Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/3.4.3
3.4.3 Beëindiging van de werking van de meerderheidsregel
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS394916:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Bij de voorrangsregel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid eist het gelijkheidsbeginsel niet dat bij verandering van inzicht de onjuiste interpretatie van de wet wordt voortgezet. Zodra de inspecteur van inzicht verandert, kan hij de andere gevallen volgens zijn nieuwe inzicht behandelen.
De uitkomst bij de afdrachtbelastingen is daarmee overigens gelijk aan die bij de aanslagbelastingen. Bij de aanslagbelastingen kunnen echter ook gevallen waarin de verkeerde wetstoepassing een gevolg is van gemaakte vergissingen deel uitmaken van de meerderheid.
Zie hiertoe met name de regel die geldt bij de beëindiging van door een toezegging opgewekt vertrouwen in 2.5.3. Overigens kan de grootte van de meerderheid ook worden beïnvloed doordat een bepaalde standpuntbepaling alleen voor een bepaalde termijn was gegeven of doordat het aantal ondernemers dat tot een groep behoort wijzigt.
Bij de meerderheidsregel gaat ervan de meerderheid van de gevallen die gunstiger zijn behandeld dan de andere gevallen, een normatieve werking uit: ook de andere gevallen dienen op dezelfde gunstige wijze te worden behandeld. Het normatieve element van de meerderheidsregel vindt zijn oorsprong in de eis tot consistentie die aan elk overheidsoptreden ten grondslag behoort te liggen. In het voorafgaande bleek dat de Hoge Raad de werking van de meerderheidsregel beperkt tot de gevallen van een en dezelfde groep. De vraag rijst of er ook in de tijd gezien sprake is van een beperking van de werking van de meerderheidsregel en, zo ja, hoe deze zich manifesteert. Kan de inspecteur met name de geldingsduur van de meerderheidsregel beïnvloeden zoals hij dat bij de voorrangsregel van het begunstigende niet-gepubliceerde beleid kan?1 Anders gezegd, wanneer is de inspecteur niet meer gebonden aan de meerderheidsregel en kan hij weer overgaan tot wetsconforme toepassing van de belastingwetgeving? Het antwoord op de laatste vraag is simpel: zolang er een meerderheid van gevallen is, is de inspecteur gehouden de minderheid op overeenkomstige wijze te behandelen. Hiermee is tegelijkertijd de regel voorhanden die de inspecteur in acht dient te nemen:
Zolang er een meerderheid van gevallen is waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, is de inspecteur gehouden de minderheid op overeenkomstige wijze te behandelen.
Pas op het moment dat de meerderheid omslaat in een minderheid kan de inspecteur de belastingplichtigen overeenkomstig de wet behandelen. Het omslaan van de meerderheid in een minderheid kan de inspecteur eenvoudig beïnvloeden door er voor te zorgen dat er geen meerderheid ontstaat, dat wil zeggen, door de belastingplichtigen overeenkomstig de wettelijke bepalingen te behandelen.
Om een en ander nader te verduidelijken is het nuttig allereerst een onderscheid te maken tussen aanslagbelastingen enerzijds en afdrachtbelastingen anderzijds. Vervolgens maakt het zowel bij aanslagbelastingen als bij afdrachtbelastingen verschil uit of er sprake is van eenmalig voorkomende aangelegenheden dan wel van een aangelegenheid die regelmatig terugkeert.
Met betrekking tot aanslagbelastingen levert het arrest inzake het Benelux-Merkenbureau, HR 17 juni 1992, nr. 27048, BNB 1992/295, een voorbeeld van het eerste type aangelegenheid: de eenmalige uitkering van in voorgaande jaren te weinig uitbetaald salaris. De toepassing van de meerderheidsregel is in de tijd gezien beperkt tot deze aangelegenheid. Bij een eventuele volgende nabetaling van salaris aan dezelfde werknemers moet opnieuw worden beoordeeld of de meerderheidsregel van toepassing is.
Van de regelmatig terugkerende aangelegenheden is de casus van HR 17 juni 1992, nr. 26777, BNB 1992/294 inzake de onroerend-zaakbelasting van de gemeente Zoetermeer een voorbeeld. De te lage waardering van de aan de singel gelegen woningen kan zich gedurende meerdere jaren voordoen. De inspecteur zal per jaar moeten nagaan of in de aanslagregeling al in een meerderheid van gevallen de desbetreffende fout is gemaakt. De binding van de inspecteur aan de meerderheidsregel beperkt zich tot het jaar waarin de meerderheid zich voordoet. In het uiterste geval zal hij eerst ex nunc weer aanslagen kunnen opleggen overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
Met betrekking tot afdrachtbelastingen is allereerst van belang hetgeen is opgemerkt bij de behandeling van het derde criterium van de meerderheidsregel, de bijstelling van de meerderheid. De conclusie die daar werd getrokken, was dat de meerderheidsregel neerkomt op analoge toepassing van het standpunt dat de inspecteur in de meerderheid van de gevallen heeft ingenomen op de gevallen waarin hij dat niet heeft gedaan. Deze verwantschap met het vertrouwensbeginsel heeft ook haar gevolgen voor de vraag die hier aan de orde is, namelijk wanneer de inspecteur niet meer gebonden is aan de meerderheidsregel. In het geval van bijvoorbeeld een toezegging met betrekking tot eenmalige aangelegenheden kan de inspecteur niet meer terugkomen op zijn standpuntbepaling. In het verlengde daarvan is het de inspecteur ook niet mogelijk de werking van de meerderheidsregel ten aanzien van de gevallen waarin hij geen toezegging heeft gedaan te beïnvloeden.2
Bij regelmatig terugkerende aangelegenheden is de verwantschap met de verschillende voorrangsregels van opgewekt vertrouwen nog duidelijker. Indien de inspecteur in een meerderheid van gevallen vertrouwen heeft opgewekt, zal hij eerst moeten onderzoeken op welk moment hij in die individuele gevallen het vertrouwen kan wegnemen. Hij zal dat in ieder geval niet met terugwerkende kracht kunnen doen en in voorkomende gevallen zal hij ook de nodige zorgvuldigheid in acht moeten nemen met betrekking tot de belangen van de betrokken belastingplichtigen.3 Pas wanneer de meerderheid van standpuntbepalingen door de inspecteur is teruggebracht tot een minderheid, kan hij in de gevallen van de andere belastingplichtigen, de wet weer strikt toepassen.