Het proces-verbaal met bijlagen, onder nummer 2011082230, opgemaakt op 30 november 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht.
HR, 17-02-2015, nr. 13/05935
ECLI:NL:HR:2015:325, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2015
- Zaaknummer
13/05935
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:325, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2762, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2762, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:325, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0083
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht witwassen. De HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010: BM0787. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het o.g.v. de vastgestelde f&o niet anders kan zijn dan dat het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof o.m. heeft vastgesteld (i) dat het gaat om een contant geldbedrag van € 40.850,-, (ii) dat dit geldbedrag is aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok direct achter de door verdachte bewoonde woonwagen, alsmede (iii) dat verdachte blijkens informatie van de belastingdienst samen met zijn partner als inkomsten slechts beschikte over een uitkering die gemiddeld over de voorgaande vijf jaar minder dan € 22.000,- per jaar bedroeg, en (iv) dat de verklaring van verdachte ttz. in h.b. dat X dat geldbedrag aan hem in bewaring had gegeven, niet aannemelijk is.
Partij(en)
17 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05935
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2013, nummer 21/005082-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het Hof niet kan volgen dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van € 40.850,- uit enig misdrijf afkomstig was.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 april 2011 te Utrecht, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 40.850,00, voorhanden had, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met bijlagen, onder nummer 20110822301, opgemaakt op 30 november 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht.
1. Het hiervoor genoemde in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op pagina's 5 en 9) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 13 april 2011 werd binnengetreden in de percelen [a-straat] 2 tot en met 8 te Utrecht. Tijdens de doorzoeking van de woonwagen gelegen aan de [a-straat] 2 te Utrecht werd een contant geldbedrag van € 40.850,= aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok gelegen direct achter de woonwagen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0910 2011082230-30 (als bijlage op pagina 46) opgemaakt op 14 april 2011 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven-:
Ik woon op de [a-straat] 2 te Utrecht. Ik heb een duivenhok buiten staan. Deze is alleen van mij. Deze staat achter de wagen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2011082230 (pagina 12) van het proces-verbaal, opgemaakt op 30 mei 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
In het onderzoek contra [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], werd door de belastingdienst informatie uitgeleverd van [verdachte] en zijn partner [betrokkene 1]. Uit de uitgeleverde informatie van de belastingdienst blijken de volgende inkomsten:
[verdachte] | [betrokkene 1] | Totaal | |
2006 | € 12.000,- | € 16.423,- | € 28.423,- |
2007 | € 0,- | € 19.327,- | € 19.327,- |
2008 | € 4.275,- | € 17.197,- | € 21.472,- |
2009 | € 7.195,- | € 13.238,- | € 20.433,- |
2010 | € 9.325,- | € 9.325,- | € 18.650,- |
€ 32.795,- | € 75.510,- | € 108.305,- |
Bovenstaande legale inkomsten betreffen uitkeringen van de gemeente Utrecht.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt tevens dat het vermogen van [verdachte] ultimo 2010 € 317,- bedraagt.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 augustus 2013, voor zover hier van belang:
Ik werk niet omdat ik niet tegen leidinggevenden kan. Toen ik 17 jaar was heb ik een jaartje gewerkt als huizensloper."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Op 13 april 2011 is er nadat er informatie was binnengekomen bij de politie Utrecht, door de politie binnengetreden in [a-straat] 2 te Utrecht, het adres waar verdachte stond ingeschreven. Tijdens deze doorzoeking werd onder andere een geldbedrag van € 40.850,= in een plastic tas aangetroffen. De plastic tas was verstopt in het duivenhok direct achter de woonwagen. Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over de herkomst van dit geld. Pas nadat [betrokkene 2] had aangegeven dat het geld van hem zou zijn en om teruggave heeft verzocht, heeft verdachte een verklaring hierover afgelegd. Gelet hierop maar in het bijzonder ook op de hoeveelheid geld en hoe en waar het geld is aangetroffen, acht het hof de verklaring van verdachte niet aannemelijk."
2.3.
Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456).
2.4.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld (i) dat het gaat om een contant geldbedrag van € 40.850,-, (ii) dat dit geldbedrag is aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok direct achter de door de verdachte bewoonde woonwagen, alsmede (iii) dat de verdachte blijkens informatie van de belastingdienst samen met zijn partner als inkomsten slechts beschikte over een uitkering die gemiddeld over de voorgaande vijf jaar minder dan € 22.000,- per jaar bedroeg, en (iv) dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat [betrokkene 2] dat geldbedrag aan hem in bewaring had gegeven, niet aannemelijk is.
