Vgl. HR 17 januari 2011, LJN BU4211 (voorwaardelijk opzet op valse identiteitspapieren in administratie door iedere voorzorgsmaatregel achterwege te laten) en HR 5 juli 2011, LJN BQ6140, NJ 2011, 327 (voorwaardelijk opzet op invoer cocaïne door achterwege laten van ieder onderzoek naar inhoud koffer).
HR, 04-12-2012, nr. 10/04314
ECLI:NL:HR:2012:BY2253, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2012
- Zaaknummer
10/04314
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BY2253
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY2253, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY2253
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2010:BN8331
ECLI:NL:HR:2012:BY2253, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑12‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BN8331, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY2253
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑12‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/04314
Mr. Vellinga
Zitting: 9 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens subsidiair "Medeplegen van valsheid in geschrift meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte hebben mr. G.J.M.E. de Bont en mr. J.M. Sitsen, advocaten te Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/04314, 10/04315, 10/04386, 10/04387, 10/04453, 10/05241 en 11/0020. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Het eerste middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde opzet ontoereikend heeft gemotiveerd.
5.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"[F] B.V. in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 december 2005, te Eindhoven, tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en een ander, telkens opzettelijk, (kopie)verkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [G] gericht aan [betrokkene 22] te Moscow Russia en [betrokkene 23] te Kauno Litouwen en [betrokkene 8] te Severodvinst Russia en [betrokkene 24] te Kalvarya Litouwen en [betrokkene 25] te Maryampol Litouwen en [betrokkene 26] te Ukraine en [betrokkene 3] te Izshevsk Rusland en [betrokkene 21] te Sint Peterburg Rusland en [betrokkene 27] te Marijampole Litouwen, betrekking hebbende op een verkooptransactie van juwelen en/of horloges en/of colliers,
- -
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben opgemaakt immers hebben [F] B.V. en hij, verdachte, en hun mededader, toen daar telkens valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
• op die (kopie)verkoopfacturen vermeld dat er een levering van goederen had plaatsgevonden door [G] aan / voor vorenbedoelde [betrokkene 22] en [betrokkene 23] en [betrokkene 8] en [betrokkene 24] en [betrokkene 25] en [betrokkene 26] en [betrokkene 3] en [betrokkene 21] en [betrokkene 27],
zulks terwijl in werkelijkheid transacties en leveringen van goederen, zoals op die (kopie) (verkoop-)facturen vermeld,
- -
waren gericht aan een afnemer, die in werkelijkheid niet bestond dan wel niet de afnemer was van de betreffende juwelen en/of horloges en/of colliers, en
- -
niet aan de geadresseerde persoon waren verricht en geleverd door [F] B.V. en
- -
geen buitenlandse, maar een binnenlandse transacties of leveringen betroffen aan een Nederlandse afnemer in Nederland,
zulks telkens met het oogmerk die facturen of geschriften als echt en onvervalst te gebruiken."
6.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde veroordeling van verdachte gevorderd en de verdediging heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair en subsidiair ten laste gelegde zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De verdediging voert hiertoe onder meer - kort samengevat - het navolgende aan.
• Mocht al sprake zijn van het niet naleven van de voorwaarden van een belastingregeling dan heeft dat niet per definitie valsheid in geschrift tot gevolg.
• Het bewijs dat de op de facturen vermelde personen niet de afnemers zijn ontbreekt.
• Het bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking ontbreekt.
• Uit het dossier blijkt niet dat de door [medeverdachte 5] bij cliënt gekochte goederen niet naar het buitenland zijn gegaan.
• Er is geen sprake van opzet tot het plegen van valsheid in geschrift omdat de wil ontbreekt. Zonder wil kan ook geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
- C.
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
- a.
Verdachte was in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 als verkoopmedewerker werkzaam bij [F] BV (hierna: [F]). De activiteiten van [F] bestaan in hoofdzaak uit de verkoop van horloges en sieraden.
- b.
