Einde inhoudsopgave
Advocatenwet
Artikel 36c [Einde lidmaatschap. Schorsing]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 2 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35262)
- Inwerkingtreding
01-03-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-01-2020, Stb. 2020, 29 (uitgifte: 31-01-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Advocaat
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Voor zover het betreft de in artikel 36a, tweede lid, bedoelde leden, eindigt het lidmaatschap van het college van toezicht:
- a.
door het verstrijken van de periode waarvoor het lid is benoemd;
- b.
door ontslag op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de algemene raad;
- c.
door het overlijden van het lid; en
- d.
door ontslag als bedoeld in het vijfde of zesde lid.
2.
Het hof van discipline schorst op verzoek van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de algemene raad, een lid van het college, indien en voor zolang:
- a.
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
- b.
hij bij nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.
3.
Het hof van discipline kan op verzoek van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de algemene raad, een lid van het college schorsen, indien:
- a.
tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld; of
- b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een andere straf dan een vrijheidsstraf;
- c.
aan hem een nog niet onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf;
- d.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld; of
- e.
er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag zouden kunnen leiden.
4.
Het hof van discipline beëindigt desgevraagd of ambtshalve een schorsing als bedoeld in het tweede of derde lid, wanneer de grond hiervoor is vervallen.
5.
Het hof van discipline kan op verzoek van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de algemene raad, een lid van het college ontslaan, indien:
- a.
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
- b.
aan hem een onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf; of
- c.
hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
6.
Het hof van discipline kan op verzoek van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de algemene raad, een in artikel 36a, tweede lid, bedoeld lid van het college ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen.
7.
Tegen een beslissing van het hof van discipline op grond van dit artikel kan door een belanghebbende overeenkomstig artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
8.
Bij de toepassing van het tweede tot en met zesde lid maakt de deken geen deel uit van de algemene raad.