2.5
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg, V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht witwassen. De HR herhaalt ECLI:NL:HR:2010: BM0787. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het o.g.v. de vastgestelde f&o niet anders kan zijn dan dat het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof o.m. heeft vastgesteld (i) dat het gaat om een contant geldbedrag van € 40.850,-, (ii) dat dit geldbedrag is aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok direct achter de door verdachte bewoonde woonwagen, alsmede (iii) dat verdachte blijkens informatie van de belastingdienst samen met zijn partner als inkomsten slechts beschikte over een uitkering die gemiddeld over de voorgaande vijf jaar minder dan € 22.000,- per jaar bedroeg, en (iv) dat de verklaring van verdachte ttz. in h.b. dat X dat geldbedrag aan hem in bewaring had gegeven, niet aannemelijk is.
Nr. 13/05935 Zitting: 2 december 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 9 september 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard.
Mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld waarin wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het bij hem aangetroffen geld en dat uit de bewezenverklaring evenmin kan volgen dat het aangetroffen geld uit misdrijf afkomstig was.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 13 april 2011 te Utrecht, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 40.850,00, voorhanden had, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het hiervoor genoemde in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (op pagina’s 5 en 9)1.voor zover inhoudende het relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 13 april 2011 werd binnengetreden in de percelen [a-straat] 2 tot en met 8 te Utrecht. Tijdens de doorzoeking van de woonwagen gelegen aan de [a-straat] 2 te Utrecht werd een contant geldbedrag van € 40.850,= aangetroffen in een plastic tas in een duivenhok gelegen direct achter de woonwagen.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer PL0910 2011082230-30 (als bijlage op pagina 46) opgemaakt op 14 april 2011 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven-:
Ik woon op de [a-straat] 2 te Utrecht. Ik heb een duivenhok buiten staan. Deze is alleen van mij. Deze staat achter de wagen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onder nummer 2011082230 (pagina 12) van het proces-verbaal, opgemaakt op 30 mei 2011 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, ter standplaats Soest, akte van beëdiging nr. 6009505/1, als financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Financieel Economische Opsporing van de politie Utrecht voor zover inhoudende als relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
In het onderzoek contra [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], werd door de belastingdienst informatie uitgeleverd van [verdachte] en zijn partner [betrokkene 1]. Uit de uitgeleverde informatie van de belastingdienst blijken de volgende inkomsten:
[verdachte] | [betrokkene 1] | Totaal | |
2006 | € 12.000,- | € 16.423,- | € 28.423,- |
2007 | € 0 | € 19.327,- | € 19.327,- |
2008 | € 4.275,- | € 17.197,- | € 21.472,- |
2009 | € 7.195,- | € 13.238,- | € 20.433,- |
2010 | € 9.325,- | € 9.325,- | € 18.650,- |
€ 32.795,- | € 75.510,- | € 108.305,- |
Bovenstaande legale inkomsten betreffen uitkeringen van de gemeente Utrecht.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt tevens dat het vermogen van [verdachte] ultimo 2010 € 317,- bedraagt.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 26 augustus 2013, voor zover hier van belang:
Ik werk niet omdat ik niet tegen leidinggevenden kan. Toen ik 17 jaar was heb ik een jaartje gewerkt als huizensloper.”
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Op 13 april 2011 is er nadat er informatie was binnengekomen bij de politie Utrecht, door de politie binnengetreden in [a-straat] 2 te Utrecht, het adres waar verdachte stond ingeschreven. Tijdens deze doorzoeking werd onder andere een geldbedrag van € 40.850,= in een plastic tas aangetroffen. De plastic tas was verstopt in het duivenhok direct achter de woonwagen. Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over de herkomst van dit geld. Pas nadat [betrokkene 2] had aangegeven dat het geld van hem zou zijn en om teruggave heeft verzocht, heeft verdachte een verklaring hierover afgelegd. Gelet hierop maar in het bijzonder ook op de hoeveelheid geld en hoe en waar het geld is aangetroffen, acht het hof de verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Verzoek raadsman
De raadsman heeft in hoger beroep in zijn pleitnotitie gesteld en tevens mondeling ter terechtzitting uitdrukkelijk verzocht, indien het hof de verklaring van [betrokkene 3] niet zonder meer betrouwbaar acht, voornoemde [betrokkene 3] alsnog als getuige te (doen) horen teneinde de betrouwbaarheid van haar verklaring te toetsen.
