Art. 393 SvNA houdt in: 'Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt het Hof uit de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep, de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van het Hof, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de schorsing van de vervolging.'
HR, 27-11-2012, nr. 11/05444 A
ECLI:NL:HR:2012:BY2073
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/05444 A
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY2073
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY2073, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY2073
ECLI:NL:HR:2012:BY2073, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY2073
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑05‑2012
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0305
NbSr 2013/13
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/05444 A
Mr. Aben
Zitting 2 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 27 september 2011, met gedeeltelijke bevestiging van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao d.d. 30 maart 2011, de verdachte ter zake van: "aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de dood bij gelegenheid van een aanrijding met een door de schuldige bestuurd motorrijtuig veroorzaakt is door de aanrijding", veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft het Hof aan de verdachte de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen ontzegd voor de duur van zes jaren.
2.
Namens de verdachte heeft mr. C. Reintjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel behelst in de kern de klacht dat het Hof het geappelleerde vonnis niet gedeeltelijk had mogen bevestigen onder aanvulling van de bewijsmiddelen en met een andere beslissing ten aanzien van de straf en de vordering van de benadeelde partij, omdat art. 406, tweede lid, SvNA een dergelijke beslissing niet toelaat.
3.2.
Het bestreden vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en onder aanvulling van de bewijsmiddelen, alsmede met aanvullende overwegingen ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
(...)
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 30 maart 2011, onder aanvulling van de bewijsmiddelen als hiervoor vermeld en behoudens ten aanzien van de straf en de motivering daarvan alsmede behoudens de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht."
3.3.
Art. 406 SvNA luidt - voor zover relevant - als volgt:
"1.
In het geding in hoger beroep bevat het vonnis van het Hof, in de gevallen van artikel 393, de daarbij vermelde beslissingen.
2.
In de andere gevallen bevestigt het Hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg met gehele of gedeeltelijke overneming, dan wel met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis, wat de rechter in eerste aanleg had behoren te doen.(...)''1.
3.4.
De redactie van art. 406, tweede lid, SvNA is vrijwel gelijkluidend aan de redactie van art. 423, eerste lid, Sv, zoals deze vóór de inwerkingtreding van de Wet stroomlijnen hoger beroep (Stb. 2006, 470) luidde, te weten:
"Het gerechtshof bevestigt het vonnis, hetzij met geheele of gedeeltelijke overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging van het vonnis, wat de rechtbank had behooren te doen."
Dat de wetgever met de Wet stroomlijnen hoger beroep niet heeft beoogd om - behoudens verhelderende redactionele aanpassingen - een wijziging te brengen in de voor de rechter op grond van art. 423, eerste lid, Sv openstaande beslissingen, volgt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij deze Wet.2. De MvT - waarnaar ook de Hoge Raad in HR 13 juli 2010, LJN BM0256, NJ 2011/294, rov. 2.4.2 verwijst - houdt, voor zover hier van belang, in:
"3.7. Bevestigen of vernietigen
Omdat het rechtsmiddel van hoger beroep oppositie veronderstelt tegen het vonnis in eerste aanleg gewezen zal de appèlrechter zich erover moeten uitlaten of de oppositie gegrond is of niet. De appèlrechter kan in appèl het vonnis in eerste aanleg bevestigen of vernietigen (artikel 423 Sv). In geval het hof het vonnis vernietigt, geschiedt dat in de regel "omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen". Dat oordeel vindt plaats naar mogelijk tussentijds gewijzigde omstandigheden. Een verder dragende motivering is niet vereist. Vernietiging van het vonnis kan geheel of gedeeltelijk geschieden. Formeel bestaan in dat opzicht weinig beperkingen, mits de constructie maar logisch is en niet wordt voortgebouwd op aan nietigheid lijdende onderdelen. De huidige redactie van artikel 423 Sv is niet geheel helder. In het huidige artikel 423, eerste lid, Sv staat, kort gezegd, dat het vonnis in hoger beroep kan worden bevestigd, gedeeltelijk worden vernietigd of worden vernietigd. Daaruit laat zich als vanzelfsprekend afleiden, dat in geval van gedeeltelijke vernietiging er sprake zal zijn van gedeeltelijke bevestiging. De tussenzin dat bevestiging geschiedt met gehele of gedeeltelijke overneming van gronden kan evenwel de suggestie opwekken dat gedeeltelijke overneming van andere delen van het vonnis dan de gronden ook met een gedeeltelijke bevestiging niet verenigbaar zou zijn. Onzekerheid over de juiste uitleg van artikel 423, eerste lid, Sv heeft geleid tot invoering van artikel 423a Sv. Het verdient de voorkeur de ruime mogelijkheden van artikel 423, eerste lid, Sv nadrukkelijker te formuleren. Dat kan eenvoudig door met zoveel woorden te bepalen, dat ook gedeeltelijke bevestiging mogelijk is. Artikel 423a Sv inzake de correctie van de kwalificatie is dan overbodig, temeer daar Corstens artikel 423a Sv in relatie tot het huidige artikel 423, eerste lid, Sv al overbodig kon achten (zie: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (vierde druk, 2002, p. 716)).(...)"
3.5.
Uit het hierboven aangehaalde onderdeel van de MvT blijkt dat gedeeltelijke bevestiging van het vonnis in eerste aanleg door de appelrechter geen noviteit is, maar een mogelijkheid is die vanzelfsprekend voortvloeit uit de redactie van art. 423, eerste lid (oud), Sv. Ik zie geen reden om aan de redactie van art. 406, tweede lid, SvNA die, op onbeduidendheden na, gelijkluidend is aan de voornoemde bepaling, een andere lezing te geven. Voor zover het middel klaagt dat gedeeltelijke bevestiging van het vonnis in eerste aanleg, zoals het Hof i.c. heeft gedaan, op grond van art. 406, tweede lid, SvNA niet mogelijk is, is het ongegrond.
