De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/7.4.4.2:7.4.4.2 De kredietgever kan de kredietwaardigheid minder goed inschatten
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/7.4.4.2
7.4.4.2 De kredietgever kan de kredietwaardigheid minder goed inschatten
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210124:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van Dijk & Zeelenberg 2009, p. 36 – 38.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De kredietgever krijgt in dit scenario de opdracht om een consumentgerichte kredietwaardigheidstoets uit te voeren. Hij moet beoordelen in hoeverre de consument zal worden geconfronteerd met terugbetaaloffers die de consument, op dat moment, niet in verhouding vindt staan tot de baten van het krediet. Het is echter niet eenvoudig om deze afweging te maken. Als het zou gaan om een rationele consument, zou de kredietgever kunnen kijken naar de eerdere keuzes van de consument. Deze zijn immers consistent en bouwen voort op stabiele voorkeuren. Als een rationele consument bijvoorbeeld altijd in duurdere auto’s heeft gereden, kan de kredietgever de consument een positief advies geven over de aanvraag voor een groter (auto)krediet. Bij een gedragsmatig stuurbare consument kan echter niet altijd worden aangenomen dat hij consistent handelt en stabiele voorkeuren heeft.1 Hierdoor is het voor de kredietgever lastiger om een advies te geven dat in het beste belang is van de consument. De kredietgever zal immers minder waarde kunnen hechten aan de keuzes die de consument eerder heeft gemaakt. Bovendien kan de kredietgever niet te veel waarde hechten aan een eventuele verklaring van de consument waaruit volgt dat hij bereid is om bepaalde terugbetaaloffers te maken voor het beoogde krediet. Zoals beschreven in paragraaf 7.4.2.3, kan de consument bijvoorbeeld te optimistisch denken over de baten van het krediet en die verklaring te gemakkelijk geven.
Uit het voorgaande volgt dat het voor de kredietgever – ook al handelt hij in het belang van de consument – lastig is om te komen tot het beste advies voor de consument. Zoals beschreven in paragraaf 7.3.5, kan echter niet altijd worden aangenomen dat de kredietgever daadwerkelijk in het beste belang van de consument zal handelen. Zo kan de kredietgever bijvoorbeeld tot de conclusie komen dat de beoogde kredietverstrekking wel in zijn belang, maar niet in het belang van de consument zal zijn. Aangenomen dat de kredietgever zijn eigenbelang vooropstelt, zal hij de consument vervolgens kunnen adviseren de, voor de consument, onverantwoorde kredietaanvraag in te dienen. Hij geeft dan een kredietgevergericht advies.