Dat betreft een toegestane beperking in cassatie, zonder dewelke de Hoge Raad het cassatieberoep – tegenwoordig - onbeperkt zou hebben opgevat. Zie daarover Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk p. 76-77.
HR, 06-02-2018, nr. 16/02880
ECLI:NL:HR:2018:164
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2018
- Zaaknummer
16/02880
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:164, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1512
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:2108, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:1512, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:164
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/233 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0074
Uitspraak 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Schuldheling grote hoeveelheid gereedschappen die ’s nachts, kort na de diefstal van die gereedschappen, zijn aangetroffen in verdachtes bestelbus, art. 417bis.1.b Sr. Bestanddeel “uit winstbejag” voldoende gemotiveerd? Hof heeft kennelijk uit de bewijsvoering afgeleid dat verdachte de partij gereedschappen “uit winstbejag” voorhanden heeft gehad. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard en omvang van de grote hoeveelheid kostbare gereedschappen, ten aanzien waarvan door of namens verdachte niet is aangevoerd dat hij deze met een ander doel voorhanden had. CAG: anders.
Partij(en)
6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/02880
CeH/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 mei 2016, nummer 23/002537-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover dat aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wat betreft het bestanddeel "uit winstbejag" als bedoeld in art. 417bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Overeenkomstig het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"Hij op of omstreeks 25 februari te Spierdijk, gemeente Koggenland, uit winstbejag gereedschappen, te weten:
- een compressor en
- een rode haspel en
- een Multizaag (merk Fein) en (bijbehorende) gereedschapskoffer en
- een compressor en
- een schiethamer (merk Paslode, serienummer [001] ) en bijbehorende koffer en
- een (accu)nageltacker en
- een tas met daarin:
* een klopboormachine en
* een slijptol (merk Bosch) en
* een voegenbeitel en
* een cirkelzaag en
- een koffer (kleur grijs) bevattende een asfaltnageltacker en
- een koffer (kleur grijs) bevattende een decoupeerzaag en een boorhamer en
- een schiethamer en
- een accuboormachine en
- een accucirkelzaagmachine en
- meerdere boormachines,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015049171-1, van 25 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde paginaꞌs 9-10.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 25 februari 2015 te 4.10 uur reden wij over de Nood-Spierdijkerweg te Spierdijk. Wij zagen dat een witte Peugeot Partner ons in tegengestelde richting kruiste. Via het politiesysteem zagen wij dat de [betreffende] bestelauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , op naam stond van [verdachte] .
Wij konden de bestelauto staandehouden op 25 februari 2015 te 04.13 uur ter hoogte van Noord-Spierdijkerweg 215. Wij zagen dat [verdachte] onmiddellijk uitstapte.
In het hierboven genoemde voertuig zat nog een tweede persoon. Ik zag dat hij mij zijn identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat het ging om [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1995.
Wij vroegen aan [verdachte] of wij in zijn bestelauto mochten kijken. Wij hebben de beide achterdeuren geopend. Wij zagen dat er diverse gereedschappen achterin lagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb zoveel mogelijk gereedschappen op de foto vastgelegd, met indien mogelijk serienummers van de gereedschappen.
2. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015058870-16, van 1 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde paginaꞌs 6-8.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 25 februari 2015 te 04.10 uur zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een witte Peugeot Partner, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] rijden over de Noord-Spierdijkerweg in Spierdijk. Het voertuig is staande gehouden en de bestuurder was [verdachte] en naast hem zat [betrokkene 1] .
3. De verklaring van de verdachte, op 4 mei 2016 afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
Toen ik werd staandegehouden wist ik dat de gereedschappen achterin mijn bus lagen.
4. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal aangifte, met nummer PL1100-2015051246-1, van 27 februari 2015, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde paginaꞌs 30-31.
Dit (niet ondertekende) proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Feit: diefstal uit/vanaf personenauto
Plaats delict: [a-straat 1] te Ursum, binnen de gemeente Koggenland.
Van dit strafbare feit is via internet aangifte gedaan bij de politie. Op 27 februari 2015 is door mij de middels internet gedane aangifte verwerkt tot een proces-verbaal.
De aangever gaf op te zijn:
[betrokkene 2] .
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij de plaats delict, tussen 24 februari 2015 te 17.00 uur en 25 februari 2015 te 5.45 uur:
"Bedrijfsbus is vakkundig leeggehaald. Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
5. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015051246-5 van 1 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde paginaꞌs 37-38.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 6 maart 2015 las ik een mutatie in het politiesysteem waar[in stond vermeld dat] [verdachte] en [betrokkene 1] gecontroleerd waren. Ik zag dat op woensdag 25 februari 2015 te 04.13 uur [verdachte] en [betrokkene 1] gecontroleerd waren in een Peugeot Partner voorzien van het kenteken [AA-00-BB] .
Tijdens de controle is gereedschap aangetroffen in het voertuig waar [verdachte] en [betrokkene 1] in reden. Van dit gereedschap zijn fotoꞌs gemaakt door de collegaꞌs.
Ik zag dat op een aantal foto's van dit gereedschap de intialen ꞌRꞌ en ꞌRBꞌ geschreven stond. Ik zag dat er in de nacht van dinsdag 24 februari op woensdag 25 februari (het hof begrijpt: 2015) een inbraak was geweest in een bedrijfsbus.
6. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1100-2015051246-2 van 6 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde paginaꞌs 39-41.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 maart 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [betrokkene 2] :
V [hof: betreft] vraag verbalisant/opmerking verbalisant
A [hof: betreft] antwoord aangever
V: Hoe is het gereedschap weggenomen uit de bedrijfsbus?
A: Er is schade tussen beide achterdeuren. Ik vermoed dat er iets van een breekijzer tussen de deur is gezet. Een van de deuren gaat ook wat moeilijker dicht nu. Er zit nu wat ruimte tussen beide deuren.
V: Zijn er nog specifieke kenmerken waaraan ik uw gereedschap zou kunnen herkennen?
A: Op een aantal goederen had ik de letter R gezet. Zowel op de koffer als het gereedschap zelf. Ook op een aantal accuꞌs had ik mijn initialen RB gezet.