In de loop van de ten laste gelegde periode zijn een aantal van de werkzaamheden, van de directeur en medeverdachte [medeverdachte 3], zoals de inkoop en het contact met grotere klanten, door verdachte overgenomen. Vanaf 1 januari 2006 heeft verdachte de aandelen van [F] B.V. van [medeverdachte 3] overgenomen en is vanaf die datum directeur en 100% aandeelhouder van die vennootschap (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010).
- c.
Naar aanleiding van een in 2004 ingesteld boekenonderzoek bij een andere juwelier, is geconstateerd dat dit andere bedrijf deze horloges onder meer verkocht aan personen met Russische namen en adressen. De horloges werden aan deze buitenlandse personen gefactureerd met BTW, doch deze BTW werd later terug gevraagd, nadat de facturen waren voorzien van een douanestempel (met het nummer 4060) ten teken van uitvoer van het horloge buiten de Europese Unie. Bij een dergelijke uitvoer is het 0 % BTW-tarief van toepassing (pagina 14).
- d.
Uit het verdere onderzoek bij die juwelier bleek niet aan de buitenlandse personen te zijn geleverd maar aan [medeverdachte 5], handelend onder de naam [B] te Rotterdam (pagina 28).
- e.
Uit verder onderzoek en verhoren van [medeverdachte 5] kwam naar voren dat [medeverdachte 5] op grote schaal handelde in dure horloges. Hij kocht en verkocht horloges van en aan juweliers en particulieren in heel Nederland. Meestal werd op bestelling door dan wel aan [medeverdachte 5] geleverd. [Medeverdachte 5] verklaarde dat hij daarbij horloges van juweliers kocht, daarmee voordoende dat die horloges naar met name Rusland uitgevoerd zouden worden waardoor het 0 % BTW-tarief op die leveringen van toepassing zou zijn. De ter zake door de juweliers opgemaakte facturen waren voorzien van Russische namen en adressen (pagina 31).
- f.
[Medeverdachte 5] verklaart dat hij ook bij [F] horloges kocht en deze op buitenlandse namen liet factureren en de BTW later vervolgens terug ontving op de wijze als hiervoor onder e. omschreven (pagina 333). [Medeverdachte 5] verklaart hierover verder onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende (pagina 334 e.v.):
Ik liet goederen factureren op naam van diverse buitenlandse personen. Ik kreeg fotokopieën van paspoorten die ik op mijn beurt meestal kopieerde en aan de door u genoemde juweliers gaf. Soms gaf ik de kopie rechtstreeks aan de betreffende juwelier. De juweliers zetten hierna de NAW-gegevens die ik doorgaf aan de juwelier op de betreffende factuur. Soms schreef ik de naam op de factuur, soms de juwelier. Het was altijd zo dat ik de goederen met BTW in de winkel afrekende en als ik later de afgestempelde bon terugbracht, ik de BTW weer contant ontving. Ik zag deze aankopen als mijn inkopen die ik weer doorverkocht. Ik weet niet of ik me bekend heb gemaakt als ondernemer bij [F] maar gezien het feit dat ik regelmatig horloges kocht van hetzelfde merk, moeten zij hebben geweten dat ik handelaar was. De facturen werden meteen in Eindhoven in de winkel door [medeverdachte 3] opgemaakt. Ik verstrekte dan aan [medeverdachte 3] een kopie van een paspoort van de persoon van wie de naam op de factuur moest worden geplaatst. Bij [medeverdachte 3] had ik 30-35% korting. De handelwijze bij [medeverdachte 3] is identiek aan de handelwijze bij [betrokkene 15].
- g.
Op 23 februari 2005 zijn in de personenauto in gebruik bij [medeverdachte 5], onder meer een kopie van de identiteitspapieren aangetroffen van een persoon genaamd [betrokkene 3] (geboren [geboortedatum]-1962) (pagina 85) alsmede drie verkoopfacturen van [G] ten name van [betrokkene 22] (1-D/408) en [betrokkene 26] (1-D/409 en 1-D/410). [medeverdachte 5] verklaart verder dat hij alleen op zijn eigen naam of op naam van Russische personen heeft gekocht bij [F] (pagina 341).
