Hof Amsterdam, 25-05-2021, nr. 200.275.652/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:1465
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-05-2021
- Zaaknummer
200.275.652/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1465, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑05‑2021; (Hoger beroep kort geding)
ECLI:NL:GHAMS:2021:312, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑02‑2021; (Hoger beroep kort geding)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2020:838
- Vindplaatsen
JBP 2021/23
JBPr 2021/40 met annotatie van Voort, F.E.G.A. van der
Uitspraak 25‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Verdenking van verzekeringsfraude. (On)terechte melding van persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister van Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS). Vordering in kort geding tot verwijdering van deze registratie afgewezen vanwege onvoldoende spoedeisend belang. De geëigende rechtsingang is het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank op de voet van artikel 35 Uitvoeringswet AVG. Zie ECLI:NL:GHAMS:2021:312.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.275.652/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/678461 / KG ZA 20-42
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 mei 2021
inzake
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
h.o.d.n, Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.F. de Jong te Amsterdam.
Partijen worden hierna Reaal en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
In deze zaak heeft het hof op 2 februari 2021 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [geïntimeerde] een akte na tussenarrest tevens akte houdende producties genomen.
Reaal heeft een antwoordakte na tussenarrest genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1.
Centraal in dit geschil staat de vraag of Reaal in dit kort geding dient te worden bevolen de registratie van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] in het Extern Verwijzingsregister (EVR) van Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS) te
te (doen) verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord met de motivering dat de door Reaal gestelde verzekeringsfraude of misleiding onvoldoende is komen vast te staan. Het hof heeft in zijn tussenarrest overwogen dat nu [geïntimeerde] niet de geëigende route, te weten de met voldoende waarborgen omklede rechtsgang van artikel 35 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG), heeft gevolgd, maar de termijn van artikel 35 lid 2 UAVG heeft laten verstrijken en meer dan een jaar later de weg van het kort geding heeft gekozen, het hof ambtshalve moet toetsen of [geïntimeerde] spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Immers, voor beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing daarvan hetzij na weigering daarvan door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient (zo nodig ambtshalve) beoordeeld te worden of de eisende partij (ook nog ten tijde van het arrest van het hof) bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vergelijk onder meer HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:661). Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om zich alsnog in dit kort geding uit te laten over zijn spoedeisend belang tegen de achtergrond van het stelsel van de artikelen 21 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en 35 UAVG. Dit stelsel berust, zoals in het tussenarrest is overwogen, op de gedachte dat partijen eerst zelf trachten tot overeenstemming te komen en dat de belanghebbende bij een afwijzende reactie op straffe van niet-ontvankelijkheid slechts beperkte tijd, te weten zes weken, heeft om zijn bezwaren daartegen aan de rechter voor te leggen. Het is een bijzondere rechtsingang bij de civiele rechter die door de wetgever voor deze gevallen exclusief is voorgeschreven.
2.2.
[geïntimeerde] voert aan dat de registratie in het EVR niet enkel is strijd is met de bepalingen van de AVG, maar dat deze tevens onrechtmatig is jegens hem. Hij stelt ten gevolge van deze onrechtmatige registratie zowel materiële als immateriële schade te hebben geleden. Het belang bij een verwijdering van de registratie is gelegen in de mogelijkheid om in een reguliere bodemprocedure bij de rechtbank een verklaring voor recht te vorderen dat onrechtmatig is gehandeld alsook een veroordeling tot het vergoeden van schade, welke mogelijkheid niet geboden wordt in een procedure op de voet van artikel 35 UAVG. [geïntimeerde] stelt dat hij binnen bekwame tijd nadat in september 2019 de nadelige gevolgen voor het eerst aan hem bekend werden omdat hij toen een andere auto heeft gekocht, de onderhavige kortgedingprocedure heeft gestart. Met ingang van september 2019 leed [geïntimeerde] financiële schade door het maken van extra kosten voor taxi’s en vanaf december 2019 door het betalen van een hogere verzekeringspremie voor een beperkte WA-verzekering. Deze schade zou zich niet meer voordoen zodra de registratie was verwijderd. [geïntimeerde] meent dat van hem in alle redelijkheid niet kon worden verlangd dat hij, terwijl zijn schade opliep, zou wachten totdat de rechtbank in het kader van een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 35 UAVG een beslissing zou hebben genomen. Volgens hem impliceert reeds de door hem gestelde omstandigheid dat de registratie inbreuk maakt op zijn eer en goede naam en op zijn persoonlijke levenssfeer, de aanwezigheid van een spoedeisend belang.
