Einde inhoudsopgave
Verzamelwet sociale verzekeringen 2007
Artikel VIII Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
30-11-2006, Stb. 2006, 703 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30682)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2006, Stb. 2006, 704 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
- A.
Artikel 2 komt te luiden:
Artikel 2
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkloze werknemer de persoon die werkloos is en de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en:
- a.
die:
- 1°
na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden, en
- 2°
nadien de volledige uitkeringsduur, bedoeld in hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is;
- b
- 1°
die na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar recht heeft gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, en
- 2°
wiens recht op werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten nadien is geëindigd omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet langer ten minste 35% bedraagt.
- B.
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het eerste lid komt te luiden:
1
Burgemeester en wethouders weigeren de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:
- a.
aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende terzake een verwijt kan worden gemaakt;
- b.
de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. In afwijking van de eerste zin weigeren burgemeester en wethouders de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.
- 2.
Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5
Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van het eerste lid.