HR, 14-06-2011, nr. 09/04070
ECLI:NL:HR:2011:BQ3653
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-06-2011
- Zaaknummer
09/04070
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ3653
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ3653, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3653
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3653, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3653
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
14 juni 2011
Strafkamer
nr. 09/04070
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 28 september 2009, nummer 21/002957-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 juni 2011.
Conclusie 12‑04‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte = verzoeker]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 28 september 2009 verzoeker wegens diefstal van benzine en het vervoer van Ritalin (art. 2 onder B Opiumwet) veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar. De vordering van het benadeelde tankstation is tot € 56,47 toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Deze zaak hangt samen met een andere strafzaak jegens verzoeker (nr. 09/04069), in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
4.
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de doorzoeking in verzoekers auto na zijn aanhouding rechtmatig is geweest, althans over de verwerping van een dienaangaand gevoerd verweer.
5.
De raadsman heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 september 2009 het volgende aangevoerd:
‘Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende. Primair wil ik bezwaar maken tegen het door de verbalisanten uitgevoerde onderzoek in de auto. Als reden voor dit onderzoek is in het proces-verbaal vermeld dat sprake was van onduidelijkheid ten aanzien van het kenteken. Echter, uit het dossier blijkt dat die onduidelijkheid op dat moment reeds was opgelost. Volgens mij is de reden van het onderzoek in de auto van verdachte niet valide. Het onderzoek in de auto was daarom onrechtmatig hetgeen moet leiden tot uitsluiting van het bewijs.’
6.
Het hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft namens verdachte als verweer naar voren gebracht dat het onderzoek door de politie in de auto waarin verdachte werd aangehouden onrechtmatig was, nu uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een valide reden tot het doen van voornoemd onderzoek. Volgens de raadsman moet uitsluiting van het bewijs (het vinden van drugs) volgen.
Het hof verwerpt dit verweer. Zowel uit het proces-verbaal van aanhouding van 25 september 2007 (pagina 18–19 politiedossier) als uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2007 van verbalisant [verbalisant 5] (pagina 31 politiedossier) blijkt dat laatstgenoemde verbalisant het onderzoek verrichtte wegens een vermoeden dat mogelijk sprake was van het gebruik van een valse kentekenplaat, naar aanleiding van een melding kort daarvoor. Het hof is van oordeel dat het onderzoek in de auto op basis hiervan rechtmatig was.’
7.
Voor beoordeling van het middel geef ik allereerst de zich bij de stukken van het geding bevindende processen-verbaal weer op basis waarvan het hof heeft geoordeeld dat de doorzoeking in de auto rechtmatig was en daarom het gevoerde verweer heeft verworpen:
- —
het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 6 en 7] van 25 september 2007, kenmerk PL0611/07-370252 (dossierpagina 18–19), houdt het volgende in:
‘Datum en tijd aanhouding: Dinsdag 25 september 2007 te 11:11 uur. (…)
Op dinsdag 25 september 2007 omstreeks 10.50 uur werd er door de centrale meldkamer te Apeldoorn een melding uitgegeven (…). De melding was dat bij het benzinestation Esso Vanenburg, welke gelegen is aan de Rijksweg A28, een groene Opel vectra met het kenteken [CC-00-DD] getankt had zonder te betalen. De centralist van de regionale meldkamer gaf door dat het voertuig wegreed in de richting van Zwolle. (…)
Bij het horen van de melding begaven wij ons richting de Rijksweg A28. Wij gaven aan de meldkamer door dat wij een postje in gingen nemen ter hoogte van de afslag Nunspeet/Elspeet op de Rijksweg A28.
Wij, verbalisanten [verbalisant 6 en 7], namen tijdens het innemen van onze post contact op met de melder, Esso Vanenburg. De melder gaf ons telefonisch een ander kenteken door dan het kenteken dat wij hadden gehoord van de Centrale meldkamer te Apeldoorn, namelijk: [EE-00-FF].
Na enkele minuten op onze post gestaan te hebben zagen wij, verbalisanten [verbalisant 6 en 7], een groene Opel vectra over de Rijksweg A28 rijden. Op dat moment zijn wij dit voertuig gaan volgen, toen we dichterbij kwamen zagen wij, verbalisanten [verbalisant 6 en 7], dat het kenteken van deze groene Opel vectra [EE-00-FF] was.
Met de hulp van assisterende collega's hebben wij de verdachte aangehouden terzake diefstal c.q. verduistering.’
