Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 865/2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
Artikel 54 In gevangenschap geboren en gefokte specimens van diersoorten
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2006
- Bronpublicatie:
04-05-2006, PbEU 2006, L 166 (uitgifte: 19-06-2006, regelingnummer: 865/2006)
- Inwerkingtreding
09-07-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-05-2006, PbEU 2006, L 166 (uitgifte: 19-06-2006, regelingnummer: 865/2006)
- Vakgebied(en)
Douane (V)
Onverminderd het bepaalde in artikel 55 wordt een specimen van een diersoort uitsluitend beschouwd als zijnde in gevangenschap geboren en gefokt indien ten genoegen van een bevoegde administratieve instantie, welke overleg pleegt met een bevoegde wetenschappelijke autoriteit van de betrokken lidstaat, is aangetoond dat aan de volgende vereisten is voldaan:
1.
het betreft een nakomeling of een afgeleid product van een nakomeling, die in een gecontroleerd milieu is geboren of anderszins op één van de volgende wijzen is geteeld:
- a)
als gevolg van de paring of een andere vorm van gametenoverdracht tussen ouderdieren in een gecontroleerd milieu, in het geval van geslachtelijke voortplanting;
- b)
uit ouderdieren die zich bij het begin van de ontwikkeling van de nakomeling in een gecontroleerd milieu bevonden, in het geval van ongeslachtelijke voortplanting;
2.
het fokdierenbestand is in overeenstemming met de op het moment van verwerving daarop toepasselijke wettelijke bepalingen op een zodanige wijze gevormd dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden;
3.
het fokdierenbestand wordt zonder toevoeging van aan de natuur onttrokken specimens in stand gehouden, afgezien van de occasionele aanvulling met dieren, eieren of gameten in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade ondervindt, en zulks uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
- a)
om schadelijke inteelt te voorkomen of te matigen, waarbij de omvang van de aanvulling door de behoefte aan nieuw genetisch materiaal wordt bepaald;
- b)
teneinde een bestemming te geven aan verbeurdverklaarde dieren, overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97;
- c)
in uitzonderlijke gevallen, om zich daarvan als fokdieren te bedienen;
4.
het fokdierenbestand heeft zelf in een gecontroleerd milieu nakomelingen van de tweede of een latere generatie opgeleverd (F2, F3 enzovoort), dan wel wordt beheerd op een wijze waarvan is aangetoond dat daarbij de productie van nakomelingen van de tweede generatie in een gecontroleerd milieu is gewaarborgd.