HR 17 november 2000, NJ 2001/215.
Hof Den Haag, 28-12-2020, nr. 2200051920
ECLI:NL:GHDHA:2020:2926
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-12-2020
- Zaaknummer
2200051920
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2926, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:849
Uitspraak 28‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v.: ECLI:NL:HR:2022:849.
Rolnummer: 22-000519-20
Parketnummer: 10-234721-19
Datum uitspraak: 28 december 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op
[geboortedatum] 1996,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden als weergegeven in het vonnis waarvan beroep, dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2019 te Dordrecht, althans in het treintraject tussen Gorinchem en Dordrecht, althans te Nederland, in een spoortrein die in beweging was een (rug)tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die tas te trekken en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2019 te Dordrecht, althans in het treintraject tussen Gorinchem en Dordrecht, althans te Nederland, in een spoortrein die in beweging was, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een (rug)tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die tas heeft gepakt en/of
- met deze tas is weggelopen en/of
- aan die tas heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt in het gezicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2019 te Dordrecht, althans in het treintraject tussen Gorinchem en Dordrecht, althans te Nederland, in een spoortrein die in beweging was, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden overeenkomstig het vonnis waarvan beroep en dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 29 september 2019 te Dordrecht, althans in het treintraject tussen Gorinchem en Dordrecht, althans te Nederland, in een spoortrein die in beweging was een (rug)tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die tas te trekken en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan/stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is geweest van een voltooide diefstal en de verdachte geen oogmerk heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de tas van het slachtoffer.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen stelt het hof vast dat de verdachte op 29 september 2019 zonder toestemming de tas van slachtoffer [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) heeft gepakt, waarna de verdachte
– toen [slachtoffer] na achtervolging aan die tas trok om hem terug te krijgen - [slachtoffer] een stomp in het gezicht heeft gegeven.
De verdachte heeft dan ook de tas in ieder geval op dat moment – hoe kort ook – vast gehad.
Aldus heeft de verdachte naar het oordeel van het hof als heer en meester over de tas beschikt en heeft hij de beschikkingsmacht over de tas gehad. Derhalve kan worden bewezen dat de verdachte de tas heeft weggenomen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte is het hof van oordeel dat de verdachte het oogmerk had om zich de tas wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte pakte immers de tas van [slachtoffer] af, liep er mee weg en liet de tas ook niet los toen aangever aan de tas trok.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tas met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen.
Het hof verwerpt derhalve de verweren van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zwaar beschonken toestand schuldig gemaakt aan diefstal van een tas van een medereiziger in de trein, waarbij hij het slachtoffer nadat hij met de tas was weggelopen en het slachtoffer de tas terug probeerde te krijgen een stomp in het gezicht heeft gegeven.
Hij heeft hiermee aanzienlijke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geen respect gehad voor andermans eigendom.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit feit een hersenschudding heeft veroorzaakt en dat hij erna veel nachtmerries heeft gehad. Ook heeft hij een jaar achterstand opgelopen op school, waardoor hij pas dit jaar in plaats van vorig jaar eindexamen kan doen.
Uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat hij nog immer de nadelige gevolgen van dit feit ervaart.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft in aanmerking genomen het rapport van de reclassering van 4 december 2020 waarin wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Dit rapport houdt voorts – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Ten tijde van onderhavige tenlastelegging was de verdachte onder invloed van alcohol. Het grensoverschrijdende impulsieve karakter van zijn gedragingen neemt toe bij het gebruik van middelen. Middelencontrole is nog niet van de grond gekomen, onder andere doordat de verdachte zich verzet tegen de gangbare manier van middelen-controle. Zijn impulsiviteit, vermijdingsgedrag en gebrek aan organisatievermogen en zelfcontrole zorgen voor problemen en zijn risico verhogende factoren. De verdachte kan zich zelfbepalend opstellen. De kans op recidive wordt hoog geacht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van reclassering Nederland van 2 januari 2020, waarin eveneens een (deels) voorwaardelijke straf is geadviseerd met bijzondere voorwaarden welke in het rapport staan omschreven.
Het hof heeft ten slotte rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep spijt heeft betuigd over zijn optreden die desbetreffende avond ook richting het slachtoffer.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de advocaat-generaal had geëist maar tot eenzelfde straf, omdat de juridische kwalificatie van het bewezenverklaarde niet af doet aan de ernst van het feit. Daarnaast zal het hof bijzondere voorwaarden opleggen overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
Het hof zal, gelet op hetgeen staat vermeld in bovengenoemd rapport van de reclassering van 4 december 2020, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht bevelen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 19.439,75, bestaande uit € 17.439,75 materiële schade (€ 17.175,00 aan studievertraging, € 34,00 aan reiskosten en € 230,75 aan gederfde inkomsten) en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit
in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu het een zeer complexe vordering betreft met aanzienlijke schadeposten waardoor het strafproces onevenredig wordt belast.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aan de hand van overgelegde stukken uitvoerig onderbouwd dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het verzochte bedrag aan studievertraging heeft de benadeelde partij overgelegd:
- -
Een medische verklaring van de huisarts waaruit volgt dat er (onder meer) sprake was van een hersenschudding en dat de benadeelde partij met een diagnose PTSS naar de psycholoog wordt verwezen voor verdere behandeling en wordt geadviseerd om het eindexamen schooljaar op te splitsen (zie bijlagen 3 en 4);
- -
Een verklaring van de psycholoog waaruit volgt dat de benadeelde partij een hoog sensitieve persoon is die een trauma heeft overgehouden aan het incident; ook de psycholoog adviseert gelet daarop om het laatste schooljaar in twee jaren te splitsen (bijlage 6);
- -
Een verklaring van de mentor van de benadeelde partij omtrent de verandering van de schoolresultaten bij de benadeelde partij na het incident en de bevestiging dat het examenjaar van de benadeelde partij, met goedkeuring van de onderwijsinspectie, is gesplitst in de schooljaren 2019-2020 en 2020-2021 (bijlage 11).
Dat deze gestelde materiële schade is geleden en dat er een causaal verband is tussen het strafbare feit en deze schade is aan de hand van de overgelegde stukken (meer dan) voldoende onderbouwd. Voor de hoogte van de schade gaat de benadeelde partij uit van een studievertraging van 12 maanden voor het jaar 2019 in de categorie mbo/havo/vwo. Het bedrag is verder gebaseerd op de Letselschaderichtlijn Studievertraging. Zonder gemotiveerde betwisting hiervan is dit op zichzelf voldoende onderbouwing van de hoogte van de schade. Er is daarnaast naar het oordeel van het hof geen aanleiding om het bedrag te matigen.
De overige gevorderde materiële schade (reiskosten en gederfde looninkomsten) komen het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat deze voor toewijzing vatbaar zijn.
De vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat voorts aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. Het hof heeft daarbij gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die op dat punt door de verdachte niet zijn betwist.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.1.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,00 gelijk het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2019 tot aan de algehele dag der voldoening.
Daarbij is in het bijzonder gelet op:
de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard en de ernst van het letsel die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen waaronder een hersenschudding; de omstandigheid dat de benadeelde partij met PTSS is komen te kampen, waarvoor psychische behandeling noodzakelijk is gebleken en de omstandigheid dat de benadeelde partij ten gevolge van het incident ook thans nog psychische gevolgen ondervindt van het incident. Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 19.439,75 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart
de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd:
- -
binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- -
laat behandelen door FPP Fivoor en/of Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor de indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- -
te onthouden van het gebruik van drugs en zal meewerken aan controles op dit verbod. De reclassering kan hiervoor gebruik maken urinecontroles. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- -
te onthouden van het gebruik van alcohol en zal meewerken aan controles op dit verbod. De reclassering kan hiervoor gebruik maken van urinecontroles en bloedonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- -
ambulant laat begeleiden door Jan Arends of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan verslavingsreclassering Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 19.439,75 (negentienduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 17.439,75 (zeventienduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.439,75 (negentienduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 17.439,75 (zeventienduizend vierhonderdnegenendertig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 132 (honderdtweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 september 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 december 2020.
Mr. H.P.Ch. van Dijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑12‑2020