Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.8.4.1
6.8.4.1 Bekende begrippen uit winstdrainagewetgeving
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592224:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Om de omvang van dit onderzoek beperkt te houden, verwijs ik voor een verdere behandeling van deze begrippen naar paragraaf 6.4 en 6.6.
Vergelijk paragraaf 6.7.2.3. In dit verband verwijs ik nog naar de Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 43. Daarin wordt ter illustratie aangegeven dat ook sprake kan zijn van een verband indien de lening wordt aangegaan na de verwerving van de aandelen.
Vergelijk in dit verband Bouwman, J.N. & De Jong, M.G.; Wegwijs in de vennootschapsbelasting, SDU Uitgevers BV, Den Haag, 2003, blz. 699.
In dergelijke situatie vindt in beginsel art. 15ai toepassing, maar deze bepaling doet geen opgeld bij vervreemding na drie respectievelijk zes jaar. Voorts wijs ik in dit verband nog op art. 15ah, lid 2.
Kemmeren, E.C.C.M.; Het nieuwe art. 15, vierde lid, Wet Vpb. 1969 bij voorbaat geliquideerd, FED1996/574.
Vergelijk in dit verband MvA, 1996-1997, 24 696, blz. 9-10: ‘Gedurende de periode waarop artikel 15, vierde lid, van toepassing is vindt ter zake een materiële toets plaats. Voor zover vermogensbestanddelen van die dochtermaatschappij ook na de vervreemding van de aandelen in die dochtermaatschappij dan wel de liquidatie van die dochtermaatschappij bij de fiscale eenheid achterblijven, brengt de ratio van artikel 15, vierde lid, mee dat de temporisering onverkort van toepassing blijft’.
Vergelijk in dit verband tevens HR 4 juni 1986, BNB 1986/282 (inzake art. 13d).
Art. 15ad bevat enkele begrippen, die tevens voorkomen in art. 10a.1 Zo vallen onder ‘renten’ ook kosten en valutaresultaten. Verder is in art. 15ad ook de frase opgenomen ‘rechtens dan wel in feite direct of indirect’. Dit zinsdeel heeft hier hetzelfde doel en dezelfde strekking als in art. 10a. Beoogd is namelijk te voorkomen dat temporisering eenvoudig kan worden ontweken, bijvoorbeeld door het tussenplaatsen van een derde. Verder zijn in art. 15ad de begrippen ‘verbonden lichaam’ en ‘verbonden natuurlijk persoon’ opgenomen. In dit verband verwijzen art. 10a, lid 4 en lid 5 tevens naar art. 15ad.
Ten slotte kent art. 15ad de frase ‘verband houden met’. Evenals voor art. 10a wordt bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een verband niet louter gekeken naar een historisch verband.2 Hierdoor kan de omzetting van externe leningen naar interne leningen en omgekeerd besmetting respectievelijk ontsmetting met zich brengen. Ten slotte kan mijns inziens ook door een vervreemding van de aandelen van de werkmaatschappij ontsmetting van de lening ontstaan. Overigens blijkt dit niet direct uit de wettekst. De lening houdt oorspronkelijk namelijk wel verband met de verwerving van aandelen, maar na de vervreemding van de aandelen is dit niet langer het geval.3 Dit zou mijns inziens slechts anders zijn in bepaalde uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld in de situatie dat de ontvangen gelden voor de verkochte werkmaatschappij worden aangewend voor de aankoop van een nieuwe dochter, die vervolgens wordt gevoegd. Verder valt te denken aan situaties waarin de onderneming van de werkmaatschappij binnen fiscale eenheid is overgedragen (al dan niet tegen uitreiking van aandelen) en de resterende lege bv vervolgens wordt verkocht.4 In ieder geval lijkt een dergelijke benadering mij in lijn met de ratio van de regeling. Voor de situatie van een liquidatie verdedigt Kemmeren voorts dat temporisering niet langer toepassing kan vinden.5 De wetgever staat evenwel een materiële toetsing voor.6
Indien de visie van de wetgever juist is, roept dit mijns inziens uitvoeringsproblemen op. De stelling van Kemmeren lijkt – hoewel in strijd met de ratio – te worden gesteund door de wettekst. Naar de letter van art. 15, lid 4 is temporisering na liquidatie niet meer mogelijk, aangezien er vanwege de liquidatie van de dochtermaatschappij geen fiscale eenheid meer bestaat tussen de moeder en haar dochter. Voor art. 15ad geldt mutatis mutandis hetzelfde.
De frase ‘slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst va de fiscale eenheid zou hebben belopen zonder rekening te houden met het aan die andere maatschappij (...) toe te rekenen deel daarvan’ brengt mijns inziens mee, dat strikt genomen temporisering niet meer aan de orde kan komen.
Een eindafrekening bij de dochtermaatschappij ex art. 8, lid 1 juncto art. 3.61 Wet IB 2001 geldt evenmin.
Voor het oude regime fiscale eenheid is namelijk bepaald, dat de fiscale eenheid ingevolge SVW 10 niet met terugwerkende kracht verbreekt. Het splitsingstijdstip is namelijk gedefinieerd als: ‘het tijdstip waarop de toepassing van vorenvermelde bepaling (art. 15, JvS) anders dan door ontbinding en vereffening van een dochtermaatschappij een einde neemt’.7 Voor het huidige regime fiscale eenheid geldt mijns inziens hetzelfde. Art. 15aa, lid 1, onderdeel c definieert bepaalt immers als ontvoegingstijdstip het tijdstip waarop een fiscale eenheid ten aanzien van een belastingplichtige anders dan door ontbinding en vereffening van een dochtervennootschap wordt beëindigd.
Kemmeren ziet geen ruimte meer om voornoemde structuur te bestrijden met fraus legis. Ik acht een beroep op fraus legis daarentegen niet volledig kansloos. Het standpunt van de wetgever in de MvA is immers duidelijk en de structuur is evident in strijd met de ratio.