Rb. Midden-Nederland, 07-10-2020, nr. 16/705069-18
ECLI:NL:RBMNE:2020:4259
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
07-10-2020
- Zaaknummer
16/705069-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:4259, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 07‑10‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑10‑2020
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart de officier van justitie ter zake van de ten laste gelegde woningoverval niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte, vanwege de aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen van een met opsporing belaste politiefunctionaris waaraan verdachte, gelet op de context waarin die uitlatingen zijn gedaan, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/705069-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
postadres kiezende ten kantore van haar raadsvrouw mr. E. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,
hierna te noemen: verdachte.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. E. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte:
op 8 december 2016 in Almere, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing van een groot geldbedrag (van circa 600.000 euro) en/of een mobiele telefoon toebehorende aan [A] en/of [B] .
3. VOORVRAGEN
De feitelijke gang van zaken
Op grond van de inhoud van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte wordt verdacht van een woningoverval die is gepleegd op 8 december 2016.
Op 11 mei 2017 en op 12 mei 2017 is verdachte in een andere strafzaak, te weten die aangaande de moord op [C] , als getuige gehoord. Voorafgaand aan beide verhoren is aan verdachte medegedeeld dat zij zichzelf in die verhoren niet strafrechtelijk kan belasten, waarna is nagelaten haar uitleg te geven over de betekenis van die toezegging. Vervolgens heeft verdachte met betrekking tot de woningoverval waar de onderhavige strafzaak op ziet voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd, waarvan de officier van justitie later heeft gezegd dat die niet bruikbaar zijn in een strafrechtelijke procedure tegen verdachte.
Op 15 januari 2018 is verdachte opnieuw gehoord, ditmaal als verdachte van de onderhavige woningoverval. Door politiefunctionaris [politiefunctionaris] is daarbij op die datum (tegen verdachte) onder meer het volgende gezegd:
- “Vervolgens heeft de officier van justitie besloten om haar als verdachte aan te merken, ook voor de overval, maar wij hebben destijds afgesproken met [verdachte] dat zij niet vervolgd zou worden daarvoor.”
- “Dat is je toegezegd en ik heb gehoord of… de officier zegt: wij gaan haar niet vervolgen. (…) Dat is toen gezegd en dat is nu nog steeds zo.”
- “Tijdens het getuigenverhoor is nog een keer tegen [verdachte] gezegd: we gaan je niet vervolgen voor jouw rol voor de overval.”
- “‘t blijft een feit dat we haar niet gaan vervolgen, want dat hebben we toen gezegd.”
- “Ik snap dat het een vreemde constructie is. (…) Je wordt wel als verdachte gehoord, maar je wordt niet vervolgd.”
Ter terechtzitting van 9 november 2018 in de zaken van medeverdachten van de woningoverval is politiefunctionaris [politiefunctionaris] als getuige gehoord en heeft hij, zakelijk weergeven, onder meer het volgende verklaard:
- “Bij het verhoor op 15 januari 2018 ontstond kennelijk verwarring en is gezegd dat [verdachte] niet zou worden vervolgd. Dat heb ik niet kortgesloten met de officier van justitie. Ik heb het verkeerd gebracht naar [verdachte] . Mijn collega en ik hebben gezegd dat zij niet vervolgd zou worden, terwijl we hadden moeten zeggen dat zij zichzelf niet kon belasten.”
Op 8 juni 2018 is de zaak tegen verdachte geseponeerd, omdat de officier van justitie – volgens de tekst van de begeleidende brief – van mening is dat de in de verhoren van 11 en 12 mei 2017 en 15 januari 2018 door verdachte afgelegde verklaringen wegens vormverzuimen niet bruikbaar zijn in een strafrechtelijke procedure en er zonder die verklaringen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot vervolging van verdachte over te gaan.
Nadien kwam nieuw belastend materiaal in de zaak van verdachte naar voren in de vorm van een audiobestand dat op de telefoon van [D] werd aangetroffen.
Op 29 november 2018 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank, op vordering van de officier van justitie, conform artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering machtiging verleend tot de instelling van een opsporingsonderzoek. Nadat verdachte op 1 juli 2019 als verdachte is gehoord, is zij ter zake van de woningoverval gedagvaard.
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij er door de op 15 januari 2018 door politiefunctionaris [politiefunctionaris] gedane uitlatingen op vertrouwde dat zij ter zake van het ten laste gelegde niet zou worden vervolgd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie ten aanzien van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, omdat bij verdachte door de op 15 januari 2018 gedane uitlatingen van politiefunctionaris
[politiefunctionaris] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij niet vervolgd zou worden.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door politiefunctionaris
[politiefunctionaris] gedane uitlatingen niet kunnen worden aangemerkt als door het Openbaar Ministerie gedane of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet vervolgd zal worden.
Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zich ook geen andere reden voordoet die tot haar niet-ontvankelijkheid in de vervolging van verdachte dient te leiden. Immers er is geen sprake van een schending van de beginselen van een goede procesorde, nu niet kan worden gesteld dat doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
Voorts stelt de rechtbank dat een dergelijk uitzonderlijk geval zich voordoet wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen bij een verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij of zij niet (verder) zal worden vervolgd (vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:513).
De rechtbank overweegt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het Openbaar Ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het Openbaar Ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen kan in het bijzonder worden gedacht aan opsporingsambtenaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval, op grond van de aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen van de met opsporing belaste politiefunctionaris
[politiefunctionaris] , sprake van een dergelijk uitzonderlijk geval waar bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij niet zou worden vervolgd.
Aan dit oordeel liggen niet alleen de hierboven uiteengezette uitlatingen van politiefunctionaris [politiefunctionaris] tijdens het verhoor van 15 januari 2018 ten grondslag, maar ook de uitlatingen die in het inleidende gesprek voorafgaand aan dat verhoor door hem zijn gedaan. In het inleidende gesprek werd met verdachte onder meer gesproken over de mogelijkheden tot bescherming van verdachte in verband met de verklaringen die zij als getuige over de woningoverval heeft afgelegd. Ook werd in het inleidende gesprek door politiefunctionaris [politiefunctionaris] , nadat hij telefonisch contact had gehad met de officier van justitie, aan verdachte medegedeeld dat hij slecht nieuws heeft, inhoudende dat verdachte vanwege een aangetroffen wietplantage toch wordt aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen deze ondubbelzinnige uitlatingen van politiefunctionaris [politiefunctionaris] op geen enkele wijze in de richting van een vervolging ter zake van de woningoverval.
Voornoemde uitlatingen moeten worden geplaatst in de context van het grote aantal contactmomenten dat verdachte met [politiefunctionaris] – een ervaren politieman met een zekere rang – en diens collega [E] had, nadat zij als getuige was gehoord. Dit veelvuldige contact, dat ten tijde van het verhoor op 15 januari 2018 al ruim een half jaar plaatsvond, bestond uit zowel telefonisch contact als uit WhatsApp- en sms-berichten.
In het licht van dit aan het verhoor van verdachte op 15 januari 2018 voorafgegane veelvuldige contact en de gedane uitlatingen die niet in de richting van een vervolging wijzen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, toen [politiefunctionaris] haar in het verhoor op 15 januari 2018 heeft toegezegd dat zij ter zake van de woningoverval niet vervolgd zou worden, daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat zij van vervolging verschoond zou blijven.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de officier van justitie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
4. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het ten laste gelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 december 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een groot geldbedrag (van circa 600.000 euro) en/of een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [B] (geboren op [1938] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- zij en/of haar mededader(s) vermomd (in DHL/TNT kleding) naar de woning van die [B] is/zijn gegaan en/of
- die [B] de woning in heeft/hebben geduwd/gesleept en/of
- die [B] op heeft/hebben opgetild en/of (vervolgens) op de grond heeft/hebben gegooid en/of naar/op de grond geduwd/gewerkt/gebracht en/of
- die [B] heeft/hebben gekneveld door de polsen (althans armen) en/of enkels (althans benen) en/of mond van die [B] (vast) te tapen/binden en/of
- ( vervolgens) dat geld en/of die telefoon heeft/hebben weggenomen en/of
- die [B] gekneveld heeft/hebben achtergelaten;
en/of
zij op of omstreeks 08 december 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [B] (geboren op [1938] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een groot geldbedrag (van circa 600.000 euro) en/of een (mobiele) telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of die [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- zij en/of haar mededader(s) vermomd (in DHL/TNT kleding) naar de woning van die [B] is/zijn gegaan en/of
- die [B] de woning in heeft/hebben geduwd/gesleept en/of
- die [B] op heeft/hebben opgetild en/of (vervolgens) op de grond heeft/hebben gegooid en/of naar/op de grond geduwd/gewerkt/gebracht en/of
- die [B] heeft/hebben gekneveld door de polsen (althans armen) en/of enkels (althans benen) en/of mond van die [B] (vast) te tapen/binden en/of
- ( vervolgens) dat geld en/of die telefoon heeft/hebben weg-/meegenomen en/of
- die [B] gekneveld heeft/hebben achterlaten.