Einde inhoudsopgave
Protocol tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961
Artikel 14 Wijzigingen van artikel 36, eerste en tweede lid, van het Enkelvoudig Verdrag
Geldend
Geldend vanaf 08-08-1975
- Bronpublicatie:
25-03-1972, Trb. 1980, 184 (uitgifte: 27-11-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
08-08-1975
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-1972, Trb. 1980, 184 (uitgifte: 27-11-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Artikel 36, eerste en tweede lid, van het Enkelvoudig Verdrag wordt als volgt gelezen:
1
(a)
Met inachtneming van de beperkingen door haar grondwet opgelegd, neemt elke Partij maatregelen ten einde ervoor te zorgen, dat de verbouw, produktie, vervaardiging, extractie, bereiding, het bezit, aanbod, aanbod ten verkoop, de distributie, aankoop, verkoop, levering op welke voorwaarde ook, makelaardij, verzending, verzending in doorvoer, het vervoer en de in- en uitvoer van verdovende middelen in strijd met de bepalingen van dit Verdrag, alsmede elke andere handeling die naar de mening van die Partij in strijd is met de bepalingen van dit Verdrag, als strafbare feiten worden beschouwd indien zij opzettelijk worden begaan en dat het begaan van ernstige strafbare feiten op passende wijze wordt gestraft, in het bijzonder met gevangenisstraf of andere vrijheidsstraffen.
(b)
Niettegenstaande het bepaalde in de voorgaande letter kunnen Partijen bepalen dat wanneer personen, die misbruik maken van verdovende middelen, deze strafbare feiten hebben begaan, zij in plaats van te worden veroordeeld of bestraft dan wel naast hun veroordeling of bestraffing moeten worden onderworpen aan maatregelen voor behandeling, opvoeding, nazorg, wederaanpassing aan en wederopneming in de maatschappij overeenkomstig artikel 38, eerste lid.
2
Met inachtneming van de beperkingen, een Partij door haar grondwet, haar rechtsstelsel en nationale wetgeving opgelegd, worden:
- (a)
- (i)
de in het eerste lid opgesomde strafbare feiten, indien deze in verschillende landen zijn begaan, als afzonderlijke strafbare feiten beschouwd;
- (ii)
opzettelijke deelneming aan, samenspanning tot het plegen van en pogingen tot het plegen van elk dezer strafbare feiten, alsmede opzettelijk gepleegde voorbereidende handelingen en financiële verrichtingen in verband met de in dit artikel bedoelde feiten, als strafbare feiten krachtens het eerste lid beschouwd;
- (iii)
buitenlandse veroordelingen ter zake van zulke strafbare feiten mede in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van recidive; en
- (iv)
ernstige door eigen onderdanen of door vreemdelingen begane strafbare feiten als hierboven bedoeld, vervolgd door de Partij op wier gebied het strafbare feit werd begaan of door de Partij op wier gebied de dader wordt aangetroffen, indien uitlevering niet toelaatbaar is overeenkomstig de wet van de Partij waaraan een desbetreffend verzoek is gericht en indien zulk een dader niet reeds is vervolgd en onherroepelijk is berecht.
- (b)
- (i)
Elk van de strafbare feiten opgesomd in het eerste lid en het tweede lid, letter (a), onder (ii), van dit artikel wordt geacht in elk tussen Partijen bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als een uitleveringsdelict. Partijen verplichten zich ertoe dergelijke strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
- (ii)
Indien een Partij welke uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan zij, indien zij dat verkiest, dit Verdrag beschouwen als de wettelijke basis voor uitlevering wegens de strafbare feiten opgesomd in het eerste lid en het tweede lid, letter (a), onder (ii) van dit artikel. De uitlevering is onderworpen aan de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Partij voorziet.
- (iii)
Partijen welke uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de strafbare feiten opgesomd in het eerste lid en het tweede lid, letter (a), onder (ii) van dit artikel, onderling als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Partij voorziet.
- (iv)
Uitlevering wordt toegestaan overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte Partij en niettegenstaande het bepaalde in letter (b), onder (i), (ii) en (iii) van dit lid heeft de Partij het recht uitlevering te weigeren in gevallen waarin de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat het strafbare feit niet voldoende ernstig is. ’