Einde inhoudsopgave
Richtlijn 66/402/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaigranen
Bijlage I Voorwaarden voor goedkeuring ten aanzien van het gewas
Geldend
Geldend vanaf 28-11-2021
- Bronpublicatie:
05-11-2021, PbEU 2021, L 393 (uitgifte: 08-11-2021, regelingnummer: 2021/1927)
- Inwerkingtreding
28-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-2021, PbEU 2021, L 393 (uitgifte: 08-11-2021, regelingnummer: 2021/1927)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Agrarisch recht (V)
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
1
Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.
2
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Gewas | Minimumafstand |
---|---|
Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden): | |
— voor de productie van basiszaad | 300 m |
— voor de productie van gecertificeerd zaad | 250 m |
Sorghum spp. | |
voor de productie van basiszaad (1) | 400 m |
voor de productie van gecertificeerd zaad (1) | 200 m |
xTriticosecale, zelfbestuivende rassen | |
— voor de productie van basiszaad | 50 m |
— voor de productie van gecertificeerd zaad | 20 m |
Zea mays | 200 m |
De minimumafstanden in bovenstaande tabel behoeven niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.
3
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat de productie van zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.
Gewassen van Oryza sativa, Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden), Sorghum spp. en Zea mays moeten met name aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
- A.
Oryza sativa:
Het aantal planten dat duidelijk als wilde planten of als planten met rode zaden kan worden herkend, mag niet meer bedragen dan:
- —
0 voor de productie van basiszaad;
- —
1 per 100 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad van de eerste en de tweede generatie.
- B.
Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden):
het aantal planten van de soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:
- —
1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,
- —
1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.
- C.
Sorghum spp.
- a)
het percentage van het aantal planten van een andere sorghumsoort dan de soort van het gewas of die duidelijk niet tot de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:
- aa)
voor de productie van basiszaad
- i)
tijdens de bloeitijd: 0,1 %,
- ii)
na rijping: 0,1 %;
- bb)
voor de productie van gecertificeerd zaad
- i)
planten van de mannelijke kruisingspartner die stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is: 0,1 %,
- ii)
planten van de vrouwelijke kruisingspartner
- —
tijdens de bloeitijd: 0,3 %,
- —
na rijping: 0,1 %;
- b)
Voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:
- aa)
de planten van de mannelijke kruisingspartners moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is;
- bb)
wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is, mag het percentage planten van die kruisingspartner die stuifmeel afgeven of hebben afgegeven niet meer bedragen dan 0,1 %;
- c)
gewassen van vrij bestoven of kunstmatig verkregen rassen van Sorghum spp. moeten voldoen aan de volgende normen: het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:
- —
1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,
- —
1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.
- D.
Zea mays:
- a)
het percentage planten die duidelijk niet tot het ras, de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:
- aa)
voor de productie van basiszaad:
- i)
ingeteelde stammen, 0,1 %,
- ii)
enkelvoudige hybriden, voor iedere kruisingspartner, 0,1 %,
- iii)
vrij bestoven rassen, 0,5 %;
- bb)
voor de productie van gecertificeerd zaad:
- i)
kruisingspartners van hybriderassen:
- —
ingeteelde stammen, 0,2 %,
- —
enkelvoudige hybriden, 0,2 %,
- —
vrij bestoven rassen, 1,0 %,
- ii)
vrij bestoven rassen, 1,0 %;
- b)
voor de productie van zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:
- aa)
de planten van de mannelijke kruisingspartner moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner in bloei staan;
- bb)
zo nodig moet tot ontpluiming worden overgaan;
- cc)
wanneer 5 % of meer planten van de vrouwelijke kruisingspartner bevrucht kunnen worden, mag het percentage planten van de vrouwelijke kruisingspartner die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven niet meer bedragen dan:
- —
1 % bij elke officiële veldkeuring, en
- —
2 % over alle officiële veldkeuringen tezamen.
Planten worden geacht stuifmeel te hebben afgegeven of af te geven wanneer op 50 mm of meer van de hoofdas of de zijassen van de pluim de meeldraden uit de kafjes steken en stuifmeel hebben afgegeven of afgeven.
4
Hybriden van Secale cereale
- a)
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Gewas
Minimumafstand
—
voor de productie van basiszaad
— indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit
1 000 m
— indien geen gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit
600 m
—
voor de productie van gecertificeerd zaad
500 m
- b)
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit.
Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
- i)
het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:
- —
1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,
- —
1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad; bij officiële veldkeuringen geldt deze norm alleen voor de vrouwelijke kruisingspartner;
- ii)
voor basiszaad moet, indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit, de steriliteit van de mannelijke steriele kruisingspartner ten minste 98 % bedragen.
- c)
Zo nodig moet gecertificeerd zaad worden geproduceerd in gemengde teelt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit herstelt.
5
Gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Oryza sativa en zelfbestuivende xTriticosecale en gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Hordeum vulgare, Triticum aestivum subsp. aestivum, Triticum aestivum subsp. spelta en Triticum turgidum subsp. durum door middel van een andere techniek dan cytoplasmatische mannelijke steriliteit (CMS)
- a)
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
- —
de minimumafstand tot de vrouwelijke kruisingspartner is 25 m ten opzichte van ieder ander ras van dezelfde soort, met uitzondering van een gewas van de mannelijke kruisingspartner,
- —
deze afstand behoeft niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is;
- b)
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft.
Wanneer het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemische-hybridisatieagens moet het gewas voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
- i)
de minimale raszuiverheid van iedere kruisingspartner bedraagt:
- —
Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum subsp. aestivum, Triticum turgidum subsp. durum en Triticum aestivum subsp. spelta: 99,7 %,
- —
zelfbestuivende ×Triticosecale: 99,0 %;
- ii)
de minimale hybriditeit moet 95 % bedragen. Het percentage van de hybriditeit moet worden bepaald volgens gangbare internationale methoden voor zover dergelijke methoden bestaan. Als de raszuiverheid wordt bepaald via zaadonderzoek vóór de certificering, hoeft bij de veldkeuring niet de hybriditeit te worden bepaald.
5 bis
Gewassen voor de productie van basiszaad en gecertificeerd zaad van hybriden van Hordeum vulgare door middel van de CMS-techniek:
- a)
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Gewassen
Minimumafstand
Voor de productie van basiszaad
100 m
Voor de productie van gecertificeerd zaad
50 m
- b)
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft.
Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende normen:
- i)
Het percentage aan planten die duidelijk rasafwijkend zijn, mag niet meer bedragen dan:
- —
voor de gewassen voor de productie van basiszaad: 0,1 % voor de instandhouder en de hersteller en 0,2 % voor de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS);
- —
voor de gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad: 0,3 % voor de hersteller en de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS) en 0,5 % voor het geval de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS) een enkele hybride is.
- ii)
De mannelijke steriliteit van de vrouwelijke kruisingspartner bedraagt ten minste:
- —
99,7 % voor gewassen voor de productie van basiszaad;
- —
99,5 % voor gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad.
- iii)
De eisen van de punten i) en ii) worden via officiële nacontroles onderzocht.
- c)
Gecertificeerd zaad mag in gemengde teelt worden geproduceerd van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de fertiliteit herstelt.
5 ter
Gewassen voor de productie van basiszaad en gecertificeerd zaad van hybriden van Triticum aestivum subsp. aestivum, Triticum aestivum subsp. spelta en Triticum turgidum subsp. durum door middel van de CMS-techniek:
- a)
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Gewassen
Minimumafstand
Voor de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS) voor de productie van basiszaad
300 m
Voor de productie van gecertificeerd zaad
25 m
- b)
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft
Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende normen:
- i)
Het percentage aan planten die duidelijk rasafwijkend zijn, mag niet meer bedragen dan:
- —
voor de gewassen voor de productie van basiszaad: 0,1 % voor de instandhouder en de hersteller en 0,3 % voor de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS);
- —
voor de gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad: 0,3 % voor de hersteller en 0,6 % voor de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS) en 1 % voor het geval de vrouwelijke kruisingspartner (met CMS) een enkele hybride is.
- ii)
De mannelijke steriliteit van de vrouwelijke kruisingspartner bedraagt ten minste:
- —
99,7 % voor gewassen voor de productie van basiszaad;
- —
99 % voor gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad.
- iii)
De naleving van de eisen van de punten i) en ii) wordt via officiële nacontroles onderzocht.
- c)
Gecertificeerd zaad mag in gemengde teelt worden geproduceerd van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de fertiliteit herstelt.
De verantwoordelijke certificeringsdienst brengt tegen 28 februari van elk jaar bij de Commissie en de andere lidstaten verslag uit van de resultaten van het voorgaande jaar wat betreft de hoeveelheid geproduceerde hybride zaden, de overeenstemming van de veldkeuringen met de respectieve eisen, het percentage van de partijen zaden dat is afgewezen wegens ontoereikende kwaliteitsparameters en alle verdere informatie die deze afwijzing rechtvaardigt. Deze rapportageverplichting is van toepassing tot en met 28 februari 2030.