Aldus stelt [geïntimeerde] dat hij een spoedeisend belang had bij het aanvangen van deze kortgedingprocedure, alsook dat hij ook nog ten tijde van de uitspraak in dit hoger beroep een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering zoals die in eerste aanleg is ingediend en die ziet op het verwijderd houden van de registratie in het EVR.
2.3.
Reaal betwist gemotiveerd dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang had bij de door hem gevorderde voorziening in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De persoonsgegevens van [geïntimeerde] stonden met ingang van 25 juni 2018 geregistreerd in het EVR. Bij brief van 22 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen deze registratie. Dit bezwaar had geen succes. Na deze afwijzing van het verwijderingsverzoek door de verwerkingsverantwoordelijke is de termijn van zes weken gaan lopen waarbinnen op grond van artikel 35 UAVG een gerechtelijke procedure tot verwijdering van persoonsgegevens dient te worden geëntameerd, door indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank. Vast staat dat [geïntimeerde] geen verzoekschrift ex artikel 35 UAVG heeft ingediend. In september 2019, toen [geïntimeerde] een andere auto had aangeschaft en problemen ondervond met het afsluiten van een verzekering voor deze auto, heeft [geïntimeerde] Reaal (middels zijn advocaat) gesommeerd om de registratie ongedaan te maken. Nadat Reaal haar standpunt dat [geïntimeerde] verzekeringsfraude had gepleegd handhaafde, heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 22 januari 2020 de onderhavige kortgedingprocedure aanhangig gemaakt.
2.5.
Voor zover [geïntimeerde] de gestelde spoedeisendheid baseert op zijn urgente belang bij het gebruik van een auto en zijn moeilijkheden om de daartoe vereiste verzekering af te sluiten, stuit dit af op het feit dat hij reeds voordat hij de onderhavige procedure aanhangig maakte het gebruik van de auto heeft veilig gesteld door het afsluiten van een verzekering met ingang van 27 december 2019, zij het onder minder gunstige voorwaarden dan zonder registratie het geval zou zijn geweest. De door hem beoogde procedure bij de rechtbank teneinde te zijner tijd de onrechtmatigheid van de registratie te doen vaststellen en zijn schade vergoed te krijgen, zou [geïntimeerde] evenzeer kunnen starten nadat de rechtbank ex artikel 35 UAVG zijn verzoek tot verwijdering van de registratie zou toewijzen. Niet valt in te zien waarom daartoe een kortgedingprocedure geboden zou zijn. Als [geïntimeerde] zich erop wil beroepen dat een spoedeisend belang gegeven is met de gestelde inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, rijst de vraag waarom hij niet meteen na de registratie hiertegen is opgekomen en waarom hij niet tijdig een verzoekschriftprocedure op de voet van artikel 35 UAVG aanhangig heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die daaraan in de weg stonden. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de periode die vanaf september 2019 of januari 2020 gemoeid zou zijn met het indienen van een nieuw verzoek tot verwijdering bij Reaal, eventueel gevolgd door een verzoekschriftprocedure ex artikel 35 UAVG, niet kon worden afgewacht. De enkele omstandigheid dat zijn schade gedurende de periode dat de registratie nog niet verwijderd zou zijn, zou oplopen met ongeveer € 50,- per maand, is daartoe in elk geval onvoldoende. Daarbij komt dat in geval van spoedeisendheid ook in het kader van een procedure op de voet van artikel 35 UAVG een voorlopige voorziening als de onderhavige kan worden verzocht.
2.6.
Verder wordt overwogen dat de voorzieningenrechter heeft aangenomen dat [geïntimeerde] de bumper heeft laten plamuren en spuiten (rov. 4.7-4.8). Dit heeft de voorzieningenrechter tot het oordeel gebracht dat voorshands aannemelijk is dat [geïntimeerde] te goeder trouw heeft gehandeld en het ernstige verwijt van fraude of misleiding onvoldoende uit de verf is gekomen (rov. 4.9). Partijen zijn het in hoger beroep er echter over eens dat deze aanname van de voorzieningenrechter niet juist is. De bumper van de auto is niet geplamuurd en gespoten. [geïntimeerde] voert in hoger beroep aan dat hij dat in eerste aanleg ook niet heeft gesteld. [garagist] heeft de schade aan de bumper volgens hem hersteld en op welke wijze dat is gebeurd weet hij niet. Een reparatienota heeft hij niet en Advance wil deze ook niet alsnog (in kopie) verstrekken.
2.7.