3.6.
Verder heeft de Hoge Raad in NJ 2011/294, rov. 2.8.2, enkele hoofdlijnen geschetst voor de wijze waarop toepassing kan worden gegeven aan art. 423, eerste lid, Sv, alsook art. 406, tweede lid, SvNA, te weten:
- -
Een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met de art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen (i.c. op de voet van art. 401, in verbinding met de art. 392 en 394 SvNA genomen beslissingen). Dat zijn de beslissingen inzake de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de eerste rechter tot kennisneming van de zaak, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel de aanwezigheid van redenen voor schorsing van de vervolging, en voorts de beslissingen over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte alsmede de oplegging van straf en/of maatregel.
- -
Een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, leent zich voor bevestiging, zij het met aanvulling of verbetering van die gronden. Daarmee wordt gedoeld op de motivering van de beslissingen, zoals nader geregeld in art. 359, art. 359a, derde lid, en art. 360 Sv (i.c. 402, 413, 403 SvNA).
3.7.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft i.c. het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, behoudens ten aanzien van de straf en de motivering ervan en het Hof heeft in zoverre gedaan wat het Gerecht in eerste aanleg (volgens het Hof) had behoren te doen. Daarnaast heeft het Hof, mede naar aanleiding van de ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde verweren, de gronden aangevuld waarop de volgende, door het Hof bevestigde beslissingen berusten:
- -
de bewezenverklaring (de bewijsmiddelen zijn door het Hof aangevuld),
- -
de geldigheid van de dagvaarding (aanvulling met responsie op het ter zitting in hoger beroep aangevoerde, desbetreffende verweer),
- -
de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (aanvulling met responsie op het ter zitting in hoger beroep aangevoerde, desbetreffende verweer).
3.8.
Deze werkwijze van het Hof geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6 is weergegeven, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Indien het middel overigens klaagt dat het Hof het vonnis had moeten vernietigen ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, omdat het hierop een andersluidende beslissing heeft gegeven, miskent het dat het Hof niet heeft beslist op die vordering, omdat de benadeelde partij haar vordering ten tijde van de behandeling in hoger beroep heeft ingetrokken.3.
Voor zover met het middel wordt beoogd te klagen dat het Gemeenschappelijk Hof heeft nagelaten het bestreden vonnis ten aanzien van de strafoplegging expliciet te vernietigen heeft de steller ervan wellicht een formeel punt. Niettemin laat 's Hofs oordeel aan duidelijkheid niets te wensen over: het Hof heeft wat de strafoplegging betreft opnieuw recht gedaan. Daarin ligt de vernietiging van de in eerste aanleg opgelegde straf besloten. Voor cassatie zie ik hoe dan ook geen aanleiding.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof de ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte, die het als bewijsmiddel heeft gebezigd, heeft gedenatureerd.
4.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt als verklaring van de verdachte in:
"Ze zeggen dat ik met hoge snelheid reed. Ik reed geen 113 kilometer per uur. Ik reed ongeveer 80 kilometer per uur. Er was geen remspoor, want ik heb niet geremd. U houdt mij voor dat ter plaatse 60 kilometer per uur mocht worden gereden. Ik zag het meisje staan toen ik nog ver weg was. Toen ik heel dichtbij haar was, sprong ze voor het busje. U toont mij een situatieschets. Ik wijs u waar ik was toen ik haar zag, waar ik haar geraakt heb en waar ik gestopt ben. Ik zag haar aan de rand van de weg staan. Ik reed al twintig jaar die route. Ik kwam die dag van huis en ging de kinderen van zondagschool van [A] ophalen. U vraagt waarom ik 80 kilometer per uur reed terwijl ik maar 60 kilometer per uur mocht rijden. Het is een rechte weg. U houdt mij voor dat er wel wat winkels langs de weg zijn. Er is een supermarkt. U vraagt of ik, toen ik het meisje langs de weg zag, niet dacht of zij misschien de weg over wilde steken. Als zij dat wilde, had ze dat al lang kunnen doen voordat ik dichtbij was. Het is al drie jaar geleden. Ik weet niet meer precies wat ik dacht. Ik heb geen snelheid geminderd. (...)"
4.3.
Het Hof heeft deze verklaring als volgt zakelijk weergegeven in zijn vonnis:
"Ik wist dat daar een maximumsnelheid van 60 km p/u geldt. Ik reed harder. U toont mij een tekening van de situatie ter plaatse. Toen ik op een plek ongeveer 80 meter voor de plaats van het ongeval was, zag ik een meisje langs de kant van de weg staan en ik zag dat zij kennelijk wilde oversteken. Ik heb mijn snelheid toen niet geminderd."
4.4.
De verdachte heeft verklaard dat hij het meisje aan de rand van de weg zag staan en - op de vraag van de voorzitter of hij, toen hij het meisje langs de weg zag, niet dacht of zij misschien de weg over wilde steken - dat als het meisje dat wilde, ze dat al lang had kunnen doen voordat hij dichtbij was, dat het al drie jaar geleden was, en dat hij niet precies meer weet wat hij dacht. Het Hof heeft, door in zijn vonnis weer te geven dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat 'hij zag dat het meisje kennelijk wilde oversteken', een wezenlijk andere strekking gegeven aan de in het proces-verbaal opgetekende verklaring van de verdachte. Hierover klaagt het middel terecht. Tot cassatie behoeft dit mijns inziens niet te leiden. Het Hof heeft, met het Gerecht in eerste aanleg, tevens als bewijsmiddel gebruikt de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie op 31 augustus 2008, voor zover hier van belang inhoudend:
"Vandaag, 31 augustus 2008 reed ik op de Weg naar Westpunt. Ter hoogte van het gebouw van [B] (opmerking verbalisant: dit ligt op een afstand van ongeveer 80 meter waar [slachtoffer] stond) zag ik dat een kind langs de weg stond om de weg over te steken. (...)".