- h.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek contra [F] is een onderzoek ingesteld naar de verkoopfacturen welke volgens de omschrijving betrekking hebben op uitvoer naar landen buiten de Europese Unie (1-AH-008, pagina 168). Op de verkoopfacturen van [F] zijn de volgende buitenlandse (Russische) namen aangetroffen (betreffende de periode 2001-2005):
- o.
[Betrokkene 8] (21 facturen, vanaf april 2001 tot en met september 2003);
- o.
[Betrokkene 23] (1 factuur, december 2002)
- o.
[Betrokkene 28] (2 facturen in periode januari 2003 tot en met maart 2003)
- o.
[Betrokkene 26] (15 facturen vanaf december 2004 tot en met februari 2005)
- o.
[Betrokkene 3] (23 facturen vanaf augustus 2004 tot en met december 2004)
- o.
[Betrokkene 22] (5 facturen vanaf oktober 2004 tot en met januari 2005)
- o.
[Betrokkene 25] (1 factuur in september 2001)
- o.
[Betrokkene 24] (1 factuur in december 2001)
- o.
[Betrokkene 21] (3 facturen in periode april 2004 tot en met augustus 2004) (pagina 420-425).
- i.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij sinds 2001 contact had met [medeverdachte 5] en dat [medeverdachte 5] kocht voor Russische klanten. Aan [medeverdachte 5] werd door [F] korting verleend op basis van het volume van de aankopen van [medeverdachte 5]. [Medeverdachte 3] verklaart verder - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende (verklaring [medeverdachte 3] ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep):
De Russen van wie de namen op de verkoopbonnen staan vermeld hebben te maken met [medeverdachte 5]. Wij hebben een prijsafspraak gemaakt. Wij maakten een volumeafspraak en spraken de korting af. Er staan misschien 8 of 9 verschillende namen op de bonnen van de horloges die via [medeverdachte 5] geleverd zijn. [Medeverdachte 5] kwam zeer frequent in de zaak. [Betrokkene 8] is niet zelf bij mij in de winkel geweest. Ik heb het kopie paspoort en de adresgegevens van [betrokkene 23] ongetwijfeld van [medeverdachte 5] aangeleverd gekregen. Op een aantal kopieën van paspoorten die we van [medeverdachte 5] aangeleverd kregen stonden de adresgegevens bijgeschreven en soms kregen we de adresgegevens apart van [medeverdachte 5] aangeleverd. Ik weet 100% zeker dat we de gegevens altijd van [medeverdachte 5] aangeleverd kregen. De kortingen die ik aan [medeverdachte 5] gaf waren hoger dan aan andere klanten.
- j.
. [Medeverdachte 3] verklaart omtrent de administratieve werkwijze in geval van verkoop van horloges aan [medeverdachte 5] ten name van een persoon met een Russische naam en adres het volgende (verklaring [medeverdachte 3] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 4 februari 2008 in hoger beroep d.d. 5 maart 2010):
[Medeverdachte 5] plaatste bestellingen bij ons en kwam eens in de zoveel tijd bij ons in de winkel en nam dan mee wat op dat moment gereed was. Er werd een factuur opgemaakt met een tenaamstelling aan de hand van een kopie paspoort. [Medeverdachte 5] betaalde contant, inclusief BTW. Op het moment dat er een door de douane afgestempelde factuur terug kwam, waren er twee mogelijkheden. Of [medeverdachte 5] meldde zich en ontving het BTW-bedrag contant terug of de terug te betalen BTW werd verrekend met nieuwe bestellingen. [Medeverdachte 5] kwam zeer regelmatig terug en over het algemeen werd de terug te geven BTW verrekend met een nieuwe bestelling. De bestellingen van [medeverdachte 5] werden allemaal geboekt onder [medeverdachte 5].
