Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/38
38 Inleiding
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577791:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811 (DEB/Duitsland), NJ 2011/129, m.nt. M.R. Mok, AB 2011/222, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (DEB/Duitsland), r.o. 29
HvJ EU 15 mei 1986, C-222/84, ECLI:EU:C:1986:206, r.o. 18-19 (Johnston); Asser/ Hartkamp 3-I 2011/110.
Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 147.
Artikel 6 EVRM - Recht op een eerlijk proces luidt:‘Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;d. de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal, die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.’Artikel 13 EVRM - Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel luidt:‘Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.’
Zie bijv. HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, NJ 2011/129,m.nt. M.R. Mok, AB 2011/222, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (DEB/Duitsland), r.o. 35; HvJ EU 18 maart 2010, C-317-320/08, ECLI:NL:XX:2010:BL9245 (Alassini); Barkhuysen, Bos & Ten Have, NTBR 2011/76, p. 547 e.v.; Mak 2014, p. 4; Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 143; Widdershoven 2011, p. 107.
Vgl. Asser/Giesen I 2015/93; HvJ EU 15 mei 1986, C-222/84, ECLI:EU:C:1986:206 (Johnston), r.o 19.
Asser/Giesen I 2015/96; Wilman 2014, p. 44 e.v.; Widdershoven 2011, p. 103-114.
Art 52 lid 3 Handvest luidt: ‘Voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.’ Over deze bepaling: Asser/Hartkamp 3-I 2015/231a-b.
Zie bijv. HvJ EU 22 december 2010, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, (DEB/Duitsland), NJ 2011/129, m.nt. M.R. Mok, AB 2011/222, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, r.o. 35; HvJ EU 18 maart 2010, C-317-320/08, ECLI:NL:XX:2010:BL9245 (Alassini); Barkhuysen, Bos & Ten Have, NTBR 2011/76, p. 547 e.v.; Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 143; Widdershoven 2011, p. 107.
Het beginsel van effectieve rechtsbescherming (ook wel het beginsel van daadwerkelijke rechterlijke bescherming genoemd1) is reeds in 1986 erkend als algemeen fundamenteel beginsel van EU-recht.2 In 2009 is het beginsel verankerd in art. 47 Handvest van de grondrechten van de EU.3 Volgens artikel 47 Handvest geldt het recht op een doeltreffende voorziening in rechte in geval van schending van door het Unierecht gewaarborgde rechten en vrijheden. Het artikel luidt:
‘Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.’
Met de aanvaarding van het beginsel als algemeen fundamenteel beginsel en grondrecht van EU-recht in art. 47 Handvest is beoogd aan te sluiten bij de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en bij art. 6 en 13 EVRM.4, 5 De gedachte die ten grondslag ligt aan het beginsel is dat de rechten die kunnen worden ontleend aan het EU-recht alleen dan betekenis hebben indien deze effectief in rechte gehandhaafd kunnen worden.6 De lidstaten zijn daarom verplicht ervoor te zorgen dat er een mogelijkheid is voor rechtzoekenden om hun recht in een gerechtelijke procedure af te dwingen.7
Art. 47 Handvest stelt eisen aan de regels van nationaal procesrecht voor wat betreft de toegang tot de rechter, de kwaliteit van het proces bij de rechterlijke instanties en de beschikbare middelen, zoals gefinancierde rechtsbijstand. Inhoudelijk lijkt het zich niet van art. 6 en 13 EVRM te onderscheiden.8 Dat volgt ook uit art. 52 lid 3 Handvest, dat preciseert dat voor zover het Handvest rechten bevat die correspon deren met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als door het EVRM eraan zijn toegekend, met dien verstande dat dit niet verhindert dat het EU-recht een ruimere bescherming biedt.9 Op basis van dit uitgangspunt stemt het HvJ EU de inhoud van art. 47 Handvest dan ook zoveel mogelijk af op de rechtspraak van het EHRM.10