Dit alles brengt mee dat alsnog onderzocht dient te worden of, hoe en in hoeverre de eerste schade is gerepareerd, daargelaten dat [geïntimeerde] op grond van de polisvoorwaarden niet was gehouden de eerste schade te herstellen. Het gaat erom dat volgens Vivat [geïntimeerde] ten onrechte in zijn mail van 8 december 2017 heeft meegedeeld dat de eerste schade is gerepareerd. Doordat [geïntimeerde] volgens Vivat niet, althans in ieder geval niet volledig de schade heeft hersteld, is door de tweede aanrijding geen financiële meerschade ontstaan. [geïntimeerde] heeft echter wel voor een tweede keer het volledige herstel van de bumper geclaimd. Daarmee is een aantal bewijsvragen aan de orde, die zich zonder nadere bewijslevering niet eenvoudig in het kader van deze kortgedingprocedure voor beantwoording lenen, terwijl die beantwoording wel van belang is voor het antwoord op de vraag of de door [geïntimeerde] gevraagde voorzieningen toewijsbaar zouden kunnen zijn. De registratie is door Vivat verwijderd voordat het hoger beroep aanhangig is gemaakt. Deze vragen en de beantwoording daarvan kunnen daarom zo nodig – voor het geval Reaal opnieuw tot registratie zou overgaan – aan de orde komen in het kader van de geëigende weg om tegen de registratie op te komen via de artikelen 21 AVG en 35 UAVG.
2.8.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] thans onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Ook de voorzieningenrechter had naar het oordeel van het hof de voorziening bij gebreke van een spoedeisend belang dienen af te wijzen.
2.9.
De slotsom is dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Reaal begroot op € 656,- aan verschotten en € 980,- voor salaris,
en in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Reaal begroot op € 862,96 aan verschotten en € 1.671,- voor salaris, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
Uitspraak 02‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Verdenking van verzekeringsfraude. (On)terechte melding van persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister van Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS). Vordering in kort geding tot verwijdering van deze registratie. Is dit de juiste rechtsingang? De geëigende is het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank op de voet van artikel 35 Uitvoeringswet AVG. Zie ECLI:NL:GHAMS:2021:1465.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.275.652/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/678461 / KG ZA 20-42
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2021
inzake
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
h.o.d.n, Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.F. de Jong te Amsterdam.
Partijen worden hierna Reaal en [geïntimeerde] genoemd.
1. De zaak in het kort
[geïntimeerde] meent dat zijn voormalig verzekeraar Reaal ten onrechte melding heeft gemaakt van zijn persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister van Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS). Hij vordert in kort geding verwijdering van deze registratie. De voorzieningenrechter wijst deze vordering toe omdat de door Reaal gestelde verzekeringsfraude of misleiding onvoldoende is komen vast te staan. Reaal houdt vast aan het verwijt dat [geïntimeerde] verzekeringsfraude heeft gepleegd en komt in hoger beroep op tegen de door de voorzieningenrechter toegewezen veroordeling tot verwijdering van de registratie.
2. Het geding in hoger beroep
Reaal is bij dagvaarding van 11 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: voorzieningenrechter) van 13 februari 2020 onder het hierboven genoemde zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Reaal als gedaagde. De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van de zijde van Reaal;
- antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
Reaal heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Reaal in de kosten van het geding in hoger beroep.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.20 feiten opgesomd waarvan bij de boordeling is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
[geïntimeerde] had zijn personenauto met ingang van 11 november 2014 verzekerd bij Reaal (thans Vivat). Laatstelijk was de maandpremie € 51,25 inclusief assurantiebelasting. In artikel 2.5.1 van de polisvoorwaarden is bepaald:
“(…)
Je krijgt geen vergoeding
(…)
Als je fraudeert. Daarmee bedoelen wij dat er onwaarheden zijn of worden verteld om vergoeding (…) te krijgen. Er wordt een hoger bedrag aan schade opgegeven dan er in werkelijkheid is geleden. Of er wordt een schade gemeld die er in werkelijkheid niet is. Komen wij daarachter en hebben wij schade vergoed of kosten gemaakt? Dan moet je de betaalde vergoeding en de door ons gemaakte (onderzoeks)kosten terugbetalen. Wij beëindigen dan ook gelijk de polis, doen aangifte bij de politie en melden de fraude in de daarvoor bestemde registers.”
3.2
Op of omstreeks 6 februari 2017 is bij een aanrijding met een ander voertuig schade aan de linker achterzijde van de auto van [geïntimeerde] ontstaan.