Over de juistheid van de weergave van deze verklaring van de verdachte door het Hof en het Gerecht in eerste aanleg klaagt het middel niet. Voor zover het Hof, samen met het Gerecht in eerste aanleg (zie de bewijsoverweging op pagina 5 van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg), voor het bewijs redengevend heeft geacht dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer wilde oversteken, volgt deze feitelijke vaststelling van het Hof uit de zojuist aangehaalde politieverklaring van de verdachte. Met andere woorden, 's Hofs verwijzing naar verdachtes verklaring ter terechtzitting is op dit punt kennelijk abusievelijk. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het derde middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is omschreven en dat daarom de dagvaarding nietig moet worden verklaard.
5.2.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
"primair: (dood door schuld tijdens aanrijding)
dat hij op of omstreeks 31 augustus 2008 op het eiland Curaçao als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (autobus, gekentekend [AA-00-BB]) daarmee rijdende over voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket),
terwijl de omstandigheden als volgt waren dat
- -
ter plaatse voor hem, verdachte, een maximum snelheid van 60 kilometer per uur gold en/of de aan de Weg naar Westpunt gelegen winkel, genaamd "California Supermarket" was, geopend voor publiek en/of
- -
zich aldaar winkelend publiek bevond en/of aldaar een voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1995) liep (teneinde over te steken) en/of
- -
de remschoen(en) van het linker- en/of rechterachterwiel van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig versleten, althans ondeugdelijk/onvoldoende functionerend was/waren en/of
- -
de trommel(s) van het (rechterachter) wiel versleten, althans ondeugdelijk/onvoldoende functionerend was/waren
toen en aldaar en gelet op voornoemde omstandigheden zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden
welk rijgedrag hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte toen en aldaar
- -
met een snelheid van (ongeveer) 113 km/uur, althans met (zeer) hoge snelheid heeft gereden en/of
- -
met niet, althans onvoldoende functionerende rem(men)schoen(en en/of trommel(s) heeft gereden en/of
- -
de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aangepast dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of
- -
(derhalve) de zich op die Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket) bevindende, althans overstekende voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1995) niet laten voorgaan en/of
- -
toen zich [slachtoffer] op zijn, verdachtes, weghelft bevond, hij, verdachte, zijn snelheid niet, althans niet voldoende heeft aangepast om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en/of
- -
niet, althans niet voldoende, althans niet tijdig is uitgeweken om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motortuig tegen [slachtoffer] is gebotst, aangereden en/of aangegleden;
waardoor een aan- of overrijding en/of botsing heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en [slachtoffer], tengevolge waarvan [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij kort na het ongeval is overleden, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] bij gelegenheid van die aan- of overrijding en/of botsing is gedood, welke dood door die aan- of overrijding en/of botsing is veroorzaakt;
(art. 320 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair: (onvoorzichtig en/of onoordeelkundig rijden)
dat hij op of omstreeks 31 augustus 2008 op het eiland Curaçao als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (autobus, gekentekend [AA-00-BB]) daarmee rijdende over voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket), op zodanig onvoorzichtige en/of onoordeelkundige wijze heeft gereden, dat hij buiten enige verkeersnoodzaak met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een zich op die Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket) bevindende, althans overstekende voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1995) is gebotst/aangereden,
immers heeft hij verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig
- -
met een snelheid van (ongeveer) 113 km/uur (in plaats van de aldaar maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur), althans met (zeer) hoge snelheid heeft gereden en/of met niet, althans onvoldoende functionerende rem(men)schoen(en en/of trommel(s) heeft gereden en/of
- -
de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aangepast dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en/of
- -
(derhalve) de zich op die Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket) bevindende, althans overstekende voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1995) niet laten voorgaan en/of
- -
toen zich [slachtoffer] op zijn, verdachtes, weghelft bevond, hij, verdachte, zijn snelheid niet, althans niet voldoende heeft aangepast om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en/of
- -
niet, althans niet voldoende, althans niet tijdig is uitgeweken om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motortuig tegen [slachtoffer] is gebotst, aangereden en/of aangegleden
door welke gedraging van hem verdachte, de veiligheid op die weg in gevaar werd gebracht, althans het redelijkerwijze was aan te nemen dat de veiligheid op die weg in gevaar kon worden gebracht;
(art. 21 Wegenverkeersverordening Curaçao 2000)
5.3.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnotitie en voor zover hier van belang aangevoerd:
"1.
Nietigheid dagvaarding.
In het dossier bevinden zich twee processen-verbaal, een pv van 28 mei 2010 no. 520 00098/10 en een pv betrekking hebbende op een aanrijding d.d. 19.09.2004. Duidelijk is dat de tenlastelegging, zowel gebaseerd is op het gebeuren van 2004 als op de onderhavige zaak. De OvJ is kennelijk door slordigheid of gemakzucht, ten onrechte voor twee ankers gaan liggen. Gedachtenstreepje één 1. heeft betrekking op beide feiten. Op beide plaatsen is er een maximum snelheid van 60 kilometer. Gedachtenstreepjes 2 t/m 5 ziet op het proces-verbaal van 28 mei 2010. Gedachtenstreepjes 5 en 6, zien echter onmiskennelijk op het proces-verbaal 2004.
Uw Hof heeft kennelijk zelf ook een vraagteken in het vonnis geplaatst op pagina 2. In een zaak (2008) waren er geen gebreken aan het voertuig (pv. 08.03.2011!). In de andere zaak (2004) waren de remsporen van de achterwielen en de trommel van de rechter achterwiel versleten. De OvJ heeft nu ook deze laatste omstandigheden ten laste gelegd, hetgeen verwarring schept. Kennelijk ook bij uw Hof.
Het verwarren van twee dossiers/gebeurtenissen in één dagvaarding moet onherroepelijk tot nietigheid leiden. Dat verdachte en rechter volgens de OvJ maar moeten begrijpen waar het om gaat, doet daar niet aan af.
