Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/6.1
6.1. Algemeen
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS613169:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Klaassen-Luijten-Meijer, Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 1. Waar ik in dit hoofdstuk over echtgenoten schrijf, bedoel ik daar tevens geregistreerde partners mee. Schrijf ik over huwelijk, gehuwd zijn, huwelijksgemeenschap en echtscheiding, bedoel ik daar eveneens de evenknie voor de geregistreerde partners mee.
Van Mourik-Verstappen, Handboek Nederlands vermogenrecht bij scheiding, Deventer: Kluwer 2006, p. 14.
Kamerstukken II 2000/2001, 27 554, nr. 3, p. 10. Onderzoek door het Centrum van Notarieel Recht van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen heeft aangetoond dat in de meeste gevallen een invulling aan het begrip ‘inkomsten’ wordt gegeven, zij het dat allerminst zeker is dat dit de resultante van zorgvuldig nadenken is. Naar de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs is geen onderzoek gedaan. Zie M.J.A. van Mourik, W. Burgerhart, De ontwikkeling in de praktijk der huwelijks- en partnerschapsvoorwaarden in de periode 1997-2003, WPNR 6648 (2005), p. 1038.
Het huwelijksvermogensrecht kan men definiëren als het geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten (en, voor de volledigheid, ook tussen geregistreerde partners).1 De daadwerkelijke toepassing van het huwelijksvermogensrecht is in de praktijk, zo betogen Van Mourik en Verstappen, in belangrijke mate gereserveerd voor gevallen waarin kommer en kwel de boventoon voeren; het huwelijksvermogensrecht wordt pas interessant als een echtgenoot in financiële nood verkeert of als het huwelijk ten onder dreigt te gaan.2
Wat voor het huwelijksvermogensrecht in het algemeen opgaat, speelt wellicht nog in sterkere mate voor de aandacht voor de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs. Tijdens het bestaan van het huwelijk zullen de echtgenoten zich nauwelijks of niet bekreunen om de inhoud van deze begrippen, zeker niet als zij in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd zijn waar het gevoel van ‘alles zullen we eerlijk delen’ overheerst. Dit verandert doorgaans evenwel drastisch als bijvoorbeeld schuldeisers zich op het gezamenlijke vermogen van echtgenoten of het vermogen van een van hen willen verhalen en de vraag aan de orde komt of het ‘beslagen’ goed al dan niet tot het ‘verhaalsvermogen’ behoort (zie art. 1:124 lid 1 BW). Of indien het huwelijk door echtscheiding is geëindigd en bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap wordt gestoeid over de waarde en de ‘toedelingsprijs’ van de betrokken goederen.
Mogelijk is het vorenstaande mede een verklaring voor het spaarzame gebruik dat, zoals hierna in paragraaf 2 zal blijken, van de begrippen waarde en tegenprestatie (prijs) in de Titels 6, 7 en 8 van Boek 1 BW wordt gemaakt. Het wettelijk huwelijksvermogensrecht ‘concentreert’ zich voornamelijk op het bestaan van het huwelijk, waar de begrippen zoals gezegd niet de boventoon voeren. Ook kan het zijn dat de wetgever – al dan niet terecht – bewust afziet van het gebruik van de begrippen omdat de echtgenoten daaraan – zo nodig – zelf wel invulling kunnen en zullen geven.3 Dit laatste gaat overigens niet of slechts in beperkte mate op voor de begrippen prijs en tegenprestatie; deze kunnen immers als resultanten van een ‘marktproces’ van ‘loven en bieden’ worden beschouwd. Aan de prijsvorming gaat echter doorgaans een waardeinschatting of waardering vooraf.
Wat van het vorenstaande ook zij, de ‘waardeproblemen’ zijn er in het huwelijksvermogensrecht niet minder om, zoals in volgende paragrafen zal blijken.
Voor de onderbouwing van de behandeling van de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs in het huwelijksvermogensrecht in het kader van deze proeve, verwijs ik overigens naar hoofdstuk 4, § 4.1.2.