3.3
Reaal heeft daarop een schade-expert ingeschakeld die de schade op 23 februari 2017 heeft gefotografeerd. In zijn rapport van dezelfde datum heeft de expert de schade begroot op € 1.187,75. Daarin is voor pure materiaalkosten, exclusief BTW en arbeidsloon, opgenomen:
- bumper achter € 429,79
- glas achterlicht L € 240,25.
Op de bij het rapport gevoegde foto’s zijn krassen en deukjes in het plaatwerk, een scheurtje in de achterbumper, een beschadigd linker achterlicht en een loshangend stuk van de bumper te zien.
3.4
Reaal heeft het bedrag van € 1.187,75 aan [geïntimeerde] uitgekeerd.
3.5
Op 28 of 29 juli 2017 is opnieuw schade aan de linker achterzijde van de auto ontstaan, nu doordat een motorrijder de auto van [geïntimeerde] raakte, toen die voor een verkeerslicht stond te wachten. De motorrijder is na het ongeval doorgereden. De politie is ter plaatse geweest en [geïntimeerde] heeft op 31 juli 2017 aangifte gedaan van doorrijden na het veroorzaken van schade bij een ongeval. Het OM heeft geen vervolging ingesteld.
3.6
[geïntimeerde] heeft ook deze tweede schade gemeld en zelf gemaakte foto’s van de schade meegezonden evenals een taxatierapport van zijn garagist [garagist] . Namens Reaal is Volmachtkantoor Nederland (VKN) zonder benoeming van een expert overgegaan tot uitkering van een bedrag van € 487,03.
3.7
Reaal heeft geprobeerd de schade te verhalen via de WAM-verzekering. Op verzoek van de WAM-verzekeraar is alsnog een expert ingeschakeld. Deze expert ( [expert] , een andere persoon dan de vorige keer) heeft op 30 november 2017 gerapporteerd:
“Wij stelden aan de hand van de foto’s vast dat het voertuig aan de linker achterzijde werd beschadigd ten gevolge van het evenement d.d. 28-7-2017.Echter stelden wij reeds eerder schade vast (…) met schadedatum 6-2-2017. Dit betrof eveneens een schade aan de achterzijde, te weten: achterbumper en linker achterlicht.Vergelijking van fotomateriaal leerde ons dat de schade (…) [van 6-2-2017, hof] niet is hersteld.
Gezien bovenstaande en het feit dat de achterbumper reeds vervangen diende te worden, zien wij geen financiële meerschade ten gevolge van het evenement d.d. 28-7-2017.”
3.8
Bij brief van 7 december 2017 heeft VKN namens Reaal aan [geïntimeerde] geschreven:
“De expert stelt vast dat de schade welke u claimt oude schade betreft. In februari dit jaar heeft de expert bij uw auto een schade aan de achterbumper en linker achterlicht vastgesteld. Deze schade was dusdanig dat uw achterbumper toen al vervangen had moeten worden. U heeft daarvoor toen van ons een schadevergoeding gehad. Nu blijkt dat u de bumper niet vervangen heeft maar wel doodleuk nu weer dezelfde schade claimt.
Deze handelswijze heeft voor ons alle elementen van misleiding van de verzekeraar. Dat is iets wat niet door ons wordt geaccepteerd. Voordat wij daar een beslissing in nemen geven wij u graag de gelegenheid uit te leggen waarom u dit heeft gedaan. Wij stellen u daarom een aantal vragen. (…)
- Waarom heeft u de schade van februari niet (volledig) laten maken?
- Waarom claimt u nu de oude schade opnieuw?
- Klopt het dat u bewust een nieuwe offerte heeft laten opmaken om nu schade te claimen terwijl u wist dat het om een al beschadigde bumper ging?
- Wanneer u van mening bent dat de bevindingen van de expert niet kloppen dan dient u het tegendeel aan te tonen. Bijvoorbeeld door een gespecificeerde herstelnota (dus geen offerte of pro-forma) waaruit blijkt dat de oude schade vóór 28/07/17 was gerepareerd?
(…)
Wanneer u niet reageert, nemen wij aan dat u inderdaad heeft geprobeerd ons en de tegenpartij te misleiden. Reageert u wel dan zullen wij afhankelijk van uw antwoord een nader standpunt innemen. Zeker is wel dat u het in dit dossier aan u betaalde bedrag van € 487,03 moet terugbetalen aan ons. Afhankelijk van de vraag of er sprake is van misleiding of niet komen daar eventueel nog gemaakte expertisekosten van € 88,94 bij.
