Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/2.3.2
2.3.2 Het private en het publieke domein
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS442521:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser, Groen & Vranken 2003, p. 67-68.
Zie over functies van de civiele procedure bijv.: Balanceren en vernieuwen 2004, hoofdstuk 2.
Bijv. Kabinetsreactie op het rapport 'Een maatschappelijke orde' van de Commissie Advocatuur, Kamerstukken II, 2005/06, 30 800, VI, nr. 13, p. 6; Kabinetsreactie op het Eindrapport Fundamentele herbezinning burgerlijk procesrecht, Kamerstukken II, 2006/07, 30 951, nr. 1, p. 8.
Deze benadering krijgt o.a. aandacht in het WRR-rapport 'De toekomst van de nationale rechtsstaat' 2001. Vgl. Balanceren en vernieuwen 2004, p. 18-19.
Brief van de Minister van Justitie van 19 april 2004, Kamerstukken II, 2003/04, 29 528, nr. 1; Kabinetsreactie op het Eindrapport Fundamentele herbezinning burgerlijk procesrecht, Kamerstukken II, 2006/07, 30 951, nr. 1, p. 9-10.
De Europese Commissie schrijft op haar website (www.ec.europa.eu) over justitiële samenwerking in civiele zaken: 1...) the main objective of cooperation in civil law is to establish better collaboration between the authorities of Member States to facilitate the movement of these citizens and commercial activities'. Zie ook de `Europese gerechtelijke atlas op het gebied van burgerlijke zaken' op de website van de Europese Commissie, en voor een overzicht van de verordeningen bijv. Israël & Saarloos 2007, p. 677-697.
Bijv. Kamerstukken II, 2002/03, 28 965, nr. 2 (brief van de Minister van Financiën van 25 juni 2003 over de betrokkenheid van de overheid bij geschilbeslechting in effectenleasezaken), nr. 11, p. 7, en nr. 14, p. 9 (toezeggingen van de Ministers van Financiën en Justitie ten aanzien van de beschikbaarheid van rechtsbijstand via de Raden voor rechtsbijstand).
Zie resp. par. 2.4.3 en par. 2.5.
Zie over het rechtsmiddel herroeping bijv. Ten Kate & Korsten-Krijnen 2005.
In het civiele recht is van oudsher leidend dat burgerlijke rechten en plichten ter vrije bepaling van partijen zijn,1 tenzij de wet anders bepaalt. Hiermee gaat vanouds de opvatting gepaard dat de Staat zich in beginsel niet behoort te mengen in materiële burgerlijke rechtsbetrekkingen. Voorop staat het zelfbeschikkingsrecht van de burger. Dit gedachtegoed heeft lange tijd ook de procesrechtelijke vaststelling van die rechtsbetrekkingen door de overheidsrechter beheerst,2 met als gevolg dat partijen heer en meester waren over de aanvang, inhoud en omvang van de procedure, het procesverloop en de beëindiging van de procedure zonder rechterlijke uitspraak. De rechter behoorde zich met betrekking tot al deze onderdelen lijdelijk te gedragen. In de negentiende eeuw werd het civiele procesrecht vanuit rechtsstatelijk perspectief voornamelijk toegepast als een verplicht alternatief voor eigenrichting. Het belang van waarheidsvinding werd wel onderkend, maar was in de praktijk ondergeschikt aan de processuele vrijheden van partijen.
Relativering van het private perspectief van het zelfbeschikkingsrecht
Hierin is langzaam maar zeker verandering gekomen. Tegenwoordig vervult het civiele procesrecht gezien het primaire doel van de civiele procedure nog steeds een functie in de vaststelling en verwezenlijking van burgerlijke rechten van een persoon. Het civiele procesrecht heeft daarnaast echter een eigen positie in het publieke domein.3 In de loop der tijd is het primaat van het private zelfbeschikkingsrecht gerelativeerd onder invloed van andere perspectieven met een voornamelijk publiek karakter.
De mate waarin personen burgerlijke rechten kunnen verwezenlijken
In essentie zijn deze meer publieke perspectieven terug te voeren op veranderende opvattingen over de mate waarin personen dienen te beschikken over mogelijkheden om hun burgerlijke rechten te verwezenlijken en over de taak van de Staat om die mogelijkheden ter beschikking te stellen. Om te beginnen kan hier worden gedacht aan de invalshoek van de grondrechten. Burgers hebben in relatie tot de Staat klassieke, sociale en economische grondrechten. Grondrechten hebben allereerst betekenis in de rechtsverhouding tussen de Staat en de burger.
