HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40.
HR, 27-02-2024, nr. 22/04163
ECLI:NL:HR:2024:262
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
22/04163
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:262, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:194
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:3782
ECLI:NL:PHR:2024:194, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:262
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen geldbedrag (art. 420bis.1.b Sr). Vrijspraak in eerste aanleg. Bewijsklacht. Wist verdachte dat geld van misdrijf afkomstig is? HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Bewijsvoering hof houdt in dat bedrag van € 10.159,25, welk bedrag afkomstig is van oplichting, is gestort op rekening van A. Verder houdt die in dat verdachte op diezelfde dag een vrijwel gelijk bedrag heeft opgenomen van deze rekening, die niet op naam van verdachte staat. Dit bedrag heeft verdachte, wederom dezelfde dag, afgegeven aan ander en van dit feit heeft hij meteen mededeling gedaan aan weer een ander. Ten slotte heeft hof vastgesteld dat verdachte met ditzelfde geldbedrag heeft geposeerd op foto. Voor grootste deel van deze gang van zaken heeft verdachte geen verklaring gegeven. Slechts van geld op foto heeft hij gezegd dat dit nepgeld betrof. Hof heeft geoordeeld dat deze verklaring, mede gelet op feit dat verklaring pas in hoger beroep is afgelegd, als ongeloofwaardig moet worden beoordeeld. Onder deze omstandigheden is ’s hofs oordeel dat verdachte wist dat geldbedrag geheel en onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. Samenhang met 22/04056 J.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/04163
Datum 27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2022, nummer 23-002803-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van witwassen.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 23‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Middel over de wetenschap van de criminele herkomst van een geldbedrag bij opzetwitwassen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04163
Zitting 23 januari 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 26 oktober 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens 3. "medeplegen van witwassen", veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis en met aftrek van voorarrest. Een vordering van een benadeelde partij is door het hof niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 22/04056. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
2.
2.1
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de wetenschap dat het geld van misdrijf afkomstig is, niet wordt gedekt door de gebezigde bewijsmiddelen.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 13 april 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.’
2.3
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
De verdediging heeft, vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde witwassen bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het geld op de schermafbeelding (aangetroffen op de telefoon van [betrokkene 1] ) echt is. Een causaal verband tussen de foto en het afgetapte telefoongesprek kan evenmin worden bewezen, aldus de verdediging. Voorts kan niet bewezen worden dat het geld afkomstig is van een misdrijf of dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast. Op 20 april 2020 doet de directeur van het vastgoedbedrijf [aangever] B.V. aangifte van oplichting. Door een telefonische babbeltruc op 13 april 2020 heeft de aangever een geldbedrag van in totaal € 260.260,10 overgemaakt naar drieëntwintig verschillende bankrekeningen. Uit de aangifte volgt dat er als onderdeel hiervan op 13 april 2020 een bedrag van € 10.159,25 is over gemaakt naar een rekening met het rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 2] .
Op de inbeslaggenomen telefoon van de medeverdachte [betrokkene 1] is een schermafbeelding aangetroffen van de rekening van [betrokkene 2] , op welke rekening op 13 april 2020 een bedrag van € 10.159,25, afkomstig van [aangever] B.V. is bijgeschreven. Uit deze schermafbeelding volgt eveneens dat er op 13 april 2020 vijfmaal een opname van € 2.000,00 van deze rekening is gedaan. Diezelfde dag om 21.17 uur heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en de gebruiker van een telefoon met nummer [telefoonnummer] . Genoegzaam gebleken is uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie dat de verdachte de gebruiker is van dit telefoonnummer. De verdachte, gebruiker van dit telefoonnummer, zegt in dit telefoongesprek tegen [betrokkene 1] dat hij “5 keer 2 ruggen” heeft gepind en dat hij het geld al aan ‘ [naam] ’ heeft gegeven. In de telefoon van [betrokkene 1] is voorts nog een schermafbeelding aangetroffen met aanmaakdatum 13 april 2020 om 21.03 uur. Op deze schermafbeelding is een persoon te zien met een pakketje bankbiljetten in zijn hand. Deze persoon is door verbalisant [verbalisant] herkend als zijnde de verdachte. De foto is afkomstig van het snapchataccount ‘ [naam] ’. Anders dan de verdediging ziet het hof - gelet op de samenhang in de tijdstippen alsmede de inhoud van het getapte gesprek en hetgeen er te zien is op de foto - wel degelijk causaal verband tussen de foto en het getapte telefoongesprek.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte op 13 april 2020 te Aalsmeer een bedrag van € 10.000 heeft gepind van een rekening waarop kort daarvoor een door oplichting verkregen geldbedrag was bijgeschreven. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat het geld dat hij vasthoudt op de foto aangetroffen in de telefoon van [betrokkene 1] , nepgeld betreft, acht het hof, gelet op het voorgaande en mede nu deze verklaring pas in hoger beroep is afgelegd, dan ook ongeloofwaardig.’
2.4
Voor de bewijsmiddelen verwijs ik naar de bijlage bij het bestreden arrest. Hier is sprake van een geval waarin het hof tot een veroordeling is gekomen voor een feit waarvan de verdachte door de rechtbank was vrijgesproken, terwijl in cassatie wordt geklaagd over de bewezenverklaring.1.Als ik het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof vergelijk, dan zie ik dat de rechtbank met name aan de vrijspraak ten grondslag legt dat het dossier geen proces-verbaal bevat waarin de verdachte wordt gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] . Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2022 is het betreffende proces-verbaal van identificatie gebruiker telefoonnummer van 18 mei 2020 alsnog in het dossier gevoegd. Het hof heeft dit stuk vervolgens mede ten grondslag gelegd aan de bewezenverklaring.
2.5
Het middel kan niet slagen. De bewijsvoering van het hof houdt in dat op 13 april 2020 een bedrag van € 10.159,25, welk bedrag afkomstig is van oplichting, is gestort op een rekening t.n.v. [betrokkene 2] . Verder houdt die in dat de verdachte op diezelfde dag een vrijwel gelijk bedrag heeft opgenomen van deze rekening, die niet op de naam van de verdachte staat. Dit bedrag heeft de verdachte, wederom dezelfde dag, afgegeven aan een ander en van dit feit heeft hij meteen mededeling gedaan aan weer een ander. Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat de verdachte met ditzelfde geldbedrag heeft geposeerd op een foto.
2.6
De zojuist samengevatte vaststellingen rechtvaardigen naar het mij voorkomt zonder meer het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Voor het grootste deel van deze gang van zaken heeft de verdachte geen verklaring gegeven. Slechts van het geld op de foto heeft hij gezegd dat dit nepgeld betrof. Het hof heeft geoordeeld dat deze verklaring, mede gelet op het feit dat deze verklaring pas in hoger beroep is afgelegd, als ongeloofwaardig moet worden beoordeeld. Noch de vaststelling van het hof met betrekking tot de inhoud van de verklaring van de verdachte, noch het oordeel van het hof dat deze verklaring ongeloofwaardig is, wordt in cassatie bestreden. Onder deze omstandigheden acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte wist dat het geldbedrag geheel en onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf geenszins onbegrijpelijk.
Slotsom
3.
3.1
Het middel faalt. Afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering ligt minder voor de hand omdat zich, zoals gezegd, de situatie voordoet dat het hof de verdachte heeft veroordeeld voor een feit waarvan de rechtbank hem had vrijgesproken, terwijl in cassatie wordt geklaagd over de bewezenverklaring.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2024