Is er sprake van misleiding dan maken wij hier melding van. Wat dat inhoudt leggen wij u in dat geval dan uit. (…)”
3.9
[geïntimeerde] heeft op 8 december 2017 per e-mail als volgt geantwoord:
“(…) Volgens uw vragen in uw brief van 7 december 2017 beantwoord ik het volgende:
- de schade van februari is gemaakt,
En u kan de foto’s kan vergelijken of kan mijn auto hier zien.
- de nieuwe schade door de motor is duidelijk te zien is en heb ik getuigen hiervoor.
De nieuwe schade dikke krassen en andere dan de oude schade.
- ik heb de bon van oude schade niet vinden.
Ik hoop u genoeg geïnformeerd. (…)”
3.10
Nadat VKN hem had gevraagd de bon op te vragen bij de garage, heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 22 december 2017 als volgt geantwoord:
“(…) betreft bon voor schadehersteller van feb 2017 kan ik niet vinden, en de hersteller garage heeft geen zin om mij te helpen, heeft geen tijd om te zoeken en hij zegt de bon een eenmalig aan geven.
En ik verzoek ik u om naar beide schade foto’s bekijken en daar verschil kan u te zien, of kan u de auto zelf weer nakijken.
En ik kan niet zo maar liegen voor het bedrag geen 500,00 terwijl heb ik all risk verzekering heeft en schade vrij jaren 13 jaar dit kan makkelijk met mijn verzekering regelen zonder hoofdpijn. (…)”
3.11
Bij brief van 18 juni 2018 aan [geïntimeerde] heeft VKN het uitgekeerde schadebedrag en de “onderzoekskosten/schade”, totaal € 575,97, teruggevorderd en meegedeeld dat de persoonsgegevens van [geïntimeerde] worden opgenomen in het (interne) incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister (EVR).
Als reden daarvoor is in de brief vermeld:
“Uit onze informatie blijkt dat u ten onrechte een schadevergoeding heeft geclaimd en gekregen. U claimde een achterschade aan uw auto welke veroorzaakt zou zijn door een motorrijder. Nadat de tegenpartij bezwaar had gemaakt hebben wij uw schade alsnog door een expert laten beoordelen. De expert stelde vast dat het om een oude schade gaat welke al eerder door de expert was opgenomen. Voor die schade heeft u indertijd een financiële vergoeding van de verzekeraar ontvangen. Deze schade bleek nu niet hersteld te zijn en kan/mag daarom niet nogmaals geclaimd worden. Ondanks diverse verzoeken van de expert en ons heeft u niet aan kunnen tonen dat de schade wel hersteld was. Er is daarom sprake van verzekeringsfraude.”
Over de opname in het EVR is onder meer vermeld:
“Wij begrijpen dat de registratie gevolgen voor u kan hebben als u bijvoorbeeld een andere verzekering of financieel product aanvraagt of solliciteert bij een financiële instelling. Daarom hebben wij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen uw belangen en de belangen van de financiële instellingen. De schending van ons vertrouwen in u is zo ernstig dat wij het belangrijk vinden om uw gegevens in het waarschuwingssysteem op te nemen. De registratie kan worden getoetst via het Centraal informatiesysteem van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (Stichting CIS), Bordewijklaan 2, 2591 XR Den Haag.
Doelstelling van de verwerking van persoonsgegevens bij Stichting CIS is om voor verzekeraars en gevolmachtigd agenten risico’s te beheersen en fraude tegen te gaan. Zie voor meer informatie www.stichtingcis.nl. Hier vindt u ook het privacyreglement van Stichting CIS.”
3.12
Reaal heeft de verzekering opgezegd. [geïntimeerde] heeft in het EVR geregistreerd gestaan met als referentiedatum 25 juni 2018, einddatum 1 juni 2023 en schadenummer [1] (dat nummer betreft de schademelding van juli 2017).
3.13
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] aan Reaal geschreven als volgt:
“(…) Hierbij wil ik u duidelijk maken dat ik mij slecht behandeld voel van mijn schade aan mijn auto.
Wij hebben getuige en foto’s van de schade en er is een expert van de tegenpartij maar die heb ik nooit gezien of gesproken en heeft mijn auto helemaal niet gezien, heb uiteindelijk een bedrag van € 575,97 uitgekeerd gekregen maar door dat jullie aangaven dat ik fraude heb gepleegd omdat er schade eerder was ontstaan heb ik het bedrag teruggestort omdat ik mij zwaar vernederd voelde.