Sommige grondrechten hebben ook horizontale werking in het privaatrechtelijke rechtsverkeer tussen personen. Het zelfbeschikkingsrecht van de ene burger kan bijvoorbeeld concurreren met aanspraken die een andere burger ontleent aan het gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw) of met het gewicht dat de Staat toekent aan het belang van de zelfredzaamheid van de burger. Ongelijkheidscompensatie in het civiele (proces)recht berust op het uitgangspunt dat machtsverhoudingen in rechtsbetrekkingen tussen personen niet (meer) als vrijwel onveranderlijk worden beschouwd, maar als een factor die onder omstandigheden correctie behoeft door middel van een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk instrument waarmee wordt beoogd te bevorderen dat burgerlijke rechten daadwerkelijk kunnen worden verwezenlijkt.
Ook op andere terreinen manifesteert zich de eigen positie van het civiele procesrecht in het publieke domein. Vanuit ideologisch perspectief heeft het civiele procesrecht betekenis voor het behoud en de verdere ontwikkeling van de democratische rechtsstaat.4 Dit is bijvoorbeeld te zien aan de prominente plaats die het recht op een eerlijk proces mede onder invloed van art. 6 lid 1 EVRM in het civiele procesrecht heeft gekregen.5 Het civiele procesrecht wordt vanuit rechtseconomisch perspectief geacht doelmatig bij te dragen aan het functioneren van de rechtsstaat.6 De geschilbeslechtende functie van de civiele procedure heeft in het publieke domein betekenis vanuit sociaal perspectief. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de inrichting van een structuur voor mediation naast rechtspraak, waarmee de overheid tegemoet wil komen aan de behoefte om in sommige gevallen voorrang te geven aan conflictoplossing boven geschilbeslechting.7 Ook wordt tegenwoordig onderkend dat een adequaat functionerend civiel procesrecht economisch noodzakelijk is. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de totstandkoming van Europese civielprocesrechtelijke verordeningen8 of de inspanningen van de Nederlandse overheid rondom individuele privaatrechtelijke geschillen met potentieel grote gevolgen voor de economie, zoals de effectenleaseproblematiek.9
Wijzigingen in de bevoegdheden van partijen en rechter door verschuivingen in het private en publieke domein
De veranderende opvattingen over de mate waarin personen hun burgerlijke rechten moeten kunnen verwezenlijken en de taak van de Staat daarin, hebben in de twintigste eeuw hun weerslag gevonden in wijzigingen in de verdeling van bevoegdheden over partijen en de rechter in het civiele procesrecht. Gedacht kan worden aan de vervanging van de lijdelijkheid van de rechter ten aanzien van het procesverloop door de regiefunctie van de rechter, of aan de aandacht van de wetgever voor het belang van waarheidsvinding in de civiele procedure.10 Dat deze vertaalslag zich voordoet, spreekt eigenlijk voor zich. Het civiele procesrecht is een onmisbare schakel in de keten waarin burgerlijke rechten kunnen worden verwezenlijkt, omdat de Staat in het civiele procesrecht voorzieningen biedt waarmee verkregen aanspraken kunnen worden vastgesteld en in beginsel ook afgedwongen. Als het civiele procesrecht onvoldoende soelaas biedt bij de verwezenlijking van gerechtvaardigde materieelrechtelijke aanspraken, of andersom te vaak met succes kan worden gebruikt voor de verwezenlijking van niet door het recht beschermde aanspraken, zoals aanspraken in strijd met de waarheid, is de kans reëel dat het de zwakste schakel wordt. Het ligt immers niet in de rede dat in het ongelijk gestelde personen daarmee langdurig genoegen zullen nemen. Dit aspect wordt in het publieke domein serieus genomen. Dat blijkt onder andere uit het rechtsmiddel herroeping: wettelijk is geregeld dat een rechterlijke uitspraak kan worden herroepen wanneer de uitspraak berust op door de wederpartij in het geding gepleegd bedrog of op stukken waarvan de valsheid na de uitspraak is komen vast te staan, of als een partij na de uitspraak stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden (art. 382-392 Rv).11