- k.
Omtrent de leveringen aan [medeverdachte 5] gedurende de ten laste gelegde periode verklaart verdachte het volgende, (verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep):
Ik was in de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 werkzaam in de juwelierszaak van [medeverdachte 3] te Eindhoven. Ik heb in die periode aan [medeverdachte 5] horloges verkocht. [Medeverdachte 5] kwam vaak samen met [betrokkene 16] en kocht horloges. Voor kortingen was ik op de winkelvloer verantwoordelijk. Ik maakte vanaf het begin facturen op voor [medeverdachte 5]. Van [medeverdachte 5] ontvingen wij kopieën van paspoorten met de bijbehorende adresgegevens van de personen voor wie de horloges bestemd waren. [Medeverdachte 5] werd ook door anderen geholpen maar de uiteindelijke afhandeling werd door mij of door [medeverdachte 3] gedaan. Hoeveel korting hij kreeg was afhankelijk van het product. Ik heb van [medeverdachte 3] doorgekregen hoeveel korting ik mocht geven per productsoort. [medeverdachte 3] of ik maakte de factuur op voor [medeverdachte 5]. [Medeverdachte 5] is frequent in de winkel geweest.
- I.
Het winkelpersoneel van [F] is in het kader van het onderhavige onderzoek ook gehoord. Zij verklaren onder meer nog het volgende:
• Voor 1 januari 2006 had [medeverdachte 3] de algehele leiding. [Verdachte] was toen bedrijfsleider. [Medeverdachte 3] werkte mee in de verkoop en deed de inkoop. De inkoop is in de loop van de tijd door [verdachte] overgenomen. [Verdachte] was in de periode 2001 tot en met 2005 hoofdzakelijk werkzaam als verkoper en bedrijfsleider. [Verdachte] heeft in die periode langzaam aan de taken van [medeverdachte 3] overgenomen. [Medeverdachte 5] is een vaste klant. Hij komt met zekere regelmaat in de zaak. Ik spreek hem wel eens aan de telefoon, hij plaatst dan bij mij de bestellingen. De bestellingen die ik voor [medeverdachte 5] doe moet ik boeken op [medeverdachte 5]. Hij staat ook als [medeverdachte 5] in de computer. Ik heb de opdracht van [verdachte] gekregen dit zo te boeken. [Medeverdachte 5] wordt, als hij in de winkel is, vrijwel altijd door [verdachte] afgehandeld. Gezien de hoeveelheden die hij bestelt en afneemt denk ik dat hij handelaar is. (verklaring [betrokkene 29], pagina's 350-356);
• [Medeverdachte 3] had tot 31 december 2005 de algehele leiding van de onderneming en die is op 1 januari 2006 overgenomen door [verdachte]. Voordien was [verdachte] bedrijfsleider. [Verdachte] is voor zover ik mij kan herinneren in 2002/2003 bedrijfsleider geworden. Sedert die aanstelling heeft [verdachte] steeds meer taken van [medeverdachte 3] overgenomen. Ik ken [medeverdachte 5]. Hij wordt altijd geholpen door [verdachte]. Hij handelt in horloges die hij bij [medeverdachte 3] koopt. Hij koopt uit voorraad. Gezien de hoeveelheden die hij koopt zie ik [medeverdachte 5] als handelaar, (verklaring [betrokkene 30], pagina's 358-362);
• Op dit moment heeft [verdachte] de algehele leiding en voordien, van 2001 tot en met 2005 was dat [medeverdachte 3]. [Verdachte] was in die periode bedrijfsleider. [Verdachte] bemoeide zich hoofdzakelijk met de verkoop. Het verdelen van taken of het overnemen van taken liep door elkaar heen, zij vulden elkaar goed aan. [Medeverdachte 3] verkocht ook wel in de winkel. Ik ken [medeverdachte 5]. Hij koopt wel eens horloges bij ons en wordt dan door [verdachte] geholpen. Ik zie dat er horloges aan [medeverdachte 5] worden verkocht. [verdachte] regelt dat allemaal. Hij komt met regelmaat in de winkel, (verklaring [betrokkene 31], pagina's 366-369);