De tenlastelegging is in zoverre te vaag en zelfs verwarrend, nu zich in dossier daadwerkelijk processen-verbaal bevinden die het over ondeugdelijke remmen hebben. Het is innerlijk tegenstrijdig, of ten gevolge van een vergissing of doordat de steller kennelijk door slordigheid of nalatigheid op twee gedachten hinkt. Het is eigenlijk onbegrijpelijk hoe dit bij een zaak als deze kan. Een innerlijk tegenstrijdige dagvaarding is ondeugdelijk. Zeker bij een pluraliteit aan feiten. Het gaat om feiten van dezelfde soort, waarvan bovendien beiden in het dossier van een pv zijn voorzien. Op deze wijze is het feit niet voldoende identificeerbaar en nogmaals gaat het er niet om of verdachte en rechter het maar hadden moeten begrijpen. Dit zijn formele vereisten. Het feit moet duidelijk omschreven zijn. De processen-verbaal in dit dossier, gaan niet alleen over een feit. Uit de tenlastelegging zelf kan de verdachte niet lezen welke feit in het dossier wordt bedoeld. Door deze tenlastelegging welke sowieso vraagtekens oproept, kan men op het verkeerde been worden gezet. Gelet op de diversiteit van de in de processtukken ter sprake gebrachte gebeurtenissen schept deze dagvaarding dus verwarring. Er bestaat immers wezenlijk verschil tussen de feiten."
5.4.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
"Door de verdediging is bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Het Hof volgt de verdediging daarin niet. Het feit dat in de telastelegging omstandigheden zijn opgenomen (over de ondeugdelijkheid van de remmen) die geen betrekking hebben op de onderhavige zaak maar kennelijk zijn overgenomen uit een andere zaak tegen de verdachte betreffende een ongeval met dodelijke afloop in 2004, kan niet tot nietigheid of nietigverklaring leiden. Naar het oordeel van het Hof is met de dagvaarding voor de verdachte voldoende duidelijk van welk feit hij wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verdedigen."
5.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke onjuistheden (te weten: de feitelijke omschrijving van omstandigheden die niet zien op de onderhavige zaak, maar die kennelijk zijn overgenomen uit een andere zaak tegen de verdachte betreffende een ongeval met dodelijke afloop in 2004) i.c. niet tot de conclusie leiden dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit onvoldoende duidelijk is omschreven. Dit oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk, nu het Hof, mede gelet op de in de tenlastelegging omschreven plaats van het delict, het tijdstip waarop het is begaan en het betrokken slachtoffer, heeft kunnen oordelen dat het voor de verdachte voldoende duidelijk is voor welk verkeersongeval hij in de onderhavige zaak terecht staat. De omstandigheid dat in het dossier stukken aanwezig waren die betrekking hadden op een andere zaak, te weten: een ongeval met dodelijke afloop in 2004, kan, anders dan het middel veronderstelt, niet met zich meebrengen dat het tenlastegelegde onvoldoende duidelijk is omschreven. Het middel faalt.
6.1.
Het vierde middel behelst de klacht dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat het proces-verbaal van de politie d.d. 13 februari 2009, betreffende de vaststelling van de dood van het slachtoffer, en het proces-verbaal van de politie d.d. 15 mei 2009, betreffende de bevindingen van de politie omtrent het verkeersongeval, niet als bewijsmiddel mogen worden gebruikt.
6.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnotitie en voor zover relevant aangevoerd:
"2.
Niet ontvankelijkheid/strafverlaging.
- a.
(...) De periode die de OvJ nodig heeft gehad om alle stukken pas na twee jaar en zeven maanden aan het dossier toe te voegen, geeft geen blijk van voortvarend handelen. Het laatste pv is van 08.03.2011 (aanvullend pv). Van het ongeval zelf is voor het eerst op 15 mei 2009 (!) pv opgemaakt (pv 520). Vervolgens weer pas op 22 november 2010. Deze grove overschrijding zal tot niet ontvankelijkheid moeten leiden (zie LJN: BA3963, Rb. Haarlem, 15/030806-03). De verbalisanten hebben aldus bovendien het strafprocesrechtelijke voorschrift van art. 186 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, hetgeen moet worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Er is op zijn minst sprake van een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. De verbalisanten hebben, nota bene voor het eerst negen (!) maanden na het gebeuren de processen-verbaal opgemaakt. Vervolgens verschijnt het aanvullend proces-verbaal, meer dan twee 2. jaar na het gebeuren (22.11.2010), om dan pas twee jaar en zeven maanden na het gebeuren het laatste proces-verbaal op te maken. Het laatste proces-verbaal is zelfs van 08.03.2011. Aangezien ons strafproces voornamelijk schriftelijk van karakter is en daarin groot belang toekomt aan het voorbereidend onderzoek, mag worden verwacht dat waarnemingen van opsporingsambtenaren nauwkeurig, juist en zo snel mogelijk worden gerelateerd. De deelnemers aan het strafproces en de gemeenschap moeten uit kunnen gaan van waarheidsgetrouwe processen-verbaal, te meer nu aan op ambtseed opgemaakte processen-verbaal bijzondere bewijskracht toekomt. Dat kan bij een dergelijke gang van zaken niet gegarandeerd worden. Bovengenoemde inbreuk is zodanig fundamenteel dat deze tot niet-ontvankelijk verklaring van het OM in zijn vervolging dient te leiden.
Er is dus bovendien duidelijk gehandeld in strijd met artikel 186 Sv, waarin is bepaald op welke wijze een proces-verbaal dient te worden opgemaakt en aan welke eisen het dient te voldoen. Dit zijn zeer ernstige vormverzuimen. Het is de vraag welke gevolgen in het licht van artikel 413 Sv daaraan moeten worden verbonden. Dit artikel stelt dat het OM niet ontvankelijk kan worden verklaard, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. Dit zijn ongetwijfeld ernstige vormverzuimen welke niet meer kunnen worden hersteld. Door het handelen van de verbalisanten is niet meer te construeren hoe een en ander precies is verlopen. Dit treft het hele onderzoek en in ieder geval ook het zaaksdossier. Door de hiervoor geschetste gang van zaken is het hele onderzoek, dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties dienen te worden verbonden.