- —
het proces-verbaal van de verbalisant [verbalisant 5] van 25 september 2007, kenmerk PL0611/07-370252 (dossierpagina 31), houdt het volgende in:
‘Op dinsdag 25 september 2007 te 11.45 uur heb ik een onderzoek ingesteld naar mogelijk gebruikte valse kentekenplaat of kentekenplaten met het kenteken [CC-00-DD]. Ik heb het onderzoek uitgevoerd in een personenauto, merk Opel, type vectra, kleur groen, kenteken [EE-00-FF]. Tijdens dat onderzoek trof ik onder de bestuurdersstoel van de auto een zwart etui (…) met een plastic sealbag [aan]. (…)
Uit de plaats van aantreffen en de hoeveelheid pakketjes die ik aantrof kreeg ik het vermoeden dat het hier om een hoeveelheid harddrugs ging.’
8.
Het zich eveneens bij de stukken bevindende naderhand opgemaakte (compilatie)proces-verbaal, dat door de verbalisant [verbalisant 9] op 13 november 2007 is opgemaakt en ondertekend, houdt onder meer in dat in eerste instantie door de medewerkers van het benzinestation abusievelijk een onjuist kenteken (nl. [CC-00-DD]) was doorgegeven en dat daardoor het idee ontstond dat de personenauto voorzien was van valse kentekenplaten.
9.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de verwerping van het verweer en het daaraan ten grondslag liggende oordeel niet begrijpelijk zijn, omdat de melding van het onjuiste kenteken nog voordat verzoeker om 11.11 uur werd aangehouden was gecorrigeerd met de vermelding van het kenteken [EE-00-FF] en verzoeker met dat kenteken was aangehouden, zodat geen sprake kon zijn van een aanleiding voor de doorzoeking van verzoekers auto te 11.45 uur.
10.
Het oordeel van het hof dat aan het doorzoeken van verzoekers auto een toereikende verdenking ten grondslag heeft gelegen is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de desbetreffende processen-verbaal niet blijkt dat verbalisant [verbalisant 5] vóór de doorzoeking reeds in kennis was gesteld van het feit dat het eerder opgegeven kenteken — dat kennelijk niet met het type auto correspondeerde — kennelijk abusievelijk door het benzinestation was doorgegeven en dat het benzinestation dit inmiddels had hersteld. Dat tijdens het opmaken van het compilatieproces-verbaal de vergissing van het personeel van het benzinestation kon worden gerelateerd zegt niets over de informatie die de verbalisanten hadden ten tijde van hun eerdere actie. Het hof heeft derhalve de doorzoeking rechtmatig kunnen oordelen. Dat wordt niet anders indien achteraf dat vermoeden onjuist is gebleken (vgl. HR 3 maart 1987, NJ 1987, 851).
11.
Het middel behelst voorts nog de klacht dat het voeren van een vals kenteken geen misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid, Sv oplevert terwijl de heterdaadbevoegdheid van art. 96b, eerste lid, Sv niet toepasselijk is omdat ‘een vermoeden niet hetzelfde is als ontdekking op heterdaad.’
12.
Dat een vermoeden geen ontdekking op heterdaad is zal niemand de steller van het middel willen afstrijden, maar zijn oordeel is rechtens niet aanvaardbaar. Immers: tot het moment waarop de rechter in elke strafzaak waarin sprake is van betrapping op heterdaad heeft vastgesteld dat sprake was van een strafbaar feit verkeert de strafrechtspleging in een staat van vermoeden op dat punt. Het kan dus niet anders of de heterdaadbevoegdheden worden in een onzekere toestand uitgeoefend. Wel geldt dat het vermoeden redelijk moet zijn (HR 16 maart 1965, NJ 1965, 269). Is het vermoeden dat er iets met de kentekenplaten van de Opel Vectra aan de hand was onredelijk? In geval vanuit een zojuist bestolen benzinestation het signalement van een auto wordt doorgegeven, met vermelding van een bepaald kenteken; de politie zich vervolgens ter aanhouding langs de snelweg posteert waar deze auto zal passeren; en in die tijd navraag bij dat benzinestation leert dat er een ander kenteken in het spel zou zijn, is er sprake van zoveel verwarring dat het vermoeden dat de dieven zich van valse kentekenplaten bedienen gerechtvaardigd.
13.
Overigens was het onderzoek in de auto ook op basis van de op heterdaad betrapte benzinediefstal rechtmatig. Het is mij ambtshalve — ook onlangs nog, namelijk in de zaak met griffienummer 09/01530 waarin ik op 5 april 2011 concludeerde — bekend dat brandstofdieven het gebruik van valse kentekenplaten niet schuwen.
14.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
15.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G