• Ik heb in de verkoop van [F] gewerkt tot januari 2003. In de periode 2001/2002 ben ik minder gaan werken in verband met ons nieuwe huis. [Verdachte] is bij ons als stagiaire begonnen en op een later tijdstip is hij bij ons gaan werken als verkoper. In mijn tijd had [medeverdachte 3] de algemene leiding. Op een gegeven moment heeft [verdachte] steeds meer taken van [medeverdachte 3] overgenomen. Hierdoor ging [medeverdachte 3] ook steeds meer met [verdachte] bespreken. De verkoop van hele dure horloges werd door [medeverdachte 3] en [verdachte] gedaan. Voor zover ik me herinner had [medeverdachte 5] contact met [medeverdachte 3] en [verdachte], (verklaring [betrokkene 32], pagina's 373-377)
• Het doen van aangiften omzetbelasting behoort tot mijn taak sinds 1998. Ik doe deze aangiften in opdracht van [medeverdachte 3]. Ik ken de naam [medeverdachte 5]. Voor zover mij bekend is het een handelaar in horloges. Volgens mij handelt hij onder de naam [B], (verklaring [betrokkene 33], pagina 383)
In aansluiting hierop overweegt het hof het volgende.
D.1.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 5] (f.), de aangetroffen stukken in de auto van [medeverdachte 5] (g.) de aangetroffen facturen in de administratie van [F] (h.) en de verklaring van [medeverdachte 3] hierover (i.), stelt het hof vast dat de onder h. weergegeven facturen, allen feitelijke leveringen betreffen door [F]/verdachte aan [medeverdachte 5] op naam van een buitenlandse persoon.
D.2.1
Ingevolge artikel 24 lid 2 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) juncto artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968 (hierna: de Beschikking), kan een ondernemer in afwijking van de hoofdregel, het 0 % BTW tarief toepassen in geval hij goederen levert aan een natuurlijk persoon, die zijn normale verblijfplaats heeft in een land buiten de EU en die deze goederen, anders dan als ondernemer, uiterlijk het einde van de derde maand na de maand van aankoop bij het verlaten van Nederland in zijn persoonlijke bagage meevoert naar een derde-land, hetzij rechtstreeks hetzij via één of meer andere lidstaten.
D.2.2
Nu [medeverdachte 5] zelf niet als een persoon kan worden aangemerkt die zijn normale verblijfplaats heeft buiten de EU, zoals bedoeld in de Beschikking, mocht [F] in beginsel niet gebruik maken van het, van de hoofdregel afwijkende, 0 % BTW-tarief.
D.3.1.
Verdachte stelt voorts dat de door [F] verrichtte verkopen van horloges aan [medeverdachte 5] zijn gedaan, waarbij [F] kopieën ontving van paspoorten van personen die hun normale verblijfplaats buiten de EU zouden hebben. Vervolgens werden de facturen op naam van die personen opgemaakt.
D.3.2.
Ofschoon het uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat de natuurlijk persoon zelf de aankoop doet van de goederen, die hij in zijn persoonlijke bagage meevoert naar een derde-land, sluit de tekst van de Wet en de Beschikking niet uit dat de natuurlijk persoon daarbij vertegenwoordigd wordt, mits deze vervolgens de goederen conform de voorwaarden van de regeling in zijn persoonlijke bagage buiten de EU voert.
D.3.3.
