Rb. Den Haag, 05-04-2018, nr. AWB - 17 , 7109
ECLI:NL:RBDHA:2018:4292
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
05-04-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 7109
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:4292, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 05‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:3819, Niet ontvankelijk
Uitspraak 05‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Wet inburgering; Boete. Amerikaanse staatsburger heeft inburgeringsplicht. Ned-Amerikaans vriendschapsverdrag bevat geen bepaling die dit uitsluit. Jurisprudentie langdurig ingezetenen niet van toepassing. Dat haar Nederlandse partner een zorgplicht heeft ontheft haar niet van haar inburgeringsplicht. Dat eiseres verblijft in een internationaal georiënteerde stad, waar Engels een gangbare taal is maakt dit niet anders. Boete kan worden gematigd op grond van een door verweerder gehanteerde, niet gepubliceerde staffel, waarbij gematigd kan worden naar gelang een betrokkene meer of minder inspanningen heeft verricht om in te burgeren door middel van een erkende opleiding. In deze staffel zijn geen matigingsgronden vanwege eigen vaardigheden of persoonlijke situatie opgenomen. De rechtbank matigt de aan eiseres opgelegde maximale boete van € 1.250 tot € 250 op grond van verminderde verwijtbaarheid.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/7109
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 4 september 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 15 oktober 2017 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde (partner). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. P.M.S. Slagter.
Overwegingen
Feiten
1. Bij brief van 7 februari 2014 heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) namens verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij sinds 16 december 2013 inburgeringsplichtig is en dat zij voor 15 december 2016 moet voldoen aan de inburgeringsplicht door een inburgeringsdiploma te behalen.
2. Bij (voorlopige) beschikking van 16 januari 2017 is door DUO aan eiseres meegedeeld dat aan haar een boete wordt opgelegd naar een voorlopig bedrag van € 1.250, omdat zij niet op tijd heeft voldaan aan haar inburgeringsplicht.
3. Bij beschikking van 27 maart 2017 is aan eiseres definitief een boete opgelegd van € 1.250.
Geschil4.In geschil is of eiseres inburgeringsplichtig is en of de opgelegde boete passend en geboden is. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inburgeringsplicht niet op haar van toepassing is. Eiseres verwijst naar de Richtlijn 2003/109/EG en het arrest P&S (Zaak C-579/13 van het EU Hof van Justitie. Eiseres stelt dat er een inburgeringsplicht gesteld kan worden aan langdurig ingezetenen. Eiseres heeft echter een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de inkomenstoets en zorgplicht bestaat bij haar partner. Ook materieel heeft eiseres bezwaar tegen de inburgeringsplicht. Zij is Amerikaanse en spreekt Engels wat in een internationale stad als [stad] geen belemmering is voor integratie. Voorts heeft eiseres het standpunt dat de inburgeringsplicht in strijd is met het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag en daarmee in strijd met artikelen 8 en 12 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Eiseres stelt voorts dat de hoogte van de boete disproportioneel is en niet in verhouding staat tot enig vergrijp of geleden schade. Eiseres heeft vrijwillig een Nederlandse taalcursus gedaan en heeft een certificaat gehaald.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
6. Eiseres beroept zich op het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag uit 1956 (het Verdrag). Daarbij is verder niet aangegeven op welke bepaling zij een beroep doet.
Bij uitspraak van 7 december 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:15224; zie: rechtspraak.nl) heeft deze rechtbank geoordeeld dat aan het Verdrag geen rechtstreekse werking kan worden ontleend. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.
Overigens is de rechtbank niet gebleken dat in het Verdrag een bepaling is opgenomen waaruit volgt dat aan eiseres geen inburgeringsplicht mag worden opgelegd. Dit beroep slaagt niet.
7. Van strijd met artikelen 8 en 12 van het EVRM, al dan niet in samenhang met het Verdrag, is evenmin sprake. Niet valt in te zien op welke wijze de inburgeringsplicht eiseres zou beletten haar gezins- of familieleven in Nederland uit te oefenen.
1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling, die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000 die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of
(…).
9. Anders dan eiseres kennelijk meent is het voor het bestaan van een inburgeringsverplichting geen vereiste dat men een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. De verwijzing van eiseres naar de Richtlijn 2003/109/EG en het arrest P&S (Zaak C-579/13) van het EU Hof van Justitie kan eiseres ook niet baten, reeds omdat het daarbij ging om de positie van langdurig ingezetenen, en daarvan is ten aanzien van eiseres geen sprake.
10. Niet in geschil is dat eiseres in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, voor verblijf bij haar partner. Eiseres heeft op grond daarvan verblijf op basis van artikel 8, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000. Haar verblijf bij haar partner kan niet als een verblijf met een tijdelijk doel, als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a, van de Wi, worden aangemerkt. Het verblijf van eiseres is immers gekoppeld aan haar relatie met haar partner. Die verblijfsgrond heeft als zodanig een permanent karakter. Verblijf bij een partner is daarom anders dan bijvoorbeeld verblijf voor studie of voor medische behandeling. In die gevallen is naar hun aard wel sprake van een tijdelijk doel.
11. Gesteld noch gebleken is dat de overige in de Wi genoemde uitzonderingen (zie artikel 5) wel op eiseres van toepassing zijn.
12. De stelling van eiseres dat haar partner, in verband met haar verblijfsvergunning, een zorgplicht voor haar heeft en aan een inkomenstoets moet voldoen, maakt niet dat aan haar geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd. In de Wi is immers niet neergelegd dat in een dergelijk geval geen inburgeringsplicht bestaat.
13. Eiseres is dan ook terecht door verweerder aangemerkt als inburgeringsplichtig.
14. Artikel 7, eerste lid, van de Wi bepaalt dat de inburgeringsplichtige binnen drie jaar mondelinge en schriftelijke vaardigheden verwerft in de Nederlandse taal op ten minste
het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van
de Nederlandse samenleving. Gelet op deze wettelijk bepaling kan de stelling van eiseres dat zij Engels spreekt, en dat dit in een internationale stad als [stad] geen belemmering vormt voor haar integratie, wat daar verder ook van zij, geen reden vormen om haar vrij te stellen van haar inburgeringsplicht. Uit de wetsgeschiedenis van de Wi blijkt nadrukkelijk dat de wetgever voor Engelstaligen uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten geen uitzondering op de inburgeringsplicht heeft willen opnemen (vgl. Kamerstukken II 2005-2006, 30 308, nr. 7, p. 51).
15. Eiseres is haar inburgeringsverplichting niet nagekomen.
16. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat daarom grond bestaat voor het opleggen van een boete.
Boete
17. Artikel 31 van de Wi bepaalt:
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7, derde lid, of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.
(…)
Artikel 34 van de Wi luidt:
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a. € 1250 voor het niet naleven van artikel 7, eerste lid;
b. € 1250 voor het niet voldoen aan de inburgeringsplicht binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.
Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat verweerder de boete dient af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en eventuele andere omstandigheden.
18. Gelet op deze wettelijke bepalingen bedraagt de boete voor het niet tijdig inburgeren maximaal € 1.250, behoudens eventuele verminderde verwijtbaarheid.
19. Naar de rechtbank begrijpt hanteert verweerder bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen boete een eigen, niet gepubliceerd, matigingsbeleid. Dat beleid komt erop neer dat de maximale boete van € 1.250 wordt gematigd naarmate een betrokkene meer lesuren heeft gevolgd en/of examenpogingen heeft ondernomen.
20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval voor matiging van de boete geen aanleiding is, omdat eiseres geen of onvoldoende examenpogingen en/of cursussen heeft gedaan of gevolgd. Eiseres heeft volstaan met het volgen van slechts een taalcursus van zeer korte duur, die niet voldoet aan de hierboven vermelde criteria (in overweging 14).
21. Anders dan verweerder heeft de rechtbank er enig begrip voor dat eiseres niet de urgentie heeft onderkend van het moeten volgen van een inburgeringscursus, nu zij als Engelssprekende, Amerikaanse staatburger, verblijft binnen de internationale setting van een stad als [stad] en, naar de rechtbank begrijpt, in een daarmee samenhangende professionele werkomgeving. Mede in aanmerking genomen dat eiseres een weliswaar - korte (24 uur in drie maanden) - conversatiecursus (volgens het verkregen certificaat: “to enable expatriates to quickly learn Dutch phrases that are essential for adequate participation and integration into Dutch life”), is sprake van verminderde verwijtbaarheid.
22. In zoverre is de opgelegde boete van maximaal € 1250 als disproportioneel aan te merken.
23. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met de artikelen 34 van de Wi en 5:46 van de Awb.
24. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
25. De rechtbank acht in dit geval een boete van € 250 passend en geboden.
26. Ter voorlichting van eiseres wordt opgemerkt dat deze boete niet opheft de verplichting tot inburgering. Verweerder zal zich moeten beraden over het stellen van een nieuwe termijn waarbinnen eiseres redelijkerwijs alsnog haar inburgeringsverplichting kan nakomen.
Proceskosten
27. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten omdat eiseres niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde.
Daarom bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- herroept het primaire besluit en stelt de boete vast op € 250 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid vanmr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)