Ik heb een allrisk verzekering dus zou niet weten waarom ik fraude zou moeten plegen en ben nu aangemeld bij CIS ik ben jarenlang bij jullie verzekerd geweest dus dien ik een bezwaar in tegen het besluit dat jullie mij hebben aangemeld bij CIS en dat jullie dit besluit terug trekken. (…)”
3.14
VKN heeft [geïntimeerde] op 13 november 2018 geantwoord, dat zij het dossier opnieuw heeft beoordeeld:
“Met de stelling dat de expert uw auto niet heeft gezien zijn wij het niet eens. De expert geeft aan uw auto bij u voor de deur gezien te hebben. Hierbij is vastgesteld dat het om een oude schade gaat. Wij hebben u diverse malen gevraagd (…) om aan te tonen dat de oude schade wel hersteld was zoals u stelde. U kon echter op geen enkele wijze middels een reparatienota het herstel bewijzen. Als bewijs van herstel accepteren wij alleen de originele herstelnota.
U levert nu geen nieuwe bewijzen welke uw lezing onderbouwen. Wij blijven daarom van mening dat u heeft gefraudeerd. Onze beslissing hierover en de registratie hiervan trekken wij daarom ook niet in. (...)”
3.15
Bij brief van 20 november 2018 heeft het CIS aan [geïntimeerde] – kennelijk na diens verzoek om verwijdering van de registratie – bericht dat de registratie wordt gehandhaafd, onder verwijzing naar de motivering van Reaal in een bijgevoegde brief van 16 november 2018. Het CIS bericht in deze brief van 20 november 2018 als volgt:
“Uw verzoek tot verbetering, aanvulling of verwijdering van de geregistreerde gegevens in de databank van CIS is voorgelegd aan VIVAT Schadeverzekering N.V. die verantwoordelijk is voor de registratie. (…)
Uit de reactie van VIVAT Schadeverzekering N.V. blijkt dat uw verzoek niet is gehonoreerd. De geregistreerde gegevens zullen niet worden verwijderd.
Indien u zich na deze toelichting van de VIVAT Schadeverzekering N.V. met diens standpunt niet kunt verenigen, kunt u overwegen schriftelijk een gemotiveerde klacht via hun interne klachtenprocedure in te dienen. Pas na het doorlopen van de interne klachtprocedure kunt u overwegen een gemotiveerde klacht in te dienen bij:
Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) (…)”
Die motivering in de bijgevoegde brief van Reaal houdt kort gezegd in:
- er heeft wel degelijk een fysieke expertise plaats gevonden;
- bij dit bezoek heeft de expert vastgesteld dat de schade exact gelijk is aan een eerdere schade waarvoor [geïntimeerde] al is schadeloos gesteld;
- [geïntimeerde] heeft ondanks herhaald verzoek en verleend uitstel geen bewijs geleverd van herstel van de oude schade.
3.16
Omstreeks september 2019 heeft [geïntimeerde] een nieuwe auto aangeschaft. Toen zijn verzekeraar niet bereid bleek om deze in verzekering te nemen vanwege de vermelding in het EVR van CIS heeft [geïntimeerde] een advocaat ingeschakeld.
3.17
De advocaat van [geïntimeerde] heeft bij brief aan VKN van 10 september 2019 de stellingen in de brief van 13 november 2018 gemotiveerd betwist en SNS gesommeerd de volgens hem onterechte registratie ongedaan te maken.
3.18
Op 30 oktober 2019 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan Reaal een op 29 oktober 2019 gedateerde verklaring gemaild, ondertekend door [naam] van [garagist] , waarin deze verklaart beide schades te hebben hersteld. Reaal heeft dezelfde dag geantwoord de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken, te concluderen dat de schade van februari 2017 nog aanwezig was ten tijde van het ongeval in juli 2017 en niet tot verwijdering van de registratie te zullen overgaan. Reaal verwijst daarbij naar een email van 26 september 2019 van de expert [expert] (zie 3.7), die luidt:
“Wij hebben het voertuig niet fysiek geïnspecteerd, daar deze al was afgeleverd en hersteld. Bijgaand voegen wij foto’s bij van de eerste schade (..) en foto’s welke wij van verzekerde ontvingen. Vergelijking van de foto’s leerde ons dat de schade welke opgenomen is in het eerste dossier nog steeds aanwezig is op de bijgevoegde foto’s van verzekerde.
De achterbumper diende bij de eerste schade al vervangen en gespoten te worden. Er is ons inziens derhalve geen financiële meerschade ten gevolge van het 2e evenement.