V: Ik toon u een aantal fotoꞌs die de collegaꞌs gemaakt hebben van het gereedschap. Herkent u foto 1?
A: Dat is het plaatje op mijn compressor die gestolen is. Ik herken deze dus als mijn compressor.
V: Herkent u foto 2?
A: Dat is mijn rode haspel voor de compressor.
V: Herkent u foto 3?
A: Dat is de koffer van mijn Fein Multizaag.
V: Herkent u foto 4?
A: Dat is dezelfde als het typeplaatje van foto 1. Dit is mijn compressor. De aan en uit-knop is hiervan af.
V: Herkent u foto 5?
A: Dat is de multizaag die in de koffer van foto 3 zit.
V: Herkent u foto 6?
A: Dat is de koffer van mijn Paslode. Ik heb hier het serienummer ook van en heb dat op een briefje geschreven.
V: De aangever overhandigt mij een briefje met hierop het serienummer [001] .
Dit komt precies overeen met het serienummer op de foto die gemaakt zijn door de collegaꞌs.
V: Herkent u foto 7?
A: Dat is nogmaals het serienummer van de Paslode.
V: Herkent u foto 8?
A: Dat is de Paslode die in de koffer van foto 7 en 8 zit.
V: Herkent u foto 9?
A: Dit is mijn accu nageltacker. Ik zie hier ook mijn initiaal R op staan.
V: Herkent u foto 10?
A: Deze tas stond leeg in mijn bus. Ik zie dat er spullen in die tas zijn gedaan. Ik zie in de tas mijn klopboormachine met daarop een speciale voegenbeitel. Verder zie ik nog mijn Bosch slijptol. Ik zie mijn cirkelzaag.
V: Herkent u foto 11?
A: Ik zie een grijze koffer met daarin een asfaltnageltacker. In de andere grijze koffer zit mijn decoupeerzaag. Ik zie ook nog een boorhamer.
V: Herkent u foto 12?
A: Ik zie hier mijn twee schiethamers.
V: Herkent u foto 14?
A: Dit is ook een van mijn accuboormachines.
V: Herkent u foto 16?
A: Dat is een accucirkelzaagmachine. Op de accu staan ook mijn initialen RB.
V: Herkent u foto 17?
A: Dat zijn ook een aantal boormachines.
7. Een geschrift, zijnde een ꞌBijlage goederenꞌ, behorende bij het als bewijsmiddel 3 opgenomen proces-verbaal, doorgenummerde paginaꞌs 32-36.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Object: Schiethamer
Merk/type: Paslode Im90"
2.2.3.
Voorts heeft het Hof – voor zover in cassatie van belang – het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
Inleiding
Uit de stukken uit het dossier is duidelijk geworden dat ambtenaren van politie op 25 februari 2014 om ongeveer 04.10 uur de verdachte en bijrijder [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), die waren gezeten in de bestelbus van de verdachte, staande hebben gehouden. Naar achteraf is komen vast te staan, was de grote partij gereedschap die de verdachte op dat moment in zijn bestelbus vervoerde, niet langer dan ongeveer 11 uren vóór de aanhouding gestolen uit de bestelauto van de aangever [betrokkene 2].
(...)
Ten aanzien van de feiten
(...)
Met betrekking het onder 2 (de Hoge Raad begrijpt: het onder 1 subsidiair) tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij die avond [het hof begrijpt: 24 februari 2014] is gebeld door een kennis die hem de partij gereedschap te koop aanbood. Hij is vervolgens tussen 18.00 en 21.00 uur samen vanaf zijn huis met [betrokkene 1] naar die kennis getogen en heeft daar aan de kennis gevraagd of de gereedschappen niet gestolen waren. Hij stelde deze vraag, naar zijn zeggen, omdat er in die tijd in de omgeving vaker gereedschap werd gestolen. De kennis heeft de vraag ontkennend beantwoord. Vervolgens heeft de verdachte met die kennis kenmerken van een aantal van de gereedschappen ingevoerd op de website www.stopheling.nl, maar de gereedschappen kwamen op die website niet voor als gestolen voorwerpen. Na de aankoop is de verdachte met de gereedschappen in zijn bestelbus naar een verjaardag in Amsterdam gereden. Op de terugweg is hij door de politie staande gehouden, aldus de verdachte.
Het hof acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat de verdachte eerst op de terechtzitting in hoger beroep met zijn verklaring is gekomen, zodat ampel gelegenheid heeft bestaan om deze af te stemmen op de inhoud van het dossier. Verder heeft hij niet willen zeggen wie de kennis is bij wie hij de gereedschappen zou hebben gekocht, zodat zijn verklaring hoegenaamd niet verifieerbaar is. Het enige wat wel verifieerbaar is, is of [betrokkene 1] inderdaad tussen 18.00 en 21.00 uur vanaf het huis van de verdachte is meegereden naar de kennis waar het gereedschap zou worden gekocht. [betrokkene 1] heeft op 26 mei 2015 echter verklaard dat hij niets wist van het gereedschap uit de bus van de verdachte en dat de verdachte hem rond 01.00 uur [naar het hof begrijpt op 25 februari 2014] heeft opgehaald, zodat gezegd moet worden dat de verklaring van de verdachte niet te rijmen is met die van [betrokkene 1] .
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan ongeveer 11 uren na de diefstal van de grote en - naar gevoeglijk mag worden aangenomen - kostbare partij gereedschap daarover kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn bestelbus vervoerde acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de partij gereedschap heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij - minst genomen - moest vermoeden dat deze partij van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte - zoals al bleek - geen redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden.
Het door de raadsvrouw ten aanzien van de ten laste gelegde heling gevoerde verweer wordt verworpen, omdat, daarin wordt uitgegaan van de lezing van de verdachte die het hof niet aannemelijk acht."
2.3.
Het Hof heeft kennelijk uit de bewijsvoering afgeleid dat de verdachte de bewezenverklaarde partij gereedschappen "uit winstbejag" voorhanden heeft gehad. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard en omvang van de grote hoeveelheid kostbare gereedschappen, ten aanzien waarvan door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat hij deze met een ander doel voorhanden had.
2.4.
De andere klacht van het middel, die zich richt tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof", kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018.
Conclusie 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldheling grote hoeveelheid gereedschappen die ’s nachts, kort na de diefstal van die gereedschappen, zijn aangetroffen in verdachtes bestelbus, art. 417bis.1.b Sr. Bestanddeel “uit winstbejag” voldoende gemotiveerd? Hof heeft kennelijk uit de bewijsvoering afgeleid dat verdachte de partij gereedschappen “uit winstbejag” voorhanden heeft gehad. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsvoering inhoudt omtrent de aard en omvang van de grote hoeveelheid kostbare gereedschappen, ten aanzien waarvan door of namens verdachte niet is aangevoerd dat hij deze met een ander doel voorhanden had. CAG: anders.
Nr. 16/02880 Zitting: 21 november 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 mei 2016 door het gerechtshof Amsterdam wegens “schuldheling”, veroordeeld tot één dag gevangenisstraf, met aftrek en negentig uren taakstraf.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Hiertoe hebben mr. B.P. de Boer en mr. R. van Leusden, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld. Hoewel het cassatieberoep oorspronkelijk onbeperkt was ingesteld heeft mr. D.N. de Jonge op 15 november 2016 bij de griffie op het gerechtshof Amsterdam het cassatieberoep ingetrokken voorzover dat was gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en wat betreft de onder 1 subsidiair tenlastegelegde opzetheling, waarvoor de verdachte blijkens het arrest van het hof van 18 mei 2016 is vrijgesproken.1.
3. Het middel
3.1. Het middel klaagt over de door het hof bewezenverklaarde schuldheling als bedoeld in art. 417bis lid 1 aanhef onder b Sr. In het bijzonder blijkt uit de toelichting dat ten eerste wordt geklaagd dat het bestanddeel “uit winstbejag” niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans onvoldoende naar de eis der wet met redenen is omkleed en ten tweede dat het oordeel van het hof dat “verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof” ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Bij inleidende dagvaarding, zoals gewijzigd in hoger beroep, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
“Feit 1 primair
hij op of omstreeks 25 februari 2015 te Ursum, gemeente Koggenland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfsbus (merk: Opel Movano, kleur wit, kenteken [CC-00-DD] ) heeft weggenomen
- een compressor (foto 1 ) en/of
- een rode haspel (behorend bij een compressor) (foto 2) en/of
- een Multizaag (merk Fein) en (bijbehorende)gereedschapskoffer (foto 3 en 5) en/of
- een compressor (foto 4) en/of
- een schiethamer (merk Paslode, serienummer [001]) en bijbehorende koffer (foto 6,7 en 8) en/of
- een (accu)nageltacker (voorzien van initiaal R) (foto 9) en/of
- een tas met daarin:
* een klopboormachine en/of
* een slijptol (merk Bosch) en/of
* een (speciale) voegenbeitel en/of
* een cirkelzaag (foto 10) en/of
- een koffer (kleur grijs) bevattende een asfaltnageltacker en/of
- een koffer (kleur grijs) bevattende een decoupeerzaag en een boorhamer (foto 11 ) en/of
- een/twee schiethamer(s) (foto 12) en/of
- een accubóormachine (foto 14) en/of
- een accucirkelzaagmachine (voorzien van initialen RB) (foto 16) en/of
- een of meerdere boormachine(s) (foto 17),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2015 te Spierdijk, gemeente Koggenland, althans in Nederland, uit winstbejag (een) door misdrijf verkregen hoeveelheid gereedschappen, te weten:
- een compressor (foto 1) en/of
- een rode haspel (behorend bij een compressor) (foto 2) en/of
- een Multizaag (merk Fein) en (bijbehorende)gereedschapskoffer (foto 3 en 5) en/of
- een compressor (foto 4) en/of
- een schiethamer (merk Paslode, serienummer [001]) en bijbehorende koffer (foto 6,7 en 8) en/of
- een (accu)nageltacker (voorzien van initiaal R) (foto 9) en/of
- een tas met daarin:
* een klopboormachine en/of
* een slijptol1 (merk Bosch) en/of
* een (speciale) voegenbeitel en/of
* een cirkelzaag (foto 10) en/of
- een koffer (kleur grijs) bevattende een asfaltnageltacker en/of
- een koffer (kleur grijs) bevattende een decoupeerzaag en een boorhamer (foto 11) en/of
- een/twee schiethamer(s) (foto 12) en/of
- een accuboormachine (foto 14) en/of
- een accucirkelzaagmachine (voorzien van initialen RB) (foto 16) en/of
- een of meerdere boormachine(s) (foto 17),
voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs wist of had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.”
3.3. Het hof heeft ten laste van de verdachte het volgende bewezenverklaard:
“Feit 1 subsidiair
Hij op of omstreeks 25 februari te Spierdijk, gemeente Koggenland, uit winstbejag gereedschappen,
- een compressor en
- een rode haspel en
- een Multizaag (merk Fein) en (bijbehorende) gereedschapskoffer en
- een compressor en
- een schiethamer (merk Paslode, serienummer [001]) en bijbehorende koffer en
- een (accu)nageltacker en
- een tas met daarin:
* een klopboormachine en
* een slijptol (merk Bosch) en
* een: voegenbeitel en
* een cirkelzaag en
- een koffer (kleur grijs) bevattende een asfaltnageltacker en
- een koffer (kleur grijs) bevattende een decoupeerzaag en een boorhamer en
- een schiethamer en
- een accuboormachine en
- een accucirkelzaagmachine en
- meerdere boormachines,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
3.4. Blijkens de aanvulling verkort arrest steunt de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1100- 2015049171-1, van 25 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 9-10.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 25 februari 2015 te 4.10 uur reden wij over de Nood-Spierdijkerweg te Spierdijk. Wij zagen dat een witte Peugeot Partner ons in tegengestelde richting kruiste. Via het politiesysteem zagen wij dat de [betreffende] bestelauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], op naam stond van [verdachte].
Wij konden de bestelauto staandehouden op 25 februari 2015 te 04.13 uur ter hoogte van Noord-Spierdijkerweg 215. Wij zagen dat [verdachte] onmiddellijk uitstapte.
