Einde inhoudsopgave
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Artikel 2a Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
03-06-2023, Stb. 2023, 216 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.
2.
Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.
3.
Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:
- a.
er een notarieel verleden samenlevingscontract is;
- b.
voor het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of
- c.
na het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.
4.
De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:
- a.
uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
- b.
het gezamenlijk eigendom van een huis; of
- c.
een huurcontract op beider naam; of
- d.
in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot aangemerkt als partner van de betrokkene.
5.
Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.
6.
Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer als partners te willen worden aangemerkt.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.