(…)”
3.19
De advocaat van [geïntimeerde] heeft dit standpunt bij e-mail van 31 oktober 2019 gemotiveerd betwist en Reaal gesommeerd de CIS-registratie ongedaan te maken. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op de foto’s. Verder heeft hij erop gewezen dat de expert tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd: hij heeft (evenals Reaal) steeds volgehouden dat de tweede schade fysiek is geïnspecteerd, terwijl nu wordt toegegeven dat dit niet is gebeurd. Mede om deze reden worden de bevindingen van de expert betwist.
3.20
[geïntimeerde] heeft zijn (nieuwe) auto met ingang van 27 december 2019 uiteindelijk elders verzekerd tegen een maandpremie van € 81,43 exclusief poliskosten en assurantiebelasting.
4. Beoordeling
De vordering en het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1
[geïntimeerde] heeft in dit kort geding in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat Reaal wordt veroordeeld de registratie van zijn (persoons)gegevens bij Stichting CIS te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft deze vordering goeddeels toegewezen, Reaal veroordeeld om binnen een week na de betekening van het vonnis de registratie van de (persoons)gegevens van [geïntimeerde] bij Stichting CIS te (doen) verwijderen en verwijderd te houden en Reaal veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat voorshands aannemelijk is dat [geïntimeerde] te goeder trouw heeft gehandeld en dat het ernstige verwijt van fraude of misleiding onvoldoende uit de verf is gekomen. De voorzieningenrechter acht de registratie daarom niet terecht. Het opleggen van een dwangsom heeft hij onnodig geacht.
De grieven
4.3
Reaal heeft gevolg gegeven aan de veroordeling en de registratie doen verwijderen, maar komt in dit hoger beroep met haar grieven op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Spoedeisend belang
4.4
Alvorens de grieven te behandelen, zal het hof eerst het voor een voorziening in kort geding vereiste spoedeisend belang bespreken. Voorop wordt gesteld dat voor beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing daarvan hetzij na weigering daarvan door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, (zo nodig ambtshalve) beoordeeld dient te worden of de eisende partij (ook nog ten tijde van het arrest van het hof) bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vergelijk onder meer HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:661). Het hof overweegt dienaangaande als volgt (met verwijzing naar het arrest van dit hof van
5 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3966).
4.5
Ingevolge artikel 21 Algemene Verordening Gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679; AVG) heeft de betrokkene te allen tijde het recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene binnen een maand na ontvangst van het verzoek informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven; indien nodig kan die termijn met twee maanden worden verlengd (artikel 12 lid 3 AVG).
4.6
[geïntimeerde] heeft op 22 oktober 2018 bezwaar gemaakt bij de verwerkingsverantwoordelijke, waarop de verwerkingsverantwoordelijke op 13 november 2018 afwijzend heeft gereageerd. [geïntimeerde] heeft ook het CIS benaderd, in reactie waarop het CIS bij brief van 20 november 2018 [geïntimeerde] heeft bericht dat de registratie zal worden gehandhaafd. Het CIS heeft [geïntimeerde] daarbij verwezen naar een interne klachtenprocedure bij Reaal en vervolgens eventueel naar het Kifid.
4.7
Artikel 79 AVG draagt de lidstaten op te waarborgen dat elke betrokkene het recht heeft een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van de AVG geschonden zijn. Voor zover thans van belang is deze toegang tot de rechter geregeld in artikel 35 Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG). Deze bepaling geeft de betrokkene (of, in de bewoordingen van de UAVG, de belanghebbende) het recht de rechtbank te verzoeken om de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in artikel 12 AVG alsnog toe te wijzen. Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de verwerkingsverantwoordelijke niet tijdig op het verzoek heeft geantwoord, is de indiening van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden. Artikel 35 UAVG bouwt grotendeels voort op de inmiddels vervallen artikelen 45 en 46 Wet bescherming persoonsgegevens en het daaraan voorafgaande artikel 34 Wet persoonsregistraties. Dit brengt mee dat de wetsgeschiedenis en rechtspraak bij die bepalingen van belang kunnen zijn bij de uitleg van artikel 35 UAVG (vergelijk gerechtshof Den Haag 1 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2332).
4.8
[geïntimeerde] heeft de voorgeschreven weg van artikel 35 UAVG niet bewandeld, maar heeft er voor gekozen om bij dagvaarding van 22 januari 2020 deze kortgeding- procedure te starten. Op zichzelf staat de bijzondere rechtsingang van artikel 35 UAVG niet eraan in de weg staat dat vragen over de verwerking van persoonsgegevens in een kort geding aan de rechter worden voorgelegd (vergelijk Kamerstukken I, 1987/88, 19 095, nr. 2b, p. 17-18). Zo kan in het kader van een procedure over de juistheid van persoonsgegevens tevens worden gevorderd dat verwerking van die persoonsgegevens wordt gestaakt (vergelijk Kamerstukken II, 1981/82, 17 207, nr. 3, p. 40); in een dergelijk geval is denkbaar dat in kort geding een voorlopige voorziening met betrekking tot die verwerking wordt gevorderd. Ook kunnen executiegeschillen over de verwerking van persoonsgegevens aan de kortgedingrechter worden voorgelegd.