Uit het onder h. weergegeven overzicht van in de administratie van [F] aangetroffen facturen op naam van Russische personen alsmede de verklaring van verdachte, het winkelpersoneel en [medeverdachte 5] zelf blijkt dat [medeverdachte 5] in de periode 2001 tot en met 2005 met grote regelmaat bij [F] kwam en steeds op naam van slechts enkele Russische particulieren behoorlijke hoeveelheden horloges afnam. De aankopen vonden per particulier in bepaalde periodes met hoge regelmaat plaats. Zo werd door [medeverdachte 5] in twee maanden tijd op naam van [betrokkene 26] 9 maal horloges aangekocht, op naam van [betrokkene 8] 6 maal in vijf weken tijd en 23 maal op naam van [betrokkene 3] in vijf maanden waarvan 11 maal in de laatste maand. Omtrent de identiteit van de afnemers was bij [F] en verdachte niet meer bekend dan de gegevens die op de door [medeverdachte 5] verstrekte kopiepaspoorten stonden vermeld.
Zowel [medeverdachte 5] als verdachte zelf verklaren dat vooraf een volumeafspraak was gemaakt en dat op grond daarvan hogere kortingen werden verleend aan [medeverdachte 5] dan aan reguliere klanten. Als [medeverdachte 5] terugkwam met een afgestempelde factuur dan werd de BTW aan hem terug betaald of verrekend met nieuwe aankopen waarbij het niet uitmaakte of de nieuwe aankoop voor dezelfde afnemer was als waarvoor de BTW terug was gegeven.
D.3.4.
Het hof is van oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 5] horloges kocht voor de personen, zoals vermeld op de facturen. Tijdens het opsporingsonderzoek noch daarna is maar een begin van aannemelijkheid gebleken, omtrent hun betrokkenheid bij de aankoop van de horloges.
De stelling dat [medeverdachte 5] voor deze personen heeft gekocht zal het hof dan ook terzijde stellen.
Nu het [medeverdachte 5] was die de horloges bestelde en geleverd kreeg en betaalde, moet [medeverdachte 5] als koper van de horloges worden aangemerkt.
D.4.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de facturen valselijk zijn opgemaakt. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen leidt het hof als vaststaand af dat de goederen werden geleverd aan [medeverdachte 5] en dat [medeverdachte 5] de in de bewezenverklaring genoemde personen niet vertegenwoordigde.
Derhalve hadden de facturen op naam van [medeverdachte 5] moeten worden gesteld.
D.5.
Het hof overweegt ten overvloede dat, gelet op de frequentie waarin telkens een onderscheiden naam op de onderscheiden aangetroffen facturen werd vermeld en gelet op de betrekkelijk korte periode waarin diezelfde namen telkens op de facturen werden vermeld, ook niet aannemelijk is geworden dat het natuurlijke personen betroffen, die anders dan als ondernemer de goederen bij het verlaten van Nederland in hun persoonlijke bagage mee hebben gevoerd, één en ander zoals bedoeld in artikel 23a van de Beschikking.
D.6.1.
Verdachte heeft daarentegen gesteld dat hij steeds geheel te goeder trouw heeft gehandeld.
D.6.2.
Het hof is van oordeel dat [F] / verdachte onder bovenbedoelde omstandigheden en bij een dergelijke frequentie van leveringen onder vermelding van telkens een zelfde naam een (nadere) onderzoeksplicht had met betrekking tot de hoedanigheid van [medeverdachte 5] als koper van de horloges en met betrekking tot de identiteit en betrokkenheid van die buitenlandse personen als mogelijke afnemers van de horloges. Door dat onderzoek na te laten heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verkoopfacturen op naam van personen werden gesteld die niet werkelijk de kopers van de horloges waren en heeft verdachte derhalve valsheid in geschrift gepleegd zoals subsidiair bewezen is verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen welke tot een ander oordeel zouden moeten leiden."
7.
Het oordeel van het Hof komt erop neer dat de verdachte door na te laten (nader) onderzoek te doen met betrekking tot de hoedanigheid van [medeverdachte 5] als koper van de horloges en met betrekking tot de identiteit en betrokkenheid van buitenlandse personen als mogelijke afnemers van de horloges, hij minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verkoopfacturen op naam van personen werden gesteld die niet werkelijk de kopers van de horloges waren. Het Hof neemt daarbij in aanmerking de frequentie waarin telkens een bepaalde naam op de onderscheiden facturen werd vermeld alsmede de betrekkelijk korte periode waarin diezelfde namen telkens op die facturen vermeld stonden.
