NJB 2018/217:Internationale bevoegdheid. Echtscheiding. Nevenvoorzieningen. Ouderlijke verantwoordelijkheid. In een internationaal geval verzoekt een vrouw de Nederlandse rechter echtscheiding uit te spreken en de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over het kind, althans de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw te bepalen. Op de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift is de gewone verblijfplaats van het kind bij de vrouw in Nederland. Het hof verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd, niet alleen ter zake van het echtscheidingsverzoek, maar ook ter zake van de nevenverzoeken. Hoge Raad: De Nederlandse rechter is op grond van de Verordening Brussel II-bis bevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid. De omstandigheid dat bij de Nederlandse rechter geen echtscheidingsprocedure aanhangig is of kan worden gemaakt, staat hieraan niet in de weg. De Nederlandse rechter kan zijn beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van een bij een buitenlandse rechter aanhangige of aanhangig te maken echtscheidingsprocedure, dan wel aan zijn beslissing voorwaarden verbinden die verband houden met een in het buitenland uit te spreken echtscheiding