In het hierboven genoemde voertuig zat nog een tweede persoon. Ik zag dat hij mij zijn identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat het ging om [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1995.
Wij vroeg aan [verdachte] of wij in zijn bestelauto mochten kijken. Wij hebben de beide achterdeuren geopend. Wij zager dat er diverse gereedschappen achterin lagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb zoveel mogelijk gereedschappen op de foto vastgelegd, met indien mogelijk serienummers van de gereedschappen.
2. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI 100- 2015058870-16, van 1 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 6-8.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 25 februari 2015 te 04.10 uur zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een witte Peugeot Partner, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] rijden over de Noord-Spierdijkerweg in Spierdijk. Het voertuig is staande gehouden en de bestuurder was [verdachte] en naast hem zat [betrokkene 1].
3. De verklaring van de verdachte, op 4 mei 2016 afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
Toen ik werd staandegehouden wist ik dat de gereedschappen achterin mijn bus lagen.
4. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal aangifte, met nummer PLI 100- 2015051246-1, van 27 februari 2015, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 30-31.
Dit (niet ondertekende) proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Feit: diefstal uit/vanaf personenauto
Plaats delict: [a-straat 1] te Ursum, binnen de gemeente Koggenland.
Van dit strafbare feit is via internet aangifte gedaan bij de politie. Op 27 februari 2015 is door mij de middels internet gedane aangifte verwerkt tot een proces-verbaal.
De aangever gaf op te zijn:
[betrokkene 2].
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij de plaats delict, tussen 24 februari 2015 te 17.00 uur en 25 februari 2015 te 5.45 uur:
“Bedrijfsbus is vakkundig leeggehaald. Hierbij werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”
5. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI 100- 2015051246-5 van 1 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 37-38.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 6 maart 2015 las ik een mutatie in het politiesysteem waar[in stond vermeld dat] [verdachte] en [betrokkene 1] gecontroleerd waren. Ik zag dat op woensdag 25 februari 2015 te 04.13 uur [verdachte] en [betrokkene 1] gecontroleerd waren in een Peugeot Partner voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Tijdens de controle is gereedschap aangetroffen in het voertuig waar [verdachte] en [betrokkene 1] in reden. Van dit gereedschap zijn foto’s gemaakt door de collega’s.
Ik zag dat op een aantal foto’s van dit gereedschap de intialen ‘R’ en ‘RB’ geschreven stond. Ik zag dat er in de nacht van dinsdag 24 februari op woensdag 25 februari (het hof begrijpt: 2015) een inbraak was geweest in een bedrijfsbus.
6. Een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1100-2015051246-2 van 6 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 39-41.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 maart 2015 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [betrokkene 2]:
V ([hof: betreft] vraag verbalisant/opmerking verbalisant A [hof: betreft] antwoord aangever
V: Hoe is het gereedschap weggenomen uit de bedrijfsbus?
A: Er is schade tussen beide achterdeuren. Ik vermoed dat er iets van een breekijzer tussen de deur is gezet. Een van de deuren gaat ook wat moeilijker dicht nu. Er zit nu wat ruimte tussen beide deuren.
V: Zijn er nog specifieke kenmerken waaraan ik uw gereedschap zou kunnen herkennen?
A: Op een aantal goederen had ik de letter R gezet. Zowel op de koffer als het gereedschap zelf. Ook op een aantal accu’s had ik mijn initialen RB gezet.
V: Ik toon u een aantal foto ’s die de collega ’s gemaakt hebben van het gereedschap. Herkent u foto 1 ?
A: Dat is het plaatje op mijn compressor die gestolen is. Ik herken deze dus als mijn compressor.
V: Herkent u foto 2?
A: Dat is mijn rode haspel voor de compressor.
V: Herkent u foto 3?
A: Dat is de koffer van mijn Fein Multizaag.
V: Herkent u foto 4?
A: Dat is dezelfde als het typeplaatje van foto 1. Dit is mijn compressor. De aan en uit-knop is hiervan af.
V: Herkent u foto 5?
A: Dat is de multizaag die in de koffer van foto 3 zit.
V: Herkent u foto 6?
A: Dat is de koffer van mijn Paslode. Ik heb hier het serienummer ook van en heb dat op een briefje geschreven.
V: De aangever overhandigt mij een briefte met hierop het serienummer [001].
Dit komt precies overeen met het serienummer op de foto die gemaakt zijn door de collega ’s.
V: Herkent u foto 7?
A: Dat is nogmaals het serienummer van de Paslode.
V: Herkent u foto 8?
A: Dat is de Paslode die in de koffer van foto 7 en 8 zit.
V: Herkent u foto 9?
A: Dit is mijn accu nageltacker. Ik zie hier ook mijn initiaal R op staan.
V: Herkent u foto 10?
A: Deze tas stond leeg in mijn bus. Ik zie dat er spullen in die tas zijn gedaan. Ik zie in de tas mijn klopboormachine met daarop een speciale voegenbeitel. Verder zie ik nog mijn Bosch slijptol. Ik zie mijn cirkelzaag.
V: Herkent u foto 11?
A: Ik zie een grijze koffer met daarin een asfaltnageltacker. In de andere grijze koffer zit mijn decoupeerzaag. Ik zie ook nog een boorhamer.
V: Herkent u foto 12?
A: Ik zie hier mijn twee schiethamers.
V: Herkent u foto 14?
A: Dit is ook een van mijn accuboormachines.
V: Herkent u foto 16?
A: Dat is een accucirkelzaagmachine. Op de accu staan ook mijn initialen RB.
V: Herkent u foto 17?
A: Dat zijn ook een aantal boormachines.
7. Een geschrift, zijnde een ‘Bijlage goederen’, behorende bij het als bewijsmiddel 3 opgenomen proces-verbaal, doorgenummerde pagina’s 32-36.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Object: Schiethamer
Merk/type: Paslode Im90”
3.5. Voorts heeft het hof in zijn arrest de volgende (nadere) bewijsoverweging opgenomen:
“Bewijsoverwegingen
Inleiding
Uit de stukken uit het dossier is duidelijk geworden dat ambtenaren van politie op 25 februari 2014 om ongeveer 04.10 uur de verdachte en bijrijder [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), die waren gezeten in de bestelbus van de verdachte, staande hebben gehouden. Naar achteraf is komen vast te staan, was de grote partij gereedschap die de verdachte op dat moment in zijn bestelbus vervoerde, niet langer dan ongeveer 11 uren vóór de aanhouding gestolen uit de bestelauto van de aangever [betrokkene 2].
(…)
Ten aanzien van de feiten
Het hof is van oordeel dat geen bewijsmateriaal aanwezig is op grond waarvan zonder omhaal kan worden geconcludeerd dat de verdachte de gereedschappen zelf uit de bestelauto van [betrokkene 2] heeft gestolen en overigens heeft het hof, anders dan de advocaat-generaal, in onvoldoende mate de overtuiging bekomen dat de verdachte deze diefstal heeft begaan. Daarom moet de worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Met betrekking het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij die avond [het hof begrijpt: 24 februari 2014] is gebeld door een kennis die hem de partij gereedschap te koop aanbood. Hij is vervolgens tussen 18.00 en 21.00 uur samen vanaf zijn huis met [betrokkene 1] naar die kennis getogen en heeft daar aan de kennis gevraagd of de gereedschappen niet gestolen waren. Hij stelde deze vraag, naar zijn zeggen, omdat er in die tijd in de omgeving vaker gereedschap werd gestolen. De kennis heeft de vraag ontkennend beantwoord. Vervolgens heeft de verdachte met die kennis kenmerken van een aantal van de gereedschappen ingevoerd op de website www.stopheling.nl, maar de gereedschappen kwamen op die website niet voor als gestolen voorwerpen. Na de aankoop is de verdachte met de gereedschappen in zijn bestelbus naar een verjaardag in Amsterdam gereden. Op de terugweg is hij door de politie staande gehouden, aldus de verdachte.
Het hof acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat de verdachte eerst op de terechtzitting in hoger beroep met zijn verklaring is gekomen, zodat ampel gelegenheid heeft bestaan om deze af te stemmen op de inhoud van het dossier. Verder heeft hij niet willen zeggen wie de kennis is bij wie hij de gereedschappen zou hebben gekocht, zodat zijn verklaring hoegenaamd niet verifieerbaar is. Het enige wat wel verifieerbaar is, is of [betrokkene 1] inderdaad tussen 18.00 en 21.00 uur vanaf het huis van de verdachte is meegereden naar de kennis waar het gereedschap zou worden gekocht. [betrokkene 1] heeft op 26 mei 2015 echter verklaard dat hij niets wist van het gereedschap uit de bus van de verdachte en dat de verdachte hem rond 01.00 uur [naar het hof begrijpt op 25 februari 2014] heeft opgehaald, zodat gezegd moet worden dat de verklaring van de verdachte niet te rijmen is met die van [betrokkene 1].
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan ongeveer 11 uren na de diefstal van de grote en - naar gevoeglijk mag worden aangenomen - kostbare partij gereedschap daarover kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn bestelbus vervoerde acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de partij gereedschap heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij - minst genomen - moest vermoeden dat deze partij van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte - zoals al bleek - geen redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het onder 1 subsidiaire ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden.
Het door de raadsvrouw ten aanzien van de ten laste gelegde heling gevoerde verweer wordt verworpen, omdat, daarin wordt uitgegaan van de lezing van de verdachte die het hof niet aannemelijk acht.”
3.6. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte aldaar het volgende heeft verklaard:
“De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart:
Toen ik werd staande gehouden wist ik dat de gereedschappen achterin mijn bus lagen. Ik ben de avond daarvóór naar een jongen gereden die zei dat hij handel had. Hij belde mij na het avondeten. Ik durf niet te zeggen hoe laat dat precies was, ergens tussen 18.00 en 20.00 of 21.00 uur. Hij zei dat hij gereedschappen had, waarop ik zei dat ik wel even kwam kijken. Ik koop wel eens vaker bij hem. Ik heb wel eens crossmotors en andere spullen bij hem gekocht. Met de auto is het ongeveer tien minuten rijden van mijn huis naar zijn woning.
Ik koop zoveel handel in. Soms koop ik wel tien keer per dag iets bij verschillende mensen.
Ik heb die jongen gevraagd of het gereedschap van diefstal afkomstig was. Hij zei dat dat niet zo was en dat we op www.stopheling.nl konden kijken. Toen hebben wij samen op die website gekeken met behulp van mijn telefoon. We hebben er een paar spullen uitgekozen, waarvan we de gegevens op die website invoerden. Ik vroeg de jongen of de spullen gestolen waren, omdat er in die periode veel gereedschap werd gestolen in de buurt. Die website is er om te kijken of iets gestolen is. Ik weet niet meer wat ik voor de gereedschappen heb betaald, maar het waren geen junkprijzen. Het was een knappe prijs. Het was een leuke prijs voor de handel. Hij kon erop verdienen en ik kon erop verdienen. Ik ben een venter. Ik ga langs de deuren, langs bedrijven. Nadat ik de spullen gekocht had, ben ik naar een verjaardag in Amsterdam gegaan. De man die bij mij in mijn auto zat woont bij mij in de buurt. Hij was al ingestapt toen ik van huis vertrok.
Bij de politie wilde ik niets verklaren, omdat ik boos was.
Bij mijn staandehouding vroeg de politie of zij foto’s mochten maken. Ik zei dat ze dat best mochten doen.
Ik had de zaak alweer uit mijn hoofd gezet. Pas sinds een paar dagen weet ik dat dit hoger beroep speelt.
Ik wil niet zeggen van wie ik de spullen heb gekocht. Dat is niet van belang. Er is al eens iets in de fik gestoken en ik ben bang voor wat er gaat gebeuren als ik hem verraad. Ik ben teruggegaan naar die jongen en toen ben ik heel boos op hem geworden. Hij zei dat hij de spullen ook maar had gekocht. Als ik word veroordeeld heeft hij ook een probleem. Ik leg u niet uit wat voor problemen dat zijn. Ik hoef toch niet uit te leggen wat zo’n partij gereedschappen kost? Ik weet ook niet meer welke spullen er in de auto lagen.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat het hof mij vragen stelt om mijn verhaal te kunnen nagaan, en dat het in mijn belang kan zijn om die vragen te beantwoorden.
Ik begrijp wat u bedoelt.
Ik hem niet gevraagd waar de verkoper de gereedschappen vandaan had. Ik ken hem redelijk goed: Ik weet niet of hij ooit met de politie te maken heeft gehad. Ik vertrouw erop dat het klopt, als hij zegt dat de spullen niet van diefstal afkomstig zijn en als ik dat ook op www.stopheling.nl heb gecontroleerd.
Op vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt.
Ik ben niet bang voor de jongen die mij de gereedschappen heeft verkocht, maar ik heb een grote familie. Als ik zijn naam noem, is dat verraad. Hij heeft hier misschien ook wel niets mee te maken. De auto van mijn ouders is al eens in de fik gestoken. Toen ik op zondag werd vrijgelaten ben ik meteen naar hem toegereden. Bij dat gesprek was ik grof in de mond. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik hier niet blij mee was. Er is tijdens dat gesprek ook gedreigd. Als u mij veroordeelt betaalt hij per dag dat ik moet gaan zitten 1.000 euro. Ik heb het er met hem toen niet over gehad waar hij de gereedschappen vandaan had. Ik denk dat hij het ook weer van iemand heeft.
U vraagt mij naar de website www.stopheIing.nl. Er staat een balkje op de website waar je een nummer kunt invoeren. De website vermeldt dan of een goed gesignaleerd is en bij welk politiebureau.
De vriend die jarig was heet [betrokkene 3]. Wij waren in de Bubbels, tot drie uur ’s nachts, daarna ben ik naar huis gegaan. Toen ik werd staande gehouden heb ik nog aan de agent op Facebook laten zien dat [betrokkene 3] jarig was. De man die bij mij in de auto zat, was niet de man van wie ik de spullen heb gekocht.”
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte blijkens de bij het proces-verbaal van terechtzitting gehechte pleitnotities het volgende aangevoerd:
“Heling
31. Met betrekking tot de tenlastegelegde heling ziet de verdediging niet in waarom cliënt op 25 februari moest vermoeden dat het gereedschap van diefstal afkomstig was. Op die datum is het gereedschap door de politie gecheckt en bleek er juist geen melding van gestolen goederen naar voren te komen. Client heeft verklaard dat hij juist geen ‘junkenprijs’ voor het gereedschap heeft betaald, omdat het om een partij ging heeft hij zelf wel even op stopheling.nl gekeken. Daaruit kwam geen melding van diefstal naar voren. Er was voor hem gewoon geen aanleiding om te denken dat dit gereedschap gestolen was en meer onderzoek hoefde hij gelet op omstandigheden niet te doen.2.Ook hier verzoek u dus om cliënt vrij te spreken.”
3.7. Bij de beoordeling van de eerste deelklacht, die opkomt tegen de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘uit winstbejag’ als bedoeld in art. 417bis lid 1 aanhef onder b Sr, kan het volgende worden vooropgesteld. Art. 417bis Sr is laatstelijk gewijzigd bij Wet van 9 oktober 1991, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling.3.Met die wijziging werd blijkens de memorie van toelichting het bestanddeel ‘uit winstbejag’ voor wat betreft de begunstigingsdelicten grotendeels geschrapt, met uitzondering van de strafbaarstellingen als bedoeld in art. 416 lid 1 onder b en 417bis lid 1 onder b Sr:
“3.1.2. Het bestanddeel «uit winstbejag»
Volgens de artikelen 416 en 417bis (opzet– respectievelijk schuldheling) is bij overdrachtshandelingen, zoals verkopen en verhuren, en bij de typische begunstigingshandelingen, zoals bewaren en verbergen, voorwaarde voor strafbaarheid dat degene die zich aan deze handelingen schuldig maakt, handelt «uit winstbejag». Beide adviezen van de RAC strekken ertoe dit bestanddeel uit de delictsomschrijvingen te schrappen. Daarvoor pleit dat het begunstigen van vermogenscriminaliteit de nadruk moet krijgen: het gaat niet zozeer om het profijt van de heler, als wel om het wegwerken van het uit misdrijf «verkregen» goed. Het winstbejag van de heler is uit dit gezichtspunt niet meer relevant.
Verder is van belang dat het bestanddeel «uit winstbejag» in de praktijk bewijsmoeilijkheden oplevert. In het bijzonder levert dit bij het bewijs van de typische begunstigingshandelingen zoals vervoeren, bewaren of verbergen, problemen op. Veelal blijkt de van heling verdachte persoon, aan wie een van deze handelingen ten laste wordt gelegd, zich er met succes op te kunnen beroepen dat hij een vriendendienst verrichtte en niet uit winstbejag handelde.
Wel acht ik het nodig in de delictsomschrijvingen van heling (artikelen 416, eerste lid, 417, eerste lid, bis Sr) uitdrukkelijk op te nemen dat betrokkene ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van het goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig is. Anders zou degene die ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van het goed te goedertrouw was, doch er na verloop van tijd op enigerlei wijze achter komt dat het goed door misdrijf verkregen is, zich vanaf dat moment aan heling schuldig maken, zolang hij het goed voorhanden heeft of zodra hij het goed overdraagt. Dit zou de strafbaarstelling van heling te ver oprekken. Men bedenke dat in veel gevallen de rechtmatige eigenaar niet meer te vinden is, zodat de koper te goeder trouw het goed helemaal niet aan hem terug kan geven, noch
op grond van artikel 120, tweede lid, Boek 3, nieuw BW vergoeding kan vorderen. Ook kan het voorkomen dat er in het geheel geen rechtmatige eigenaar is, bij voorbeeld in het geval dat in een kluis van een bank geld
ligt dat door drugshandel is verkregen. De bankier die erachter komt dat het geld door misdrijf is verkregen, kan het onmogelijk aan rechtmatige eigenaars teruggeven.
Volgens het voorgestelde eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 416 en 417bis zal echter degene die ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van een goed te goeder trouw was, maar er na verloop van tijd achter komt dat het goed door misdrijf verkregen is, zich wel schuldig maken aan heling, als hij het goed uit winstbejag voorhanden houdt of overdraagt.
De bepalingen beogen dus niet het voor de verkrijger te goeder trouw, die naderhand met de criminele herkomst van het goed bekend raakt, onmogelijk te maken dit goed straffeloos van de hand te doen. Slechts wanneer hij aldus handelt «uit winstbejag» is hij strafbaar. In de voorgestelde delictsomschrijving is zo de reikwijdte van het bestanddeel «uit winstbejag» in belangrijke mate teruggedrongen. De consequentie hiervan is dat de delictsomschrijving van heling wordt verruimd in die zin dat het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van een goed, terwijl betrokkene ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist of had behoren te vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was, ongeacht de vraag of hij handelde uit winstbejag, als heling strafbaar wordt gesteld. De bewijslast van deze delicten wordt aldus tevens verlicht.”
3.8. Fokkens, in Noyon/Langemeijer/Remmelink, omschrijft ‘uit winstbejag’ als een gedraging waarbij ‘men handelt ter verwerving van economisch voordeel, waaronder tevens kan vallen het goedmaken van zijn kosten zonder enige winst.’4.Het is niet noodzakelijk dat het voordeel al verwezenlijkt is.5.
3.9. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte – samengevat – in zijn bestelbus ‘s nachts is aangetroffen met een grote hoeveelheid gereedschappen, vrij kort nadat de diefstal van die gereedschappen had plaatsgevonden. Uit de bewijsoverweging van het hof, zoals hierboven is weergegeven onder 3.5 blijkt dat naar het oordeel van het hof de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de goederen redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. Die bewijsredenering lijkt “te zijn toegesneden op de (schuld) helingsvariant zoals die is omschreven in art. 417bis lid 1 onder a Sr. Het hof heeft echter – conform het subsidiair tenlastegelegde – de schuldheling als bedoeld in art. 417bis lid 1 aanhef onder b Sr bewezenverklaard. Zoals uit hetgeen hiervoor onder 3.5 is vooropgesteld, dient voor de bewezenverklaring van dat feit het, ten tijde van het voorhanden hebben, bestaan van het bestanddeel ‘uit winstbejag’ uit de bewijsvoering van het hof te kunnen volgen. Echter, uit de door het hof in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden, noch uit de (nadere) bewijsoverweging kan worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld ter verkrijging van enig economisch voordeel.6.Derhalve is de bewezenverklaring van het hof niet toereikend met redenen omkleed. De eerste deelklacht slaagt.
3.10. Bij beoordeling van de tweede deelklacht, die opkomt tegen het door het hof bewezenverklaarde dat de verdachte “redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof”, moet het volgende worden vooropgesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2017 een voorafgaande beschouwing gewijd aan het bewijs en de kwalificatie van verschillende vermogensdelicten, waaronder (schuld)heling. Deze beschouwing, voor zover voor de bespreking van dit middel relevant, houdt in:
“2.1.
Bij een vermogensdelict als diefstal kan de rechter door de in de tenlastelegging aangebrachte keuzes voor de vraag worden gesteld of de verdachte zelf dat vermogensdelict heeft gepleegd dan wel of hij nadien daarbij (ook) op een strafbare wijze betrokken is geweest. Die vraag rijst in het bijzonder in die gevallen waarin de bewijsmiddelen vooral duiden op het voorhanden hebben van een voorwerp (kort) nadat met betrekking tot dit voorwerp een vermogensdelict is gepleegd.
(…)
2.3.1.
In geval van betrokkenheid van de verdachte na het vermogensdelict kan heling in beeld komen. Daarbij geldt wel dat krachtens het begrip van heling - een begunstigingsmisdrijf - moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in art. 416 of art. 417bis Sr verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of als medepleger door enig misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie heling in de weg staat. Indien dit laatste met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is kwalificatie als heling uitgesloten.
Kwalificatie als heling is tevens uitgesloten indien de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen. Indien zij niet dwingt tot die gevolgtrekking - ook al laat zij die mogelijkheid wel open -, heeft de rechter de mogelijkheid dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen, kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet snel onbegrijpelijk zal worden geoordeeld. In dat verband kan van belang zijn of door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die - aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande - omstandigheid een voldoende geconcretiseerd beroep is gedaan (vgl. bijvoorbeeld HR 1 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT8800, NJ 2006/424).
Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte “ten tijde van” bijvoorbeeld het voorhanden “krijgen” wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een “door misdrijf verkregen goed” betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.”7.
3.11. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof voor de bewezenverklaring onder meer redengevend geacht dat de verdachte vrij kort na de diefstal, in het holst van de nacht een grote partij nadien gestolen blijkende gereedschappen onder zich had. Uit ‘s hofs (nadere) bewijsoverweging blijkt tevens dat het de afgelegde verklaring van verdachte als onaannemelijk terzijde heeft geschoven. Dat oordeel is niet ontoereikend gemotiveerd. Immers, uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan worden afgeleid dat de verdachte bij verkrijging van deze goederen minstens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om misdrijf verkregen goederen betrof. Daarbij speelt een rol dat de verdachte geen helderheid heeft willen verschaffen over de prijs, de identiteit van de kennis en het tijdstip waarop hij het gereedschap zou hebben gekocht en zijn verklaring op onderdelen niet valt te verenigen met de verklaring van de ‘bijrijder’ van de bestelauto.8.Ten overvloede zij vermeld dat in dergelijke gevallen, waarin de verdachte vlak na een diefstal met de gestolen goederen in zijn bezit wordt aangetroffen, waarvoor geen aannemelijke verklaring wordt verschaft tevens andere vermogensdelicten dan schuldheling ten laste kunnen worden gelegd en bewezenverklaard.9.De tweede deelklacht faalt.
4. De tweede deelklacht faalt en kan naar mijn oordeel met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden verworpen. De eerste deelklacht van het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voorzover dat aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2017
Zie ook HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5957.
Stb. 1991, 520.
Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 416 Sr, aantekening 3, laatstelijk bijgewerkt op 1 oktober 2017 en HR 23 mei 1938, NJ 1938/1018.
SDU Commentaar Strafrecht, artikel 416 Sr onder C.3.3.3, laatstelijk bijgewerkt op 19 mei 2017. Daarbij zij vermeld dat de toelichting op dit bestanddeel voor wat betreft art. 417bis Sr (onder C.3.3.2) verwijst naar de toelichting op art. 416 Sr. Het bestanddeel “uit winstbejag in art. 197a Sr (oud) lijkt dezelfde betekenis te hebben als bij heling, vgl. daaromtrent HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5419. Zie tevens de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter (PHR:2012:BX5506) bij HR 2 oktober 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX5506.
In die zin verschilt de onderhavige zaak van HR 23 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6696, waarin uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen viel af te leiden dat verdachte zou proberen de gestolen goederen te verkopen en dat hij voor de door hem gedane moeite een prijs zou ontvangen, zonder dat daarover precieze afspraken waren gemaakt.
HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644.
Zie tevens HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733.
Zie het hierboven al aangehaalde overzichtsarrest HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644 alsmede mijn conclusie (PHR:2017:240) bij dat arrest.
Beroepschrift 14‑11‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 16 september 2016
Geacht College,
Ondergetekenden,
mr. B.P. de Boer en mr. R. van Leusden, beiden advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende op het adres Van der Helstplein 3 (1072 PH) te Amsterdam (Cleerdin & Hamer Advocaten), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd zijn door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
hebben hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 23/002537-15.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 18 mei 2016 het mondelinge vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, d.d. 11 juni 2015 vernietigd, en rekwirant ter zake van schuldheling tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, en een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis veroordeeld.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 26 mei 2016 namens rekwirant ingesteld door mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Schending van art. 417bis Sr en/of de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat rekwirant ‘uit winstbejag’ gereedschappen voorhanden heeft gehad niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, aangezien dat niet zonder meer, althans zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) niet uit de door het Hof gebezigde (in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen) bewijsmiddelen kan worden afgeleid, terwijl het Hof de bewezenverklaring voor wat betreft dat bestanddeel niet van een nadere motivering heeft voorzien, althans is de bewezenverklaring van dit onderdeel van het tenlastegelegde niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Bovendien is het oordeel dat rekwirant ‘redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof’ en/of de motivering van het oordeel dat de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk is, zonder nadere motivering (welke ontbreekt), niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd. Ook in dat opzicht is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Blijkens haar pleitnotities van 11 juni 2015 betoogde de raadsvrouwe ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover hier van belang, ten aanzien van de ten laste gelde ‘heling’:1.
‘Met betrekking tot de tenlastegelegde heling ziet de verdediging niet in waarom cliënt op 25 februari moest vermoeden dat het gereedschap van diefstal afkomstig was. Op die datum is het gereedschap door de politie gecheckt en bleek er juist geen melding van gestolen goederen naar voren te komen. Bovendien heeft cliënt verklaard dat hij juist geen ‘junkenprijs’ voor het gereedschap heeft betaald en zelfs op stopheling.nl heeft gekeken. Er was voor hem gewoon geen aanleiding om te denken dat dit gereedschap gestolen was. Ook hier verzoek (BdB/RvL: ik) u dus cliënt vrij te spreken’.
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, sprak rekwirant bij vonnis van 11 juni 2015 van het hem onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde vrij. Voor deze schriftuur is met name van belang wat de politierechter ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, de heling, overwoog:
‘Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heling overweegt de politierechter dat verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij de gereedschappen, die op dat moment nog niet als gestolen stonden geregistreerd, heeft gecontroleerd op de website stopheling.nl en dat hij er een behoorlijk bedrag voor heeft betaald. Nu er voorts geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gereedschappen gestolen waren, dient verdachte ook van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken’.
De officier stelde tegen voornoemd vonnis hoger beroep in.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 4 mei 2016 heeft de raadsvrouwe overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities onder meer aangevoerd:
- ‘27.
Client heeft direct na zijn aanhouding een verklaring afgelegd over het gereedschap. Hij heeft het in goed vertrouwen gekocht, heeft er geen ‘junkenbedrag’ voor betaald en heeft stopheling.nl geraadpleegd. Dat is geen onaannemelijk verhaal, mede nog gelet op het feit (BdB/RvL: dat) zijn verklaring deels wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] die heeft bevestigd dat cliënt die avond voor het aantreffen van het gereedschap op een feestje was.’
Anders dan de politierechter achtte het Hof ‘schuldheling’ wel bewezen.2. Ten laste van rekwirant is blijkens het door het Hof gewezen arrest d.d. 18 mei 2016 onder 1 subsidiair immers bewezen verklaard dat:
‘hij op of omstreeks 25 februari te Spierdijk, gemeente Koggenland, uit winstbejag gereedschappen, te weten:
- —
een compressor en
- —
een rode haspel en
- —
een Multizaag (merk Fein) en (bijbehorende) gereedschapskoffer en
- —
een compressor en
- —
een schiethamer (merk Paslode, serienummer [001]) en bijbehorende koffer en
- —
een (accu)nageltacker en
- —
een tas met daarin:
- •
een klopboormachine en
- •
een slijptol (merk Bosch) en
- •
een voegenbeitel en
- •
een cirkelzaag en
- —
een koffer (kleur grijs) bevattende een asfaltnageltacker en
- —
een koffer (kleur grijs) bevattende een decoupeerzaag en een boorhamer en
- —
een schiethamer en
- —
een accuboormachine en
- —
een accucirkelzaagmachine en
- —
meerdere boormachines,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof’.3.
Allereerst moet worden vastgesteld dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat rekwirant ‘uit winstbejag’ gereedschappen voorhanden heeft gehad niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd, aangezien dat niet zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) uit de door het Hof gebezigde (in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen) bewijsmiddelen kan worden afgeleid, terwijl het Hof de bewezenverklaring voor wat betreft dat bestanddeel niet van een nadere motivering heeft voorzien.
Aan de conclusie van A-G Vegter vóór HR 2 oktober 2012, LJN BX5506, kan ten aanzien van het bestanddeel ‘winstbejag’ (in relatie tot art. 197a Sr) het volgende worden ontleend:
‘Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het bij het bestanddeel ‘winstbejag’ om een subjectieve doelstreving van de dader. Het woord ‘winst’ moet niet worden opgevat in de scherp omlijnde zin