6
Het gewas moet nagenoeg vrij zijn van plaagorganismen die de bruikbaarheid en de kwaliteit van het zaad verminderen.
Het gewas moet tevens voldoen aan de eisen betreffende EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen met quarantainestatus voor een beschermd gebied en gereguleerde niet-quarantaineorganismen die zijn opgenomen in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 (1) vastgestelde uitvoeringshandelingen, alsook aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen.
De aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de gewassen moet voldoen aan de eisen in de onderstaande tabel:
Schimmels en oömyceten | ||||
Gereguleerde nietquarantaineorganismen of door gereguleerde nietquarantaineorganismen veroorzaakte symptomen | Voor opplant bestemde planten (geslacht of soort) | Drempelwaarden voor de productie van prebasiszaad | Drempelwaarden voor de productie van basiszaad | Drempelwaarden voor de productie van gecertificeerd zaad |
Gibberella fujikuroi Sawada [GIBBFU] | Oryza sativa L. | Niet meer dan 2 planten met symptomen per 200 m2 geconstateerd tijdens veldkeuringen op gepaste tijdstippen van een representatief monster van de planten in elk gewas. | Niet meer dan 2 planten met symptomen per 200 m2 geconstateerd tijdens veldkeuringen op gepaste tijdstippen van een representatief monster van de planten in elk gewas. | Gecertificeerd zaad van de eerste generatie (C1): Niet meer dan 4 planten met symptomen per 200 m2 geconstateerd tijdens veldkeuringen op gepaste tijdstippen van een representatief monster van de planten in elk gewas. Gecertificeerd zaad van de tweede generatie (C2): Niet meer dan 8 planten met symptomen per 200 m2 geconstateerd tijdens veldkeuringen op gepaste tijdstippen van een representatief monster van de planten in elk gewas. |
Nematoden | ||||
Aphelenchoides besseyi Christie [APLOBE] | Oryza sativa L. | 0 % | 0 % | 0 % |
7
Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.
Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:
- A.
De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.
- B.
Het aantal veldkeuringen bedraagt ten minste:
- a)
voor Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Phalaris canariensis, ×Triticosecale, Triticum aestivum subsp. aestivum, Triticum turgidum subsp. durum, Triticum aestivum subsp. spelta, Secale cereale: één;
- b)
voor Sorghum spp. en Zea mays tijdens de bloeitijd:
- aa)
vrij bestoven rassen: één;
- bb)
ingeteelde stammen of hybriden: drie
Wanneer het gewas volgt op in hetzelfde jaar of in het voorafgaande jaar geteelde Sorghum spp. en Zea mays, moet ten minste één bijkomende keuring worden verricht om na te gaan of aan de bepalingen van punt 1 van deze bijlage is voldaan.
- C.
De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden.
8
Wanneer na de toepassing van de punten 3 en 7 twijfel blijft bestaan over de rasechtheid van het zaad, kan de certificeringsinstantie voor het onderzoek naar die rasechtheid een internationaal erkende en reproduceerbare biochemische of moleculaire techniek gebruiken, overeenkomstig de toepasselijke internationale normen.
Voetnoten
In gebieden waar de aanwezigheid van S. halepense of S. bicolor subsp. drummondii een specifiek probleem met betrekking tot kruisbestuiving vormt, geldt het volgende:
- a)
gewassen voor de productie van basiszaad van Sorghum bicolor subsp. bicolor of hybriden daarvan moeten worden geïsoleerd op een afstand van minimaal 800 m van enige bron van dergelijk verontreinigend pollen;
- b)
gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van Sorghum bicolor of hybriden daarvan moeten worden geïsoleerd op een afstand van minimaal 400 m van enige bron van dergelijk verontreinigend pollen.
In gebieden waar de aanwezigheid van S. halepense of S. bicolor subsp. drummondii een specifiek probleem met betrekking tot kruisbestuiving vormt, geldt het volgende:
- a)
gewassen voor de productie van basiszaad van Sorghum bicolor subsp. bicolor of hybriden daarvan moeten worden geïsoleerd op een afstand van minimaal 800 m van enige bron van dergelijk verontreinigend pollen;
- b)
gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van Sorghum bicolor of hybriden daarvan moeten worden geïsoleerd op een afstand van minimaal 400 m van enige bron van dergelijk verontreinigend pollen.
Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).