Zoals hiervoor aangegeven, volgt het hof de verklaring van verdachte niet. Ook indien zou worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 3] leidt dat niet tot een ander oordeel van het hof. Het hof ziet geen noodzaak het verzoek van de raadsman om [betrokkene 3] alsnog als getuige te horen te honoreren en zal het verzoek afwijzen.”
6. Het eerste middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geldbedrag van € 40.850,-. Het is op zichzelf juist dat die wetenschap daaruit niet met zoveel woorden blijkt. Uit de bewijsmiddelen blijkt wel dat het geldbedrag is aangetroffen in een duivenhok, waarover de verdachte verklaart: “Ik woon op de [a-straat] 2 te Utrecht. Ik heb een duivenhok buiten staan. Deze is alleen van mij. Deze staat achter de wagen.” Daarnaast heeft verdachte, blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van het geldbedrag.2.Het hof had deze verklaring ter terechtzitting beter in de bewijsmiddelen kunnen opnemen. Dat dit niet is gebeurd, hoeft naar mijn mening echter niet tot cassatie te leiden. Nu in feitelijke aanleg niet het verweer is gevoerd dat verdachte niets wist van het aangetroffen geldbedrag, heeft het hof zijn kennelijke oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid hiervan in zijn duivenhok uit de gebezigde bewijsvoering kunnen afleiden.3.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
9. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een onder de verdachte aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.4.Indien uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.5.Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.6.
10. In de onderhavige zaak is uit de bewijsvoering van het hof geen verband af te leiden tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf.7.Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daar verklaard dat hij het geld in beheer had voor [betrokkene 2], een kennis van hem. Het hof heeft die verklaring niet aannemelijk geacht, gelet op het feit dat de verdachte pas over [betrokkene 2] is gaan verklaren nadat [betrokkene 2] had aangegeven dat het geld van hem zou zijn en om teruggave had verzocht, alsmede gelet op de hoeveelheid geld en hoe en waar het geld is aangetroffen. Dat die omstandigheden maken dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is, acht ik niet zonder meer begrijpelijk. [betrokkene 2] heeft inderdaad verklaard dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van hem was.8.Het hof heeft niet overwogen dat het die verklaring van [betrokkene 2] (ook) niet aannemelijk acht, noch aangegeven dat de verklaring van [betrokkene 2] en verdachte op essentiële punten niet overeenkomen. Daar komt bij dat het hof ook geen conclusie verbindt aan zijn oordeel dat de verklaring van de verdachte met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen geldbedrag niet aannemelijk is. Zo overweegt het hof bijvoorbeeld niet dat het van oordeel is dat de verdachte met die verklaring de criminele herkomst van het geldbedrag heeft willen verhullen,9.noch overweegt het hof dat het gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was. Nu ook uit de bewijsvoering van het hof niet blijkt dat het aangetroffen van geld van misdrijf afkomstig is,10.is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
11. Het tweede middel slaagt.
12. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 augustus 2013 heeft hij daar onder andere verklaard: “Ik had het geld in beheer voor [betrokkene 2] […] Ik maakte destijds het duivenhok schoon. Dat deed ik voor de vrouw van [betrokkene 4]. Zo ging dat ook op die dag. Ik was bezig met de schoonmaak en toen kwam [betrokkene 2] aanrijden om bij die vrouw van [betrokkene 4] iets af te geven. Hij vertelde mij dat hij geld kwam brengen. Zij was er niet. Ik was de enige die daar aanwezig was. Hij vroeg of ik het geld aan wilde nemen.”
In deze omstandigheid zit het verschil met het door de steller van het middel aangehaalde arrest HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:12. In die zaak was in hoger beroep wel door de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen weet had van het in zijn auto aangetroffen geldbedrag, terwijl daar de medeverdachte aan het geldbedrag kon worden gelinkt.
O.a. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787.
O.a. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628.
O.a. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787.
De rechtbank legt een link tussen de eveneens bij de doorzoeking op 13 april 2011 aangetroffen 41 kilo hennep, waarvoor de verdachte blijkens het vonnis op 25 juli 2015 is veroordeeld, en het aangetroffen geldbedrag. Zou het hof dit eveneens hebben gedaan dan zou daar het probleem spelen dat het geldbedrag van eigen misdrijf afkomstig was en niet blijkt dat de verdachte de criminele herkomst heeft willen verbergen of verhullen.
Zo blijkt uit het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] voor de raadsheer-commissaris op 13 mei 2013.
Vgl. HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628.
Het enkele in de aanvulling op het arrest opgenomen overzicht van de legale inkomsten van de verdachte en de verklaring van de verdachte dat hij niet werkt zijn daarvoor onvoldoende.