Dit overzicht bevat ook nog de weinig duidelijke tekst: ‘Woonplaats: [plaats] Gemeente: [woonplaats] Type adres: Briefadres Kaart bij gemeente: [woonplaats]’. Kalenderdata zijn bij de tekst niet vermeld. De GBA-gegevens die met het oog op de betekening van de aanzegging in cassatie zijn opgevraagd houden in dat de verdachte vanaf 13 februari 2004 stond ingeschreven aan de [b-straat 1] te [woonplaats], vanaf 3 augustus 2004 aan het [b-straat 1] te [woonplaats] en dat hij tussen 7 december 2004 en 5 maart 2008 zonder vaste woon- of verblijfplaats was.
HR, 02-06-2009, nr. 08/01079
ECLI:NL:HR:2009:BI1022
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2009
- Zaaknummer
08/01079
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1022
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1022, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1022
ECLI:NL:PHR:2009:BI1022, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1022
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Geldigheid betekening appeldagvaarding. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof geoordeeld dat het door de verdachte bij het instellen van hoger beroep opgegeven “post/verblijf/huidig adres” een in de GBA geregistreerd adres was dat door zijn emigratie is achterhaald. Nu de aan de HR toegezonden stukken niet inhouden dat bij de desbetreffende gemeente navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geregistreerd, mag niet worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, ook al is in het GBA vermeld dat verdachte naar een ander land is vertrokken. Derhalve is ’s Hofs oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend ontoereikend gemotiveerd.
2 juni 2009
Strafkamer
nr. 08/01079
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 september 2005,
nummer 23/003236-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep op geldige wijze is betekend.
2.2. Tot de stukken behoren onder meer:
(i) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehecht "Verwerkingsoverzicht GBA-gegevens" van 14 september 2005, onder meer inhoudende:
"Geëmigreerd per 07-12-2004
(...) Historisch adres
Adres: [a-straat 1]
Woonplaats: [woonplaats] (...)
Datum aanvang: 03-08-2004"
(ii) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 23 augustus 2005 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Amsterdam omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat achtereenvolgens bij het dagvaarden, vier dagen voor de terechtzitting van heden en heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (VIP) is gecontroleerd of verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn."
2.4. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof geoordeeld dat het door de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven "post/verblijf/huidig adres" een in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geregistreerd adres was dat door zijn emigratie is achterhaald. Voor zover het middel klaagt dat de betekening op dat adres had dienen plaats te vinden, faalt het.
2.5. Wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, mag eerst dan worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder
resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geregistreerd (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317 rov. 3.20 en HR 8 juni 1999, LJN ZD 1371, NJ 1999, 617). In aanmerking genomen dat de aan de Hoge Raad toegezonden stukken niet inhouden dat een dergelijke navraag hier is gedaan, is het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren. De overige middelen behoeven daarom geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 juni 2009.
Conclusie 31‑03‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door de enkelvoudige kamer van het Gerechtshof te Amsterdam bij verstek wegens ‘Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-, subsidiair tachtig dagen hechtenis, met ten aanzien van het onder A bewezenverklaarde verbeurdverklaring van een personenauto, zoals in de bestreden uitspraak vermeld.
2.
Namens de verdachte hebben de mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft kort gezegd bewezenverklaard dat de verdachte in de jaren 2003 en 2004 in totaal zes keer een auto heeft bestuurd terwijl hij wist dat hem op dat moment de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak was ontzegd.
4.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft geoordeeld dat nietigverklaring van de appeldagvaarding, althans aanhouding van de zaak, achterwege kon blijven.
5.
De appelakte van 13 augustus 2004 houdt in dat de verdachte is wonende te [b-straat 1] te [woonplaats] en als ‘post/verblijf/huidig adres’ heeft [b-straat 1] te [woonplaats]. Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een kennelijk bij de appeldagvaarding behorende akte van uitreiking waarop is aangetekend dat de appeldagvaarding op 23 augustus 2005 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Ook bevindt zich tussen de stukken een kennelijk eveneens bij de appeldagvaarding behorende akte van uitreiking waarop is aangetekend dat op 26 augustus 2005 tevergeefs is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het adres [b-straat 1] te [woonplaats], waarna de dagvaarding toen uitreiking op het postkantoor binnen de in het bericht van aankomst gestelde termijn niet kon geschieden, naar de afzender is teruggezonden en op 12 september 2005 werd uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank. Vervolgens is een afschrift van de dagvaarding bij brief gestuurd naar laatstgemeld adres.
6.
Een bij genoemde documenten gevoegd Verwerkingsoverzicht GBA-gegevens van 14 september 2005 houdt in dat de verdachte van 13 februari 2004 tot 3 augustus 2004 stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] en vanaf 3 augustus 2004 tot (kennelijk1.) 7 december 2004 op het adres [b-straat 1] te [woonplaats]. Per 7 december 2004 is de verdachte volgens dit overzicht ge&ëmigreerd. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
7.
Anders dan in HR 20 februari 2007, LJN AZ3889 is in casu niet sprake van de vermelding ‘vertrokken naar Land onbekend’ maar van de vermelding ‘emigratie’. Daarom heeft het Hof, zoals het kennelijk heeft gedaan, het adres [b-straat 1] te [woonplaats] als achterhaald kunnen beschouwen.
8.
