Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2000/60/EG vaststelling kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid
Artikel 3 Coördinatie van administratieve regelingen binnen de stroomgebiedsdistricten
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2000
- Bronpublicatie:
23-10-2000, PbEG 2000, L 327 (uitgifte: 22-12-2000, regelingnummer: 2000/60/EG)
- Inwerkingtreding
22-12-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-10-2000, PbEG 2000, L 327 (uitgifte: 22-12-2000, regelingnummer: 2000/60/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De lidstaten bepalen de afzonderlijke stroomgebieden op hun nationale grondgebied en wijzen die voor de doeleinden van deze richtlijn aan afzonderlijke stroomgebiedsdistricten toe. Kleine stroomgebieden mogen worden samengevoegd met grotere of met aangrenzende kleine stroomgebieden om, waar zulks dienstig is, één stroomgebiedsdistrict te vormen. Grondwater dat niet volledig een bepaald stroomgebied volgt, wordt bepaald en toegewezen aan het dichtstbijgelegen of het meest geschikte stroomgebiedsdistrict. Kustwateren worden bepaald en aan het dichtstbijgelegen of het (de) meest geschikte stroomgebiedsdistrict(en) toegewezen.
2.
De lidstaten zorgen voor de passende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit, voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen ieder stroomgebiedsdistrict op hun grondgebied.
3.
Indien een stroomgebied het grondgebied van meer dan één lidstaat bestrijkt, zorgen de lidstaten ervoor dat het wordt toegewezen aan een internationaal stroomgebiedsdistrict. Op verzoek van de betrokken lidstaten treedt de Commissie op om de toewijzing aan zulk een internationaal stroomgebiedsdistrict te vergemakkelijken.
Iedere lidstaat zorgt voor de passende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit, voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict dat gelegen is op zijn grondgebied.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat de voorschriften van deze richtlijn voor het bereiken van de krachtens artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen, en in het bijzonder alle maatregelenprogramma's, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict. Voor internationale stroomgebiedsdistricten dragen de betrokken lidstaten samen zorg voor deze coördinatie en zij kunnen daartoe gebruikmaken van bestaande structuren die in het kader van internationale overeenkomsten gevormd zijn. Op verzoek van de betrokken lidstaten treedt de Commissie op om het opstellen van de maatregelenprogramma's te vergemakkelijken.
5.
Wanneer een stroomgebiedsdistrict zich tot buiten het grondgebied van de Gemeenschap uitstrekt, wordt door de betrokken lidstaat of lidstaten gestreefd naar passende coördinatie met de betrokken niet-lidstaten teneinde in het gehele stroomgebiedsdistrict de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken. De lidstaten verzekeren de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op hun grondgebied.
6.
De lidstaten mogen voor de doeleinden van deze richtlijn een bestaande nationale of internationale organisatie als bevoegde autoriteit aanwijzen.
7.
De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit uiterlijk op de in artikel 24 bedoelde datum aan.
8.
De lidstaten verschaffen de Commissie uiterlijk zes maanden na de in artikel 24 bedoelde datum een lijst van hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van alle internationale organisaties waaraan zij deelnemen. Voor elke bevoegde autoriteit wordt de in bijlage I aangegeven informatie verstrekt.
9.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen in de overeenkomstig lid 8 verstrekte informatie binnen drie maanden nadat de wijziging van toepassing wordt.