8.
Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk, en is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen toereikend gemotiveerd. Onder omstandigheden kan het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans ook zijn gelegen in het achterwege laten van toezicht of onderzoek dat van de verdachte in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht.1. Dat het Hof in het onderhavige geval voornoemde onderzoeksplicht heeft aangenomen acht ik - anders dan het middel - niet onbegrijpelijk. De door het Hof vastgestelde omstandigheden dat door [medeverdachte 5], die door het winkelpersoneel van [F] als handelaar werd gezien (C onder l), in twee maanden tijd voor [betrokkene 26] 9 maal horloges werden aangekocht, op naam van [betrokkene 8] 6 maal in vijf weken tijd en 23 maal op naam van [betrokkene 3] in vijf maanden waarvan 11 maal in de laatste maand, terwijl omtrent de identiteit van deze afnemers bij de verdachte niet meer bekend was dan de gegevens die op de door [medeverdachte 5] verstrekte kopiepaspoorten stonden vermeld (D.3.3.) vormen hiervoor mijns inziens voldoende grondslag.
9.
Het middel faalt.
10.
Het tweede middel klaagt over de motivering door het Hof van het bewezenverklaarde medeplegen.
11.
Het Hof heeft met betrekking tot het bewezenverklaarde medeplegen het volgende overwogen:
"Medeverdachte [medeverdachte 3] is als directeur en 100% aandeelhouder van [H] Holding B.V. en leidinggevende van [F] verantwoordelijk voor het op juiste wijze voeren van de administratie van [F]. Verdachte is in de ten laste gelegde periode als verkoper / bedrijfsleider eveneens nauw betrokken geweest bij de administratie van [F], in het bijzonder waar het betreft de facturering. Verdachte was immers hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de verkoop in de ten laste gelegde periode. [Medeverdachte 5] zelf heeft verklaard dat hij contact had met verdachte en met [medeverdachte 3] hetgeen bevestigd wordt door de verklaringen van verdachte zelf en het winkelpersoneel. Op de in het dossier opgenomen en ten laste gelegde facturen van [F] staat bovendien hoofdzakelijk als verkoper [verdachte] opgenomen.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met [F] B.V. heeft gepleegd zoals hiervoor bewezen verklaard."
12.
Om van medeplegen te kunnen spreken is bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s) vereist, gericht op het te plegen strafbare feit.
13.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het opzet van de B.V. op valsheid in geschrift moet kunnen worden afgeleid, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. In zijn arrest van 6 maart 2012, LJN BQ8596, NJ 2012, 176 oordeelde de Hoge Raad immers dat bij een veroordeling ter zake van het medeplegen van een opzetdelict niet wordt geëist dat steeds uit de bewijsvoering - naast het opzet van de verdachte - het opzet van zijn mededaders moet kunnen volgen. Bijzondere omstandigheden die dit in het onderhavige geval anders doen zijn, zijn niet gesteld en liggen ook niet in de door het Hof vastgestelde feiten besloten.
14.
Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de B.V. niet kan volgen ziet het eraan voorbij dat het Hof, in aanmerking genomen dat het heeft vastgesteld dat de medeverdachte [medeverdachte 3] als directeur 100% aandeelhouder van [H] Holding B.V. en leidinggevende van [F] verantwoordelijk was voor het op juiste wijze uitvoeren van de administratie, kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gedragingen van die [medeverdachte 3] met betrekking tot het opmaken van de facturen aan voornoemde B.V. zijn toe te rekenen.
15.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
16.
Ambtshalve merk ik het volgende op. Verdachte heeft op 24 september 2010 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
17.
Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2012
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
Partij(en)
4 december 2012
Strafkamer
nr. S 10/04314
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 september 2010, nummer 20/000691-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.J.M.E. de Bont en mr. J.M. Sitsen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2.
De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 171 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 december 2012.