Daarvan moet echter worden onderscheiden een geval als het onderhavige, waarin de gevraagde voorziening strekt tot de verwijdering en het verwijderd houden van persoonsgegevens en waarin de verwerkingsverantwoordelijke in kort geding is gedagvaard nadat de eiser/belanghebbende de termijn van artikel 35 lid 2 UAVG had laten verstrijken. In een dergelijk geval zal de eiser in beginsel zijn vordering zien stranden. De eiser in kort geding zal zijn spoedeisend belang in een geval als het onderhavige namelijk moeten onderbouwen tegen de achtergrond van het stelsel van artikel 21 AVG en 35 UAVG. Dat stelsel berust op de gedachte dat partijen eerst zelf trachten tot overeenstemming te komen en dat de belanghebbende bij een afwijzende reactie op straffe van niet-ontvankelijkheid slechts beperkte tijd heeft om zijn bezwaren daartegen aan de rechter voor te leggen. Het wettelijk stelsel strekt mede ertoe te voorkomen dat de verwerkingsverantwoordelijke rauwelijks of lange tijd wordt gedagvaard nadat hij het verzoek heeft afgewezen.
In dit verband moet bovendien worden bedacht dat het verzoek op grond van artikel 21 AVG te allen tijde – en derhalve meermalen – kan worden gedaan. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende (behoudens misbruik van (proces)recht) ook meermalen een artikel 35 UAVG-verzoek kan indienen. Voorts is van belang dat ook in het kader van een verzoekschriftprocedure zoals artikel 35 UAVG in spoedeisende gevallen om een voorlopige voorziening kan worden verzocht (vergelijk HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533, NJ 2016/251). Hierbij verdient opmerking dat de procedure ex artikel 35 UAVG geen ingang kent voor de verwerkingsverantwoordelijke. Daar komt verder bij dat de beoordeling in kort geding naar haar aard een voorlopige is, terwijl bij toewijzing van de onmiddellijke voorziening geen bodemprocedure zal volgen, nu immers de procedure ex artikel 35 UAVG geen ingang kent voor de verwerkingsverantwoordelijke, maar alleen voor de belanghebbende.
4.9
Nu [geïntimeerde] niet de geëigende route, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang van artikel 35 UAVG heeft gevolgd, maar de weg van het kort geding heeft gekozen, zal het hof ambtshalve moeten toetsen of hij tegen de achtergrond van het voorgaande ten tijde van de uitspraak spoedeisend belang heeft bij de gevaagde voorziening. Daartoe moet [geïntimeerde] feiten en omstandigheden stellen waaruit zijn spoedeisend belang is af te leiden. Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn dergelijke feiten en omstandigheden vooralsnog niet, althans onvoldoende gesteld.
4.10
Als een spoedeisend belang dat een voorziening in kort geding rechtvaardigt niet aannemelijk is, zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal de vordering van [geïntimeerde] reeds daarom alsnog worden afgewezen.
Het bovenstaande betekent overigens niet dat de registratie van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] in CIS terecht is geweest, maar uitsluitend dat de geëigende weg om tegen deze registratie op te komen in beginsel een andere is. Nu [geïntimeerde] de termijn van artikel 35 lid 2 UAVG heeft laten verstrijken, ligt het op zijn weg eerst een nieuw verzoek op grond van artikel 21 AVG in te dienen. Bij een eventuele afwijzende reactie daarop kan hij zich op de voet van artikel 35 UAVG binnen een termijn van zes weken na ontvangst van dit antwoord tot de rechtbank wenden.
4.11
Het spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij de gevraagde voorziening in kort geding, in het licht van de hiervoor beschreven specifieke rechtsgang, is door partijen niet aan de orde gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen zich alsnog over de spoedeisendheid uit te laten, als hij van mening is dat daarvan in dit geval sprake is. Reaal kan daarop bij antwoordakte reageren.
4.12
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 februari 2021 voor uitlating door [geïntimeerde] , zoals in 4.9 is overwogen;
bepaalt dat Reaal vervolgens op een termijn van twee weken een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.