Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.4.5.a
4.2.4.5.a Werking bepaling
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS345485:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Voetnoten
Voetnoten
De begiftigde moet op grond van art. 4.17c, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 binnenlands belastingplichtig zijn en de verkregen aandelen mogen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit werkzaamheid van hem behoren. Dit is om de heffing te waarborgen. Indien de begiftigde niet in Nederland woont, kan de schenker om een conserverende aanslag verzoeken. Zie nader art. 2.8, zevende lid, Wet IB 2001. Uitstel van betaling wordt verleend op basis van art. 25, achtste lid, IW 1990. Het te conserveren inkomensbestanddeel wordt beperkt tot het deel dat ingevolge art. 4.17c Wet IB 2001 niet als vervreemdingsvoordeel wordt aangemerkt. De verkrijgingsprijs van de begiftigde wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer (art. 7.6, eerste lid, Wet IB 2001). Indien zich nadien één van de in art. 4.21, vijfde lid, Wet IB 2001 genoemde situaties voordoet, wordt in art. 15a Uitv.besl. IB 2001 geregeld hoe moet worden omgegaan met reeds opgelegde conserverende aanslagen en hoe de verkrijgingsprijs moet worden vastgesteld. Het kan zich ook voordoen dat de oorspronkelijke verkrijger (waaraan de conserverende aanslag is opgelegd) weer in Nederland gaat wonen. In dat geval wordt op grond van art. 4.25, zesde lid, Wet IB 2001 jo. art. 16, tiende lid, Uitv.besl. IB 2001 de verkrijgingsprijs vastgesteld en worden regels gegeven hoe de conserverende aanslag wordt verminderd.
Zie art. 4.17c, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001. In art. 4.17c, vierde lid, Wet IB 2001 jo. art. 26c Uitv.reg. IB 2001 is aangegeven in welke gevallen een verkorte termijn geldt.
Op grond van het Besluit van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, onderdeel 5.4.6 is onder voorwaarden goedgekeurd dat een overdracht tegen schuldigerkenning onmiddellijk gevolgd door een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de koopschuld ook kwalificeert voor de doorschuiffaciliteit. Bij een gefaseerde kwijtschelding geldt de goedkeuring niet voor de tweede en volgende kwijtscheldingen.
Op grond van art. 4.17c, vierde lid, Wet IB 2001 jo. art. 26d Uitv.reg. IB 2001 mag iemand in geval van schenking van aandelen in een holding ook werknemer zijn geweest bij een werkmaatschappij.
Dit lijkt te kunnen worden bereikt door de aandelen te schenken aan de begiftigde, waarna de begiftigde de aandelenfusiefaciliteit uit art. 4.41, eerste lid, Wet IB 2001 jo. art. 3.55 Wet IB 2001 toepast. Zie Hoogwout (2010a). Heithuis (2011) is een andere mening toegedaan. Er moet worden voldaan aan de in art. 3.55 Wet IB 2001 opgenomen voorwaarden. Eén van de eisen is dat de holdingvennootschap eigen aandelen uitreikt (art. 3.55, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001). Dit is niet aan de orde indien sprake is van een informele kapitaalinbreng in de holdingvennootschap. In de parlementaire behandeling zijn hier geen woorden aan gewijd, zodat onduidelijk is of e.e.a. zonder heffing van inkomstenbelasting kan verlopen.
In tegenstelling tot art. 3.62 en 3.63 Wet IB 2001 is in deze bepaling niet opgenomen dat het verzoek bij de aangifte moet worden gedaan. Overigens maakt dit uiteindelijk geen verschil. Het verzoek kan worden gedaan zolang het achterwege laten van het verzoek nog niet heeft geleid tot onherroepelijke fiscale gevolgen (zie voetnoot 102).
MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 129, nr. 3, blz. 47. Zie ook het Besluit van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, onderdeel 5.4.
Besluit van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, onderdeel 5.4.1. De vervreemder moet uiteraard instemmen.
Als de tegenprestatie schuldig wordt gebleven kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de in art. 25, negende lid, IW 1990 opgenomen betalingsregeling. Zie over deze betalingsregeling paragraaf 4.3.4.
Civielrechtelijk wordt dit een gift genoemd (art. 7:186, tweede lid, BW).
Zie voor een voorbeeld MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 4.
MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 47.
Zie voor voorbeelden MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 4.
In art. 4.17c Wet IB 2001 is een doorschuiffaciliteit opgenomen voor die gevallen waarbij sprake is van schenking van ab-aandelen1 aan een werknemer2 die gedurende 36 maanden3 in dienst is geweest bij de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben.4, 5 Het is aldus niet mogelijk de aandelen met toepassing van de doorschuiffaciliteit te schenken aan de holdingvennootschap van de begiftigde.6 Het verzoek7 moet worden gedaan door de gezamenlijke belanghebbenden, zijnde de vervreemder en de verkrijger(s).8 Iedere verkrijger kan zelf beslissen of hij al dan niet wil doorschuiven.9 De doorschuiffaciliteit geldt alleen als de vennootschap een materiële onderneming drijft, dan wel een medegerechtigdheid houdt als bedoeld in art. 3.3, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 (art. 4.17c, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001). De vennootschap fungeert in de laatste situatie als commanditair vennoot in een commanditaire vennootschap.
De faciliteit is alleen van toepassing, zoals ook in art. 4.17a Wet IB 2001, voor zover de overdrachtsprijs toerekenbaar is aan het ondernemingsvermogen van de vennootschap. Dit is evenwel nooit meer dan de overdrachtsprijs minus een eventuele tegenprestatie.10 Aldus is de faciliteit ook toepasbaar als de aandelen worden overgedragen tegen een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer.11 De tegenprestatie wordt zo veel mogelijk toegerekend aan het beleggingsvermogen.12 De overdrager is bij het berekenen van zijn vervreemdingsvoordeel niet verplicht een evenredig gedeelte van zijn verkrijgingprijs te gebruiken, maar mag zijn verkrijgingsprijs gebruiken tot maximaal het bedrag van de overdrachtsprijs (art. 4.19, tweede lid, Wet IB 2001). In de parlementaire behandeling wordt omtrent de maximering tot de overdrachtsprijs opgemerkt dat het de bedoeling is te voorkomen dat bij de erflater of schenker een verlies uit ab ontstaat.13, 14
In art. 4.17c, derde lid, Wet IB 2001 is verder bepaald dat art. 4.17a, derde tot en met zesde lid, Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing is. Dit betreft de beperkingen voor preferente aandelen en voorwaarden waaronder sprake is van een kwalificerende medegerechtigdheid, alsmede wetgeving voor indirecte belangen en wetgeving wanneer sprake is van ondernemingsvermogen.