Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/798 inzake veiligheid op het spoor
Artikel 27 Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie
Geldend
Geldend vanaf 28-05-2020
- Bronpublicatie:
25-05-2020, PbEU 2020, L 165 (uitgifte: 27-05-2020, regelingnummer: 2020/700)
- Inwerkingtreding
28-05-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-05-2020, PbEU 2020, L 165 (uitgifte: 27-05-2020, regelingnummer: 2020/700)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.
De in artikel 6, lid 6, en in artikel 7, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 15 juni 2016. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie, voordat ze die gedelegeerde handelingen vaststelt, zoals gebruikelijk overleg pleegt met deskundigen, waaronder deskundigen van de lidstaten.
4.
Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 6, lid 6, en artikel 7, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de in dat besluit genoemde bevoegdheidsdelegatie. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
5.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.
Een overeenkomstig artikel 6, lid 6, en artikel 7, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
7.
De in artikel 6 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend met ingang van 28 mei 2020 tot en met 31 oktober 2020.