verrichte, dividenduitkeringen door de fiscale beleggingsinstelling aan haar aandeelhouders. Het hof twijfelt er niet aan dat de juiste uitleg van overweging 82 van het arrest-Deka van het HvJ inhoudt dat de belastingheffing van aandeelhouders in de lidstaat van vestiging van het beleggingsfonds moet leiden tot een gelijke wijze van heffing over door dat fonds uitgekeerde dividenden ten opzichte van de Nederlandse regeling. In het Duitse belastingstelsel is een gelijke behandeling in dat opzicht niet gewaarborgd.
4.36.
Dat Duitsland ervoor kiest om niet aldaar woonachtige of gevestigde aandeelhouders niet in de heffing te betrekken ter zake van uit Nederland stammend dividendinkomen valt weliswaar goed te verklaren vanuit de Duitse conceptie van een transparante belastingheffing over aandeleninkomen dat via beleggingsfondsen wordt behaald, maar die conceptie wijkt af van de wijze waarop Nederland probeert neutraal te heffen. Nederland laat immers uit andere landen stammend beleggingsinkomen niet ongemoeid als het wordt dooruitgedeeld aan niet-ingezeten aandeelhouders van de fiscale beleggingsinstelling, omdat Nederland niet diezelfde transparantiegedachte hanteert, waarin het beleggingsfonds als het ware wordt weggedacht, maar kiest voor een systeem van verlegging van de heffing van de fiscale beleggingsinstelling naar het niveau van haar aandeelhouders. Bij gebreke van harmonisatie kunnen de nadelen van dergelijke systeemverschillen echter niet door middel van een beroep op de verkeersvrijheden uit het VWEU worden weggenomen; daarvoor is harmonisatie vereist.
4.37.
Gelet op het voorgaande is belanghebbende onvergelijkbaar met in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstellingen. Dat betekent dat zij geen aanspraak heeft op teruggaaf van dividendbelasting.”
4.2.
Het voorgaande is mutatis mutandis van toepassing in de onderhavige zaak. Ook Luxemburg kiest er namelijk voor om niet aldaar woonachtige of gevestigde aandeelhouders niet in de heffing te betrekken ter zake van uit Nederland stammend dividendinkomen. Reeds daarom moet het hoger beroep ongegrond worden verklaard. De overige standpunten behoeven geen verdere behandeling meer.
Tussenconclusie
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave en J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffiers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑04‑2023