Hierbij dient met name in aanmerking te worden genomen, dat onze gemeenschap, een wezenlijk belang heeft bij de wettelijke verbaliseringsplicht door de politie, en dus een goede invulling van diens verantwoordelijkheid voor opsporing door het OM en politie. Naar onze mening is daar in deze zaak geen sprake van. Opsporingsambtenaren hebben in het vooronderzoek een sleutelrol bij de waarheidsvinding, waarbij strafprocesrechtelijk geschreven en ongeschreven vormvoorschriften moeten worden nageleefd. Die rol is essentieel. Bij het opmaken van deze processen-verbaal zijn duidelijk de strafprocesrechtelijke voorschriften geschonden. Het opmaken en ondertekenen heeft zelfs niet in 2008, maar in 2009 en zelfs in 2011 plaatsgevonden. Mede hierdoor staat niet vast dat het ambtsedig pv een volledig juiste weergave is van wat in 2008 precies is gebeurd. (...)"
6.3.
Het middel mist feitelijk grondslag, voor zover het klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat het proces-verbaal van de politie d.d. 13 februari 2009, betreffende de vaststelling van de dood van het slachtoffer, alsook het proces-verbaal van de politie d.d. 15 mei 2009, betreffende de bevindingen van de politie omtrent het verkeersongeval, niet als bewijsmiddel mag worden gebruikt. Uit het hierboven weergegeven verweer van de raadsman blijkt in de eerste plaats niet dat het verweer betrekking had op het proces-verbaal van de politie d.d. 13 februari 2009, betreffende de vaststelling van de dood van het slachtoffer. In de tweede plaats, voor zover het verweer het oog had op het proces-verbaal van de politie d.d. 15 mei 2009, heeft de verdediging aangevoerd dat het tijdsverloop tussen het ongeval en het opstellen van het proces-verbaal dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte en niet (ook) - zoals het middel thans stelt - tot bewijsuitsluiting. Dit verweer heeft het Hof verworpen en over deze beslissing van het Hof of de motivering ervan klaagt het middel niet. Het middel faalt.
7.1.
Het vijfde middel klaagt dat de artt. 377 en 379 SvNA zijn geschonden, omdat het Hof de benadeelde partij in de gelegenheid heeft gesteld foto's te overleggen en het woord heeft laten voeren over de aan de verdachte op te leggen straf.
7.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt, voor zover hier van belang, in:
"(...)
Benadeelde partij
Als benadeelde partij is verschenen [benadeelde partij], bijgestaan door mr. E. Bokkes. Mr. Bokkes merkt desgevraagd op dat de vordering zoals hij die voorafgaand aan de zitting per brief heeft ingediend, thans wordt gehandhaafd.
(...)
toelichting vordering benadeelde partij
Mr. Bokkes merkt het volgende op:
Er is normaal gesproken geen ruimte voor het slachtoffer in het strafproces. Namens de benadeelde partij kan ik nu toch het woord voeren namens het slachtoffer. Ik leg u een pakket foto's over. De raadsman van de verdachte maakt daar bezwaar tegen. De voorzitter merkt op dat de foto's kennelijk worden overgelegd ter onderbouwing van de shockschade. Naar mijn mening zou het slachtoffer een grotere rol in het strafproces moeten krijgen. Dit is een zeer treurig geval. Het leven van de moeder van het slachtoffer is helemaal veranderd. Zij is tien kilo afgevallen, slaapt slecht, haar relatie is over en alles herinnert haar aan het ongeval. Bovendien ziet zij de verdachte bijna wekelijks rijden en heeft zij het idee dat hij naar haar toetert. Tussen de vorige zittingsdatum in hoger beroep en nu is er een deal gesloten met de verzekering van de verdachte. Er is een regeling getroffen na het kort geding. Daarmee is de weg afgesloten om alsnog een vergoeding te vorderen. De moeder heeft veel water bij de wijn moeten doen bij die regeling. Wij hebben haar, gezien haar situatie, maar geadviseerd de regeling te aanvaarden. De schadevergoeding in geld is niet meer mogelijk. Wel is het mogelijk om het Hof en te verzoek een straf op te leggen die recht doet aan de feiten. Mr. Sulvaran maakt bezwaar. De voorzitter merkt op dat er dus geen vordering meer is. Mr. Bokkes merkt op dat de vordering wordt ingetrokken. Hij vraagt of de moeder van het slachtoffer toch iets mag zeggen. Het Hof wijst dat verzoek af."
7.3.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof blijkt dat de namens de benadeelde partij ter terechtzitting optredende raadsman, ingevolge het bepaalde in art. 379 SvNA, in de gelegenheid is gesteld om de vordering van de benadeelde partij toe te lichten. Voor zover het middel klaagt dat aan deze raadsman tevens de gelegenheid is gegeven zich uit laten over de aan de verdachte op te leggen straf, mist het feitelijke grondslag. Zulks blijkt niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting. Het Hof heeft vastgelegd dat de overgelegde foto's ter onderbouwing van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade dienen. Art. 377, eerste lid, SvNA bepaalt dat de benadeelde partij of haar advocaat stukken kan overleggen tot bewijs van de geleden schade of van het bedrag daarvan. Mijns inziens kan een foto, afhankelijk van de inhoud ervan, alszodanig dienen. Nu het middel verder niet toelicht waarom de vaststelling van het Hof dat de overgelegde foto's ter onderbouwing van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade dienen, onbegrijpelijk is, kan het niet slagen.
8.
De middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
9.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2012
Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3. , p. 30, 31.