De GBA-gegevens die met het oog op de betekening van de aanzegging in cassatie zijn opgevraagd houden in dat de verdachte vanaf 13 februari 2004 stond ingeschreven aan de [b-straat 1] te [woonplaats], vanaf 3 augustus 2004 aan het [b-straat 1] te [woonplaats] en dat hij tussen 7 december 2004 en 5 maart 2008 zonder vaste woon- of verblijfplaats was. Die gegevens duiden er niet op dat de vermelding ‘emigratie’ onjuist was.
9.
Nu het Hof er kennelijk vanuit is gegaan dat de verdachte was geëmigreerd had het moeten laten blijken te hebben onderzocht of bij de gemeente, van waaruit hij was geëmigreerd, een adres in het buitenland bekend was.2. Dat heeft het Hof niet gedaan. Derhalve heeft het Hof de appeldagvaarding ten onrechte op de juiste wijze betekend geacht.
10.
Het middel slaagt.
11.
Ik heb mij nog afgevraagd of op grond van de GBA-gegevens die met het oog op de betekening van de aanzegging in cassatie zijn opgevraagd, zou moeten worden aangenomen dat het door het Hof nagelaten onderzoek geen resultaat zou hebben opgeleverd. Gezien de niet geheel doorzichtige wijze waarop de vermelding ‘zonder vaste woon- of verblijfplaats’ tot stand komt — kortheidshalve verwijs ik naar mijn conclusie bij HR 20 februari 2007, LJN AZ3889 onder 19 — zou ik die conclusie niet zonder meer durven trekken.
12.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof heeft nagelaten de opgelegde geldboete voldoende te motiveren en art. 24 Sr te vermelden bij de artikelen waarop de opgelegde straf is gebaseerd.
13.
De aantekening van het mondeling arrest houdt ten aanzien van de opgelegde straffen voor zover hier van belang het volgende in:
‘9. Opgelegde straffen
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder A,B,C,D,E en F bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 4.000,00 (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 (tachtig) dagen.’
14.
Nu het Hof de opgelegde straf (geldboete), anders dan in de zaak die leidde tot HR 5 februari 2008, NJ 2008, 396, m.nt. Mevis en in strijd met het ingevolge dit arrest toepasselijke art. 3 aanhef en onder j. van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep, Stcrt. 1996, 197 (de Regeling), van geen enkele motivering heeft voorzien is het middel in zoverre terecht voorgesteld.
15.
16.
Het middel slaagt.
17.
Het derde middel bevat de klacht dat het Hof de verbeurdverklaring van de in het arrest genoemde personenauto onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat uit de bestreden uitspraak niet valt af te leiden op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat de desbetreffende personenauto voor verbeurdverklaring in aanmerking kwam.
18.
De aantekening mondeling arrest houdt voor zover hier van belang het volgende in:
‘10. Bijkomende beslissingen
Ten aanzien van het onder A bewezenverklaarde:
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een personenauto, HT-JT-16, Chevrolet Corsica 1994, kleur rood.’
19.
De aantekening mondeling arrest houdt in dat de bewezenverklaringen berusten op de inhoud van de in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep onder 2 tot en met 21 vermelde processtukken. Het onder 11 vermelde processtuk, dat volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep betrekking heeft op het onder A tenlastegelegde, is een proces-verbaal van politie van 20 september 2003. Dit houdt in dat verbalisanten Molenaar en Keijzer de verdachte die dag zagen rijden in een rode Chevrolet Corsica met kenteken HT-JT-16. Uit dit bewijsmiddel kan derhalve worden afgeleid dat het onder A bewezenverklaarde met behulp van deze auto is begaan (art. 33a, eerste lid, aanhef en onder c.). Dat de desbetreffende auto aan de verdachte toebehoorde kan voorts worden afgeleid uit de bewijsmiddelen 11 en 12 die inhouden dat de verdachte de ‘tenaamgestelde’ van het voertuig was, respectievelijk dat de verdachte heeft verklaard dat het zijn auto was. Aldus ligt in het arrest besloten dat aan de voor verbeurdverklaring geldende eisen is voldaan.4.
20.
Het middel is tevergeefs voorgedragen.
21.
Het vierde middel bevat de klacht dat verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden doordat geen rechtsgeldige poging tot betekening van de verstekmededeling is gedaan binnen één jaar na het wijzen van de bestreden uitspraak.
22.
Het Hof heeft op 27 september 2005 uitspraak gedaan. Dat binnen een jaar nadien is getracht de mededeling uitspraak rechtsgeldig te betekenen kan uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken niet blijken. De rechter naar wie de zaak zal worden verwezen zal dienen te onderzoeken in hoeverre het Openbaar Ministerie nalatig is geweest aan de in HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. Mevis, rov. 3.19 genoemde eisen te voldoen en welk rechtsgevolg daaraan verbonden moet worden.
23.
Het middel slaagt. Overigens kan de Hoge Raad overeenkomstig hetgeen is bepaald in rov. 3.5.3. van genoemd arrest het onderhavige middel onbesproken laten indien hij de strekking van deze conclusie deelt.
24.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2009
HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch, rov. 3.20 onder a.
Vgl. (iets anders) HR 6 mei 1986, NJ 1987, 27.
Zie voor zaken waarin dat niet zo was HR 16 oktober 2007, NJ 2007, 567 (rov. 3.3.) en HR 7 januari 1969, NJ 1969, 168, waarin het eveneens ging om een aantekening mondeling vonnis. Dat in HR 6 februari 2007, NJ 2007, 109, is geoordeeld dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen behoeft te blijken dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan wil niet zeggen dat niet uit de bewijsmiddelen mag worden afgeleid dat uit de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan.