Vgl. HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003, 552 r.o. 3.6, m. nt. Y. Buruma.
HR, 01-11-2016, nr. 15/02699
ECLI:NL:HR:2016:2489
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2016
- Zaaknummer
15/02699
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2489, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1053, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1053, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2489, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag te Rotterdam. Voorwaardelijk opzet op de dood door met een geladen pistool op zijn toenmalige vriendin te schieten, waarbij de kogel het slachtoffer in haar hoofd en hals heeft geraakt. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
1 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02699
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 mei 2015, nummer 22/005401-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2016.
Conclusie 13‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag te Rotterdam. Voorwaardelijk opzet op de dood door met een geladen pistool op zijn toenmalige vriendin te schieten, waarbij de kogel het slachtoffer in haar hoofd en hals heeft geraakt. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/02699 Zitting: 13 september 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 mei 2015 door het gerechtshof Den Haag - met vrijspraak van het onder 1 primair, impliciet primair ten laste gelegde - ter zake van 1 primair, impliciet subsidiair “poging tot doodslag” en 2 “ handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Het middel
3.1. Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet.
3.2. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 02 februari 2013 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer] , daarbij treffende en verwondende [slachtoffer] in het hoofd en de hals, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2:
hij op 02 februari 2013 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, kaliber 6.35mm, en voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.”
3.3. Deze bewezenverklaring vindt steun in de volgende door het hof in de bijlage bij het arrest gebezigde bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
a. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 november 2013 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 2 februari 2013 ben ik in de nacht naar het huis van mijn toenmalige vriendin, [slachtoffer] , gegaan, gelegen aan de [a-straat 1] te Rotterdam.
Ik had die avond alcohol gedronken en cocaïne gesnoven. Ik was toen in het bezit van een vuurwapen, te weten een pistool. Ik had dat wapen in mijn zak en ik heb hem uit mijn zak gehaald om hem aan mijn vriendin te laten zien. Mijn vriendin zat op dat moment rechtop in bed. Ik was toen in paniek, omdat mij verteld was dat men ons wilde vermoorden en ik wilde aan mijn vriendin laten zien dat wij ook een wapen hadden. Toen ik het pistool in mijn hand had was ik dicht bij haar. Het zou kunnen dat mijn vinger om de trekker van het pistool zat.
Opeens ging er een schot af. Ik weet dat mijn vriendin hierdoor gewond geraakt is.
b. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik was emotioneel. Ik zat met mijn hoofd bij die mensen die bij mij thuis zouden komen schieten.
Het vuurwapen had ik die nacht bij een café van een Marokkaanse man gekocht voor € 150,-. De man haalde het magazijn eruit en ik zag boven in het magazijn een patroon zitten.
Ik had voor € 60,- bier met een vriend gedronken en had twee gram cocaïne gebruikt. Ik was bang geworden door die brief die we hadden ontvangen. Ik was opgefokt doordat die mensen ons thuis dood zouden schieten.
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2013. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 25 juni 2013 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik kan me nog goed herinneren wat er in de nacht van 1 op 2 februari 2013 in mijn slaapkamer is gebeurd. Ik lag te slapen. Het was rond 03.30 uur in de nacht. Toen kwam [verdachte] de kamer binnen. Hij begon direct wartaal te praten. Hij leek helemaal door de war te zijn. Hij waggelde heen en weer. Hij leek helemaal moe en kapot.
Ineens haalde [verdachte] een pistool tevoorschijn en begon ermee te zwaaien. Op dat moment lag ik plat op het bed, maar toen ik het pistool zag ben ik rechtop gaan zitten. Mijn jongste twee kleine kinderen lagen bij me in bed en ik dacht: ik doe alsof ik aandachtig naar hem luister. Hij kwam naast mij zitten op een nachtkastje naast het bed. Hij bleef maar praten. Toen pakte hij het pistool en poef daar ging de kogel.
U vraagt mij wat ik deed nadat het schot was gelost. Ik keek recht voor me. Ik was in shock. Ik zag [verdachte] de telefoon pakken.' Hij schreeuwde en gilde en ondertussen belde hij. Ik weet niet wie [verdachte] belde. Wat ik hem heb horen zeggen is het volgende: "Ik heb mijn vrouw geschoten voor niks. Kom nu, kom nu."
3. Een proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 8 februari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17P0 2013035587-35. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 60-63):
als de op 7 februari 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Toen hij voor mij stond begon hij dat pistool uit elkaar te halen en toen viel er een kogel op de grond. Ik zag dat hij die kogel weer in het pistool deed. Ik zag dat hij iets onderin het pistool deed. Ik hoorde ook een klik toen hij dat deed. Het klonk of er iets op slot ging.
Hij is toen naast mij komen zitten op het nachtkastje. Ik zag dat hij het pistool richtte en toen hoorde ik gelijk een harde knal naast mijn hoofd.
4. Een proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 11 februari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17PO 2013035587-37. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 64 - 67):
als de op 11 februari 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Toen ging hij op het nachtkastje in mijn slaapkamer zitten, aan mijn linkerzijde. Het is meer een lage televisietafel dan een nachtkastje, aan mijn linkerzijde.
Er is nog ruimte tussen mijn bed en deze tafel waar hij op zat. Dus tussen waar hij zat en mij zat nog geen meter afstand.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17I0 2013035587-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1-3):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 2 februari 2013, omstreeks 03.58 uur, ontvingen wij de melding te gaan naar de [a-straat 1] te Rotterdam, vanwege een paniekmelding die was binnen gekomen bij 112. Wij hoorden dat aldaar een man hysterisch zou zijn en dat op genoemd adres geschoten zou zijn.
Omstreeks 04.02 uur reden wij in de Atjehstraat te Rotterdam met de kruising Lombokstraat. Aldaar zagen wij een man in versnelde pas op ons af komen lopen. Wij zagen dat de man aan het telefoneren was en dat hij geëmotioneerd was. Wij hoorden dat de man ons aansprak en in snel tempo sprak. De man was hevig in paniek en wij konden niet verstaan wat de man zei.
Wij hoorden van de centralist dat de man die de melding had gemaakt, verklaard had zelf geschoten te hebben. Wij deelden de man mee dat hij was aangehouden.
Wij hoorden dat de man riep dat het wapen en een vrouw en kinderen nog in de woning waren.
Deze man bleek later de verdachte te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] .
Wij liepen de trap op naar de 3e verdieping, alwaar wij zagen dat de deur van de woning [...] werd geopend door een kind. Wij hoorden dat het kind aangaf dat hij al weg was. Hierop hebben wij de woning betreden. Wij zagen dat direct rechts zich een ruimte bevond waarvan de deur openstond en dat in deze ruimte een tweepersoonsbed stond, waarop wij enkele bloedvlekken op het dekbed zagen. Wij zagen aan het einde van de hal een vrouw op de grond zitten. Wij zagen dat de kleding van de vrouw onder het bloed zat, dat de vrouw in haar gelaat bloed had zitten en dat haar nek aan de rechterzijde abnormaal groot gezwollen was.
Deze vrouw bleek later te zijn:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1975- te [geboorteplaats] .
Ik, verbalisant [verbalisant] , ben hierna richting de ruimte gelopen waar het bed zich bevond en heb met een zaklamp in de ruimte geschenen. Ik zag links naast het bed, op de grond, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen. Ik zag dat dit een klein model handvuurwapen betrof.
Een medewerker van de ambulancedienst deelde ons mede dat er een inschot was aangetroffen.
Wij zagen dat die medewerker in het gezicht van de gewonde vrouw een plek aanwees, net onder haar linker slaap, ter hoogte van haar jukbeen. Wij zagen dat op deze plek een klein gaatje aanwezig was en dat hier bloed uitliep.
Wij hoorden dat hij ons mededeelde dat hier de kogel naar binnen was gegaan en dat hij in de nek, alwaar de zwelling zich bevond, de punt van de kogel voelde zitten.
6. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 25 maart 2013, opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts L.C. Los. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze arts:
Medische Informatie/Letselbeschrijving
[slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] 1975.
Voor zover inhoudende:
Vermelde gegevens:
Info chirurg ErasmusMC over opname 02 t/m 08-02-13.
Objectieve bevindingen:
Patiënte kwam over van de IC-afdeling, in de hals is rechts onder de huid een kogel te voelen. Op bloedvatonderzoek van de hals was te zien dat 1 van de halsslagaders dichtzat, er waren geen aanwijzingen voor een scheur in de wand, een behandeling was niet nodig. Patiënte werd 08-02 naar huis ontslagen.
Op 25-02 is in dagbehandeling de kogel uit de hals verwijderd.
Bij controle 3 dagen zag de wond er rustig uit.
Bijkomende gegevens:
Potentieel dodelijk letsel.
7. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 25 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts M.M. Mulders. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze arts:
Vermelde gegevens :
Aanvullende informatie ontvangen van Ambulancezorg Rotterdam-Rijnmond en traumachirurg EMC over behandeling op 02-02-2013.
Objectieve bevindingen:
Zowel het ambulancedossier en de informatie over de eerste opvang op de spoedeisende hulp in het EMC vermelden een inschotopening in het hoofd, ter plaatse van de linker slaap.
Geschatte genezingsduur:
Met betrekking tot bovengenoemd letsel:
bij ongecompliceerd beloop is wondgenezing binnen 2 tot 4 weken te verwachten. Blijvend litteken ter plaatse van linker slaap.
8. De verklaring van de deskundige A. C. F. Hoek, van beroep Vakspecialist vuurwapens bij het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven bij de Forensische Opsporing van de eenheid Rotterdam.
Deze deskundige heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 november 2013 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb dit vuurwapen, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, kaliber 6.35mm en serienummer B610031, onderzocht. Het betreft een zogenaamd “double-action” pistool. Via de trekker zijn er twee acties. Hij spant de hamer en ontspant hem ook in één beweging naar achteren en meteen naar voren. Als je een schot afvuurt dan gaat de slede naar achteren, de huls wordt uitgeworpen, de volgende kogel gaat naar de kamer en het wapen is weer gereed om te vuren. In dit geval blijft na het schot de hamer dus niet in de achterste stand staan, maar is het wapen meteen gereed voor het volgende schot.
In dit geval is er sprake van een verzonken hamer. Dit is een semi-automatisch pistool. Een 'double-action" schot is altijd zwaarder. Als je een kogel in dit wapen doet dan is hij doorgeladen. Dit vuurwapen heeft geen uitwendige veiligheidspal. Dit soort wapens wordt vaak als verdedigingswapen gebruikt en daarom zit er geen uitwendige veiligheidspal aan, waaraan je met je kleding kan blijven hangen. Dit is niet onveilig, want de "trekkerweg" is de veiligheid.
Het wapen kan overigens niet afgevuurd worden als er geen magazijn in zit.
Dit is een kwaliteitswapen en er is niet aan geknoeid. Het wapen verkeert in een goede conditie.
Dit wapen kan niet zomaar ineens afgaan. Je moet eerst aan de trekker trekken. Voordat het wapen afgaat moet er altijd eerst druk in de trekker opgebouwd worden. Je moet het wapen eerst zelf spannen, omdat hij altijd in
ontspannen toestand is.
9. De eigen waarneming van de rechtbank.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 november 2013 -zakelijk weergegeven-:
De leden van de rechtbank halen vervolgens ieder de trekker van het wapen over, om te voelen hoeveel druk daarvoor nodig is.
De voorzitter deelt mede de nodige weerstand te voelen.
10. Een proces-verbaal Wet Wapens en Munitie d.d. 2 februari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17P0 2013035587-23. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz.36-38):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 2 februari 2013, omstreeks 05.00 uur, werd door mij in verband met een schietincident in perceel [a-straat 1] te Rotterdam, een technisch sporenonderzoek ingesteld.
Tijdens dit onderzoek trof ik onder andere een vuurwapen aan. Dit vuurwapen is door mij ontladen, veiliggesteld en in beslag genomen voor nader onderzoek.
Tijdens het ontladen van vernoemd vuurwapen zag ik dat er een patroonhouder, inhoudende een drietal kogelpatronen, in het wapen zat. Ik zag dat er één kogelpatroon in de kamer van het vuurwapen aanwezig was, het wapen was dus doorgeladen.
Bij onderzoek heb ik gezien dat het voorwerp een pistool is, voorzien van de volgende opschriften/aanduidingen:
Ceska Zbrojovka 6.35.
Op het pistool waren diverse proefbanktekens zichtbaar. Dit pistool is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1°, van de Wet wapens en munitie.
Tijdens het afvuren van proefschoten met munitie van kaliber 6.35mm functioneerde het vuurwapen goed.
De bij dit vuurwapen in beslag genomen viertal volmantel kogelpatronen van het kaliber 6.35mm zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4°, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie.
Tijdens het onderzoek plaats delict werd door mij één huls van het kaliber 6.35mm aangetroffen.
Deze munitie is bestemd en geschikt om te worden afgeschoten met het bovenstaande genoemde in beslag genomen vuurwapen.”
3.4.
Het hof heeft onder het kopje “Beoordeling van de tenlastelegging en bespreking van de verweren” als volgt overwogen:
“Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de ten laste gelegde voorbedachte raad, zodat de verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft, overeenkomstig haar pleitnota, bepleit dat de verdachte ook overigens dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het vuurwapen doorgeladen was, en dat het wapen per ongeluk is afgegaan toen de verdachte, met het wapen in zijn hand, een zwaaiende beweging maakte. Dit laatste komt volgens de verdediging overeen met de eerste verklaring van de aangeefster. De later afgelegde andersluidende verklaringen van de aangeefster zijn door beïnvloeding en sturende ondervraging door de politie tot stand gekomen, en niet bruikbaar voor het bewijs. Dit geldt ook voor de door de aangeefster bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, nu zij zich daar niet vrij heeft gevoeld op de bij de politie afgelegde, verklaringen terug te komen, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van het hof is wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft getracht het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door met een geladen pistool op haar te schieten. De kogel heeft het slachtoffer in het hoofd en de hals geraakt. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de door het slachtoffer [slachtoffer] afgelegde verklaringen leidt het hof af dat de verdachte in de slaapkamer waar het slachtoffer zich bevond een vuurwapen in handen heeft genomen, daarmee heeft gezwaaid en daarna heeft gericht op het slachtoffer.
Bij dat richten van het vuurwapen op het slachtoffer heeft de verdachte de trekker van het vuurwapen overgehaald. Het schot dat volgde heeft het slachtoffer in de linkerslaap geraakt. De afstand tussen de verdachte en het slachtoffer was op dat moment ongeveer 2 meter, zodat de afstand tussen het wapen en het slachtoffer minder dan 2 meter geweest moet zijn. Het is niet uitgesloten dat de verdachte het wapen ook tegen of vlakbij het hoofd van het slachtoffer heeft gehouden, maar dat was naar het oordeel van het hof niet het geval op het moment van het schot. Dat had immers moeten leiden tot bijzondere sporen daarvan op het lichaam van het slachtoffer en daarvan is niet gebleken.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard, enkel een keer met het vuurwapen in de hand heeft gezwaaid en dat het vuurwapen daarbij per ongeluk is afgegaan, acht het hof onaannemelijk.
Het slachtoffer heeft nadrukkelijk verklaard over meer handelingen dan het louter eenmaal zwaaien met het wapen in de hand en het hof acht de verklaringen van het slachtoffer in dat opzicht betrouwbaar. De positie van waaruit en de wijze waarop de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting bij het hof zou hebben geschoten, namelijk bij het voeteneind van het bed en de beide armen naar opzij omhoog zwaaiend terwijl het slachtoffer rechtop in bed zat, maakt het raken van het slachtoffer in de linkerslaap naar het oordeel van het hof onwaarschijnlijk.
Dat het wapen niet per ongeluk is afgegaan leidt het hof af uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de deskundige afgelegde verklaring, inhoudende dat voordat het wapen afgaat er eerst druk in de trekker moet worden opgebouwd, dat het wapen niet zo maar ineens kan afgaan maar dat er eerst aan de trekker getrokken moet worden, dat het een kwaliteitswapen is waarmee niet is geknoeid en dat in een goede conditie verkeert. Daarnaast wijst het hof erop dat de voorzitter van de rechtbank ter terechtzitting het wapen heeft uitgeprobeerd en dat hij bij het overhalen van de trekker ervan de nodige weerstand heeft gevoeld.
Het hof leidt uit dit alles af dat een lichte aanraking van de trekker en dus het enkel in de hand hebben van het wapen met de vinger op de trekker niet zal leiden tot het afgaan van het wapen, maar dat daarvoor een daadwerkelijke krachtsuitoefening nodig is.
Het hof wil wel van de verdachte aannemen dat hij niet de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen. Het hof is echter van oordeel dat de verdachte zichzelf voorafgaande aan het gebeuren in een ontremde toestand heeft gebracht door een aanzienlijke hoeveelheid alcohol te nuttigen en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne te gebruiken, waarbij komt dat de door hem gestelde bedreigingen aan zijn adres ook de nodige emoties bij hem teweeg hebben gebracht, zoals hij ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard. Door in deze omstandigheden het wapen ter hand te nemen en te richten op het slachtoffer en de trekker over te halen, terwijl hij zich bevond op korte afstand van het slachtoffer, moet worden aangenomen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden geraakt. Dat het schieten van een kogel op een persoon die zich op korte afstand (minder dan 2 meter) van het wapen van de schutter bevindt de aanmerkelijke kans met zich mee brengt dat het slachtoffer dodelijk verwond wordt, acht het hof een feit van algemene bekendheid. De ontremde toestand disculpeert de verdachte niet, nu hij zich zelf in die toestand heeft gebracht.
De verdediging heeft nog gesteld dat de verdachte niet wist dat het vuurwapen doorgeladen was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het vuurwapen even tevoren gekocht had van een Marokkaan, dat deze Marokkaan toen het magazijn in het vuurwapen heeft gedaan en dat boven in het magazijn een patroon zichtbaar was. Het slachtoffer heeft verklaard dat in de slaapkamer de verdachte met het vuurwapen iets deed, dat een kogel op de grond viel en dat hij deze kogel weer in de houder (het magazijn) deed en die houder vervolgens met een klik weer in het vuurwapen plaatste.
Deze gang van zaken wordt door de verdachte betwist. Het hof ziet echter geen reden om aan de juistheid van de verklaring van het slachtoffer op dit punt te twijfelen. Van enige sturing of beïnvloeding door de verhorende verbalisanten hierbij is niet gebleken. Dit betekent dat de verdachte bij deze gang van zaken geen enkele reden had om aan te nemen of te vermoeden dat het wapen niet zou afgaan bij het overhalen van de trekker. Zelfs wanneer uitgegaan zou worden van de lezing van de verdachte dat het relaas van het slachtoffer over het vallen en terugplaatsen van de kogel onjuist is, komt het hof op grond van de eigen verklaring van de verdachte tot dezelfde conclusie, nu die verklaring (ter terechtzitting bij het hof) inhoudt dat hij heeft gezien dat de door hem aangeduide Marokkaan het magazijn in het vuurwapen heeft geplaatst met boven in het magazijn een patroon. Ook dan had de verdachte geen enkele reden had om aan te nemen of te vermoeden dat het wapen niet zou afgaan bij het overhalen van de trekker.
De verdediging heeft nog betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer, met uitzondering van de eerste verklaring, buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat zij niet betrouwbaar zijn. Volgens de verdediging heeft de politie het slachtoffer in de verhoren gestuurd en beïnvloed en het slachtoffer heeft zich later bij de rechter-commissaris niet meer vrij gevoeld om op de in de eerdere verhoren gekozen lijn van de gebeurtenissen terug te komen.
Het hof overweegt met betrekking hiertoe dat de verhoren na het verhoor van 2 februari 2013 de indruk geven dat er inderdaad sprake is geweest van een zekere mate van sturing en mogelijk beïnvloeding door de verhorende verbalisanten. Dit betekent echter niet dat de verklaringen daarmee als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Het slachtoffer heeft in essentie consistent verklaard. Dat de verklaringen niet steeds tot in detail hetzelfde waren is naar het oordeel van het hof niet vreemd en maakt de verklaringen van het slachtoffer nog niet onbetrouwbaar. Aangenomen moet immers worden dat zij door het schietincident ernstig ontdaan zo niet getraumatiseerd moet zijn geweest, hetgeen van invloed heeft kunnen zijn op de juistheid van de gedetailleerdheid van haar herinnering. De essentie van haar verklaring is echter steeds dezelfde geweest en is door het slachtoffer bevestigd bij de rechter-commissaris. Dat zij toen niet terug durfde te komen op eerdere, in de visie van de verdediging onjuiste, verklaringen is slechts een veronderstelling. Bij de rechter-commissaris heeft het slachtoffer ook uitgelegd waarom zij in haar eerste verklaring meteen na het gebeuren anders heeft verklaard dan nadien. Deze uitleg komt het hof niet onaannemelijk en niet onbegrijpelijk voor.
Tenslotte heeft de verdediging voor haar standpunt dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan steun gezocht in de telefonische 112-melding van de verdachte. Naar het oordeel van het hof maakt het bedoelde gesprek de hiervoor gegeven beoordeling van het hof niet anders. Uit de schriftelijke en audio-weergave van het gesprek blijkt dat de verdachte zeer ontdaan en in paniek zelf de politie heeft gebeld en dat met hem nauwelijks een gesprek was te voeren. Dit past zeer wel bij de situatie dat hij vreselijk geschrokken was van wat hij zojuist had aangericht en dat hij de dood van het slachtoffer niet heeft gewild, maar dat betekent niet dat het schieten op het slachtoffer hem niet kan worden aangerekend als hiervoor door het hof is uitgelegd.
De conclusie van dit alles is dat het hof de poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen acht.”
3.5.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld:
“Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”1.
3.6.
De hierboven aangehaalde voorwaardelijk opzetformule valt uiteen in drie met elkaar samenhangende onderdelen: de aanmerkelijke kans, de wetenschap van die kans en het bewust aanvaarden daarvan. Het middel richt zich, zo begrijp ik, tegen het tweede en derde onderdeel.
3.7.
De toelichting op het middel bevat de klacht dat het hof het verweer van de verdachte, dat hij niet wist of kon weten dat het wapen geladen was, dat het wapen per ongeluk is afgegaan en dat daarom geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer, op onbegrijpelijke wijze heeft verworpen. Daartoe is aangevoerd, kort gezegd, dat de overwegingen van het hof in dit geval eerder duiden op het opzettelijk nemen van onverantwoorde risico’s met het wapen (dus op bewuste schuld), dan op voorwaardelijk opzet op de dood.
3.8.
Uit de door het hof ten bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte kan onder meer het volgende worden afgeleid. De verdachte heeft in de nacht van 2 februari 2013 twee gram cocaïne gebruikt, heeft samen met een ander voor 60 euro bier gedronken en was bang en ‘opgefokt’ vanwege een bedreiging aan zijn adres. De verdachte heeft die nacht (daarom) een vuurwapen gekocht van een man die ‘het magazijn eruit haalde’. De verdachte heeft toen ‘boven in het magazijn een patroon zien zitten’. Thuisgekomen heeft hij, nog steeds volgens zijn eigen verklaring, het wapen uit zijn zak gepakt om het te tonen aan zijn toenmalige vriendin, [slachtoffer] . Zij zat rechtop in bed en de verdachte was dicht bij haar. De verdachte had het wapen in zijn rechterhand en het zou kunnen, dat zijn vinger om de trekker zat toen hij ermee zwaaide. Opeens ging er een schot af.
3.9.
Uit de verklaringen van het slachtoffer, waarvan het gebruik door de steller van het middel overigens niet is betwist, blijkt onder meer dat de verdachte in de slaapkamer het wapen uit elkaar heeft gehaald, waarbij een kogel op de grond viel. Het slachtoffer zag, dat de verdachte deze kogel weer terug in het wapen deed, waarbij zij een ‘klikgeluid’ hoorde. De verdachte waggelde en sprak wartaal. Hij zwaaide met het wapen en het slachtoffer is rechtop in bed gaan zitten. De verdachte is links naast haar op een laag tafeltje gaan zitten, op minder dan een meter afstand. Zij zag, dat hij het pistool richtte en hoorde gelijk een harde knal naast haar hoofd.
3.10.
De in het middel genoemde klacht, dat de verdachte niet wist of kon weten dat het wapen geladen was, als gevolg waarvan hij, zo begrijp ik, geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het zou afgaan, vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, genoemd in de nadere bewijsoverwegingen; uit zowel de eigen verklaring van de verdachte, als de verklaring van het slachtoffer heeft het hof genoegzaam kunnen afleiden dat de verdachte wist dat het wapen (door)geladen was. Daarbij kan in aanmerking worden genomen de omstandigheid dat de verdachte het wapen even tevoren had aangeschaft omdat hij zich met de dood bedreigd voelde door mensen die hem thuis wilden ‘schieten’ en dat de aankoop van een wapen zonder munitie (de verdachte heeft immers niet verklaard over de afzonderlijke levering daarvan) dan weinig zoden aan de dijk zet.
3.11.
Met de overweging dat ‘de verdachte bij deze gang van zaken geen enkele reden had om aan te nemen of te vermoeden dat het wapen niet zou afgaan bij het overhalen van de trekker’, heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat het voor de verdachte onder de gegeven omstandigheden (en naar algemene ervaringsregels) voorzienbaar was dat het wapen zou afgaan bij het overhalen van de trekker. Anders dan gesteld in het middel duidt deze overweging, hoewel wat ongelukkig, niet op een overschrijding van de grens tussen het voorwaardelijk opzet en de bewuste schuld.
3.12.
In het middel is nog gesteld dat het ‘per ongeluk afgaan van een vuurwapen’ onverenigbaar is met het bewijs van (voorwaardelijk) opzet. Dat ben ik met de steller van het middel eens. In dit geval echter, heeft het hof de verklaring van de verdachte, dat hij enkel een keer met het wapen in de hand heeft gezwaaid en dat het daarbij per ongeluk is afgegaan, anders dan de rechtbank in het vernietigde vonnis, nadrukkelijk onaannemelijk geacht. Het hof heeft dat oordeel onder meer kunnen afleiden uit de verklaring van de deskundige in eerste aanleg, inhoudende dat dit wapen niet zomaar ineens kan afgaan omdat daartoe eerst door het opbouwen van druk de trekker moet worden overgehaald en op de bevinding van de voorzitter van de rechtbank, die bij het overhalen van de trekker van dit wapen ‘de nodige weerstand voelde’. Dat in het vernietigde vonnis uit de bevinding van de voorzitter een andere conclusie is getrokken dan het hof heeft gedaan, doet niet af aan hetgeen het hof in dit geval uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Het oordeel van het hof, dat het wapen niet per ongeluk kan zijn afgegaan, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Hierbij kan nog in aanmerking worden genomen, dat niet is gebleken dat de verdachte, op het moment dat de trekker werd overgehaald, met het slachtoffer worstelde, struikelde, of anderszins in een benarde positie verkeerde.2.
3.13.
Uit de bewijsmiddelen kan dus worden afgeleid dat de verdachte zich heeft voorzien van een vuurwapen waarvan hij kennelijk wist dat het geladen was, dat hij het wapen zittend, op ooghoogte en van korte afstand op het in bed zittende slachtoffer heeft gericht en gericht heeft gehouden, dat hij daarbij zijn vinger bij de trekker hield en dat hij, klaarblijkelijk, de trekker heeft overgehaald, als gevolg waarvan het slachtoffer in de slaap is geraakt door een kogel.
3.14.
In de hierboven aangehaalde bewijsoverwegingen van het hof ligt als oordeel besloten, dat onder de gegeven omstandigheden de kans dat het geladen wapen zou afgaan en als gevolg daarvan de kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden verwond, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. Het hof heeft vervolgens zijn oordeel over het welbewust aanvaarden van die kans, gebaseerd op de aard van de gedragingen van de verdachte en de specifieke omstandigheden waaronder deze zijn verricht, te weten het in ontremde en emotionele toestand ter hand nemen van het doorgeladen wapen, het zwaaien met het wapen, het richten van het wapen op het slachtoffer en het op korte afstand van het slachtoffer overhalen van de trekker. In dit oordeel van het hof ligt besloten dat deze gedragingen, in samenhang bezien, naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijk gevolg (het dodelijk verwonden van het slachtoffer) dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat bedoeld gevolg zou intreden en dat hij deze aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg ook heeft aanvaard.3.
3.15.
Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof uit de vastgestelde omstandigheden kunnen afleiden dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de aanmerkelijke kans op een ernstig gevolg, maar dat hij, hoewel zijn gedraging mogelijk niet met het volle opzet op de dood van zijn partner gericht was, door zijn uitermate riskante handelen (het overhalen van de trekker) willens en wetens de kans heeft aanvaard, dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen door een kogel uit het door de verdachte van dichtbij op haar gerichte schietklare wapen. Anders dan de steller van het middel meent, is in dit geval sprake van opzet in een strafrechtelijke betekenis en is hiermee het terrein van de bewuste schuld verlaten.4.De overweging in dit verband van het hof, ‘dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer om te brengen’ is, hoewel enigszins ongelukkig, gelezen in bovenstaande context niet onbegrijpelijk.
3.16.
In het licht van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, geeft genoemd oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Mede gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is het evenmin onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.17.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2016
Vgl. over het per ongeluk afgaan van een wapen de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee, ECLI:PHR:2015:1501 voor HR 6 oktober 2015 en de door de steller van het middel genoemde conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voor HR 10 februari 2009, NJ 2009, 110.
Vgl. HR 24 februari 2004, NJ 2004, 375 en HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9985. Vgl. ook de in het middel genoemde NJ 2014, 430 m.nt. en NJ 2015, 346, waar, anders dan in het onderliggende geval, de bewuste aanvaarding van de kans dan wel de aanmerkelijkheid daarvan niet afdoende was gemotiveerd.
J. de Hullu, Materieel Strafrecht, zesde druk, Deventer 2015, p. 233, HR 24 februari 2004, NJ 2004, 375 m.nt.Mevis en ECLI:NL:PHR:2010:BO2514, de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee die door de Hoge Raad werd afgedaan met art. 81 RO..