Zie HR 8 december 1998, LJN AC0671, NJ 1999/274, waar de Hoge Raad heeft overwogen dat hoewel de artt. 332 t/m 337 (oud) Sv (i.c. de artt. 374 t/m 380 SvNA) niet expliciet voorzien in de mogelijkheid tot intrekking van een ingediende vordering door de benadeelde partij, er geen goede grond bestaat om aan te nemen dat de wetgever die mogelijkheid heeft willen uitsluiten. Dit geldt ook in hoger beroep. Intrekking leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. In een dergelijk geval moet de rechter de benadeelde partij niet niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, maar het moet verstaan dat die vordering is ingetrokken.
Art. 393 SvNA houdt in: 'Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt het Hof uit de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep, de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van het Hof, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de schorsing van de vervolging.'
Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3. , p. 30, 31.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Denaturering verklaring verdachte.
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/05444 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 september 2011, nummer H 83/2011, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte heeft gedenatureerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 31 augustus 2008 op het eiland Curaçao als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (autobus, gekentekend [AA-00-BB]) daarmee rijdende over het voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket), terwijl ter plaatse voor hem, verdachte, een maximum snelheid van 60 kilometer per uur gold en aldaar een voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1995) liep (teneinde over te steken) toen en aldaar en gelet op voornoemde omstandigheden zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te rijden, welk rijgedrag hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte toen en aldaar
- -
met een snelheid van 113 km/uur, althans met (zeer) hoge snelheid heeft gereden en
- -
de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was
en
- -
toen zich [slachtoffer] op zijn, verdachtes, weghelft bevond, hij, verdachte zijn snelheid niet, althans niet voldoende heeft aangepast om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en
- -
niet is uitgeweken om een botsing met [slachtoffer] te voorkomen en
- -
vervolgens met het door hem, verdacht bestuurde motorrijtuig tegen [slachtoffer] is aangereden,
waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en [slachtoffer], tengevolge waarvan [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij kort na het ongeval is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik wist dat daar een maximumsnelheid van 60 km p/u geldt. Ik reed harder. U toont mij een tekening van de situatie ter plaatse. Toen ik op een plek ongeveer 80 meter voor de plaats van het ongeval was, zag ik een meisje langs de kant van de weg staan en ik zag dat zij kennelijk wilde oversteken. Ik heb mijn snelheid toen niet geminderd."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, in als aldaar afgelegde verklaring van de verdachte:
"Ze zeggen dat ik met hoge snelheid reed. Ik reed geen 113 kilometer per uur. Ik reed ongeveer 80 kilometer per uur. Er was geen remspoor, want ik heb niet geremd.
- U.
houdt mij voor dat ter plaatse 60 kilometer per uur mocht worden gereden.
Ik zag het meisje staan toen ik nog ver weg was. Toen ik heel dichtbij haar was, sprong ze voor het busje.
- U.
toont mij een situatieschets. Ik wijs u waar ik was toen ik haar zag, waar ik haar geraakt heb en waar ik gestopt ben. Ik zag haar aan de rand van de weg staan. Ik reed al twintig jaar die route. Ik kwam die dag van huis en ging de kinderen van zondagschool van [A] ophalen. U vraagt waarom ik 80 kilometer per uur reed terwijl ik maar 60 kilometer per uur mocht rijden. Het is een rechte weg. U houdt mij voor dat er wel wat winkels langs de weg zijn. Er is een supermarkt.
- U.
vraagt of ik, toen ik het meisje langs de weg zag, niet dacht of zij misschien de weg over wilde steken. Als zij dat wilde, had ze dat al lang kunnen doen voordat ik dichtbij was. Het is al drie jaar geleden.
Ik weet niet meer precies wat ik dacht. Ik heb geen snelheid geminderd. (...)"
- 2.4.
Door de hiervoor onder 2.2.3 vermelde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep weer te geven op de wijze als hiervoor onder 2.2.2 is vermeld, heeft het Hof aan die verklaring een wezenlijk andere betekenis gegeven dan de verdachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
- 2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 november 2012.
Beroepschrift 04‑05‑2012
Schriftuur, houdende middelen van cassatie
in de zaak van
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1965 op [geboorteplaats],
Verzoeker tot cassatie, [verzoeker], hierna te noemen [verzoeker], is bij vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, uitgesproken op 30 maart 2011, veroordeeld, omdat hij (zo valt letterlijk in het vonnis te lezen)
op 31 augustus 2008 op het eiland Curaçao als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (autobus, gekentekend [AA-00-BB]) daarmee rijdende over het voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Weg naar Westpunt (ter hoogte van California Supermarket), terwijl ter plaatse voor hem, verdachte, een maximum snelheid van 60 kilometer per uur gold en aldaar een voetgangster, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1995) liep (teneinde over te steken) toen en aldaar en gelet op voornoemde omstandigheden zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te rijden
welk rijgedrag hieruit heeft bestaand dat hij, verdachte toen en aldaar
- —
met een snelheid van 113 km/uur, althans met (zeer) hoge snelheid heeft gereden en
- —
de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en
- —
toen zich die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, weghelft bevond, hij, verdachte zijn snelheid niet, althans niet voldoende heeft aangepast om een botsing met die [slachtoffer] te voorkomen en
- —
niet is uitgeweken om een botsing met die [slachtoffer] te voorkomen en
- —
vervolgens met het door hem, verdacht bestuurde motorrijtuig tegen die [slachtoffer] is aangereden;
waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen dat zij kort na het ongeval is overleden.
Bij vonnis van 27 september 2011 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dit vonnis als volgt bevestigd:
‘Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en onder aanvulling van de bewijsmiddelen, alsmede met aanvullende overwegingen ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’.
[verzoeker] draagt de volgende middelen van cassatie voor:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 406 lid 2 en 401 lid 3 van het Curaçaose Wetboek van Strafvordering (hierna: CSv) geschonden. Het hof heeft onder toepassing van voormeld voorschrift het vonnis van het gerecht in eerste aanleg bevestigd onder aanvulling van de bewijsmiddelen. Het heeft tegelijkertijd ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij een andere beslissing gegeven dan in eerste aanleg, in overigens zonder de in eerste aanleg gegeven beslissing in zoverre te vernietigen. Het hof heeft bovendien de beslissingen eerste aanleg aangevuld met overwegingen ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding (bedoeld is kennelijk: in eerste aanleg) en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Artikel 406 lid 2 CSv laat deze werkwijze niet toe.
Toelichting:
1.
Het hof heeft het vonnis van de rechter in eerste aanleg bevestigd onder aanvulling van de bewijsmiddelen met een (beweerdelijk) door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring. Het hof heeft tegelijkertijd opnieuw recht gedaan ten aanzien van de straf en ten aanzien van de benadeelde partij. Terzijde zij opgemerkt dat het hof onmiskenbaar heeft bedoeld om het vonnis in eerste aanleg in zoverre te vernietigen. Het hof heeft dit echter nagelaten.
2.
Daartegen richten zich echter niet de bezwaren. Ingevolge artikel 406 lid 2 CSv mag de rechter in hoger beroep het in eerste aanleg gewezen vonnis geheel of gedeeltelijk vernietigen en vervolgens doen wat de rechter in eerste aanleg had behoren te doen. Hij mag het vonnis ook in zijn geheel bevestigen, al dan niet met verbetering van de gronden.
De letter van artikel 406 lid 2 CSv laat niet toe dat hij het een met het ander combineert.
Het is dus niet mogelijk om te bevestigen ten aanzien van de voorvragen en de bewezenverklaring, en te vernietigen ten aanzien van de strafoplegging, en daarenboven onbeantwoord gebleven voorvragen alsnog te beantwoorden. Dat dit ook naar de geest van artikel 406 lid 2 CSv niet toegelaten is valt af te leiden uit artikel 406 lid 4 CSv, dat voorziet in de overname van deugdelijke gedeelten uit een vernietigd vonnis. Vergelijk HR 13 juli 2010, NJ 2011, 294 m.n. Mevis.
3.
Het gaat niet louter om een kwestie van semantiek. Dat de wettelijke regeling goede zin heeft blijkt uit het resultaat van de door het hof gebezigde werkwijze. Het hof heeft immers niet alleen de bewijsmiddelen aangevuld, maar ook aanvullende overwegingen gegeven ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, derhalve ten aanzien van twee der in artikel 393 CSv bedoelde voorvragen. Deze voorvragen waren in eerste aanleg niet expliciet ter discussie gesteld, maar in tweede aanleg wel. Door de gevolgde werkwijze ontstaat de indruk dat het hof ook in zoverre het vonnis in eerste aanleg heeft willen aanvullen. Indien dit juist is voldoet het vonnis van het hof echter niet aan de in artikel 401 lid 3 CSv gestelde eis dat bepaaldelijk een beslissing wordt gegeven op een uitdrukkelijk voorgedragen verweer omtrent een der in artikel 393 CSv genoemde punten. Artikel 401 CSv is naar de letter weliswaar uitsluiten geschreven voor het vonnis in eerste aanleg, maar de redelijkheid gebiedt om het ook in hoger beroep van toepassing te achten.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 384 en 402 lid 3 CSv geschonden, doordat voor het bewijs een verklaring is gebruikt die de verdachte ter terechtzitting zou hebben afgelegd, waarvan de tekst haaks staat op de weergave van die verklaring in het proces-verbaal van de terechtzitting. Een en ander had op zijn minst moeten worden toegelicht.
Toelichting:
4.
Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld met wat wordt opgegeven als de verklaring van de verdachte in hoger beroep. Daarin komt de volgende passage voor: ‘Toen ik op een plek ongeveer 80 meter voor de plaats van het ongeval was, zag ik een meisje langs de kant van de weg staan en ik zag dat zij kennelijk wilde oversteken’. Deze passage lijkt voor de bewezenverklaring een belangrijke rol te hebben gespeeld. Zij is in de verklaring, die de verdachte blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd echter niet terug te vinden. Integendeel, zoals daar weergegeven luidde deze verklaring op het betreffende punt als volgt: ‘U vraagt of ik, toen ik het meisje langs de weg zag, niet dacht of zij misschien de weg over wilde steken. Als zij dat wilde, had ze dat al lang kunnen doen voordat ik dichtbij was’. De verdachte heeft derhalve juist het tegendeel verklaard van wat hem door het hof in de mond wordt gelegd. Hier is geen sprake meer van verboden denaturering, maar van gebruik van een aan de fantasie ontsproten verklaring. Vergelijk HR 27 mei 2008, NJ 2008, 626 m.n. Reijntjes,
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 393, 402 en 406 CSv geschonden. Het hof heeft een door de verdediging uitdrukkelijk gedaan beroep op nietigheid van de dagvaarding ten onrechte, in elk geval op onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden verworpen.
Toelichting:
5.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging uitdrukkelijk beroep gedaan op nietigheid van de dagvaarding, omdat de daarin voorkomende tenlastelegging kennelijk betrekking had op twee verschillende, in tijd ver van elkaar gelegen, gebeurtenissen en ook het dossier stukken bevatte, die op beide gebeurtenissen betrekking hadden. Zowel de in de tenlastelegging opgesomde omstandigheden, waaronder verdachte zou hebben gehandeld, als de gegeven beschrijving van diens rijgedrag, zou elementen van beide gedragingen hebben bevat. Aldus zou het aan de verdachte gemaakte verwijt onvoldoende identificeerbaar zijn.
6.
Het hof heeft hierop als volgt geantwoord: ‘Het feit dat in de tenlastelegging omstandigheden zijn opgenomen (over de ondeugdelijkheid van de remmen) die geen betrekking hebben op de onderhavige zaak, maar kennelijk zijn overgenomen uit een andere zaak tegen de verdachte betreffende een ongeval met dodelijke afloop in 2004 (waarvoor hij — kennelijk tegen zijn verwachting — nog niet afzonderlijk was vervolgd), kan niet tot nietigheid of nietigverklaring leiden. Naar het oordeel van het hof is met de dagvaarding voor de verdachte voldoende duidelijk van welk feit hij wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verdedigen’. Hiermee wordt voorbij gegaan aan de door de verdediging uitdrukkelijk ingeroepen omstandigheid dat ook het dossier stukken bevatte, die op beide gebeurtenissen betrekking hadden. De gegeven motivering is bovendien onbegrijpelijk gelet op de inhoud van het proces-verbaal dat is opgemaakt van de zitting in hoger beroep, waaruit blijkt dat de verdachte zich ook poogde te verweren tegen de bestanddelen van de tenlastelegging, die daarin naar het oordeel van het hof niet thuis hoorden. Het is onbegrijpelijk hoe dan kan worden gezegd dat voor de verdachte voldoende duidelijk was van welk feit hij werd verdacht.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 387, 402 en 406 CSv geschonden. Het hof heeft zonder enige nadere toelichting een tweetal processen-verbaal voor het bewijs gebruikt, en de bewezenverklaring daar zelfs in belangrijke mate op doen steunen, terwijl tegen de bruikbaarheid van deze processen-verbaal fundamentele bezwaren waren aangevoerd, die van zo zwaarwegende aard waren, dat het hof daarop zelfs ambtshalve acht had moeten slaan.
Toelichting:
7.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging uitdrukkelijk gewezen op een aantal ernstige gebreken, die kleefden aan de door de politie opgemaakte processen-verbaal. De zaak betrof een ongeval dat plaats vond op 31 augustus 2008. De dood van het slachtoffer werd vastgelegd in een proces-verbaal dat pas op 13 februari 2009 werd opgemaakt. Het door de politie ingestelde onderzoek werd gerelateerd in een proces-verbaal dat pas op 15 mei 2009 werd opgemaakt. De verdediging heeft er niet alleen op gewezen dat deze gang van zaken ernstig afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van het daarin gerelateerde, maar ook gewezen op onzuiverheden en leemten in deze processen-verbaal, in het bijzonder dat van 15 mei 2009.
8.
Aldus zijn krachtige vraagtekens geplaatst bij de bruikbaarheid van de genoemde processen-verbaal. Het hof heeft desalniettemin beide processen-verbaal zonder enige nadere toelichting voor het bewijs gebruikt. Rekwirant is zich er weliswaar van bewust dat het Curaçaose Wetboek van Strafvordering niet voorschrijft om op ieder uitdrukkelijk en onderbouwd gevoerd verweer te antwoorden, maar is van oordeel dat hier zo fundamentele bezwaren zijn aangevoerd tegen bewijsmiddelen, waarop de bewezenverklaring vrijwel geheel berust, dat een dergelijk antwoord in dit bijzonder geval niet achterwege had mogen blijven.
9.
De manco's, welke aan de genoemde processen-verbaal kleefden, waren zo ernstig en zo in het oog springend dat het hof daaraan zelfs ambtshalve aandacht had behoren te besteden.
10.
De processen-verbaal hadden niet, in elk geval niet zonder nadere toelichting, voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Middel V
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 377 en 379 CSv geschonden. Het hof heeft de advocaat van de moeder van het slachtoffer de gelegenheid geboden om een toelichting te geven op de door haar als benadeelde partij gedane vordering. Het heeft hem blijkens het van de terechtzitting opgemaakte proces-verbaal de gelegenheid geboden om een pakket foto's over te leggen, naar de voorzitter mededeelde ter onderbouwing van shockschade (!!).
Vervolgens heeft het hof hem de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de aan de verdachte op te leggen straf. Dit heeft de verdachte ernstig in zijn verdediging geschaad.
Toelichting:
11.
Artikel 377 CSv laat de benadeelde partij of haar advocaat toe om tot bewijs van de geleden schade of het bedrag daarvan stukken over te leggen. Het overleggen van foto's kan daaronder niet worden gebracht, zelfs niet indien vergoeding van shockschade zou zijn gevorderd. De rechter kan de aanwezigheid van shockschade immers niet afleiden uit foto's; hij behoeft daartoe het oordeel van een psychiatrisch deskundige. Uit het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt wordt duidelijk dat de advocaat van de benadeelde partij zich reeds aanstonds tegen de verdachte heeft gekeerd in plaats van zich overeenkomstig artikel 377 en 379 CSv te beperken tot een toelichting op de vordering.
Ook toen uit zijn betoog duidelijk was geworden dat van een reële vordering geen sprake was, omdat de schade reeds in der minne was geregeld, werd hem (zo blijkt uit het proces-verbaal) niets in de weg gelegd om zijn verdere betoog te richten op de aan de verdachte op te leggen straf, die — naar hij stelde — recht zou moeten doen aan de feiten. De daartegen door de verdediging herhaaldelijk aangevoerde bezwaren werden, zo valt uit het proces-verbaal op te maken, ten onrechte genegeerd.
12.
Hier is sprake van een onherstelbare vormfout, die een zo ernstig karakter draagt dat niet kan worden gezegd dat [verzoeker] een eerlijk proces heeft gehad. Het tegen hem uitgesproken vonnis kan alleen al om die reden niet in stand blijven.
[verzoeker] kiest te dezer zake woonplaats ten kantore van Across Borders Law Office, Bredestraat 4, 6211 HC Maastricht, van welk kantoor Mr. C. Reijntjes-Wendenburg verklaart deze schriftuur te hebben ondertekend en ingediend, tot welke ondertekening en indiening zij door rekwirant van cassatie bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Maastricht, 4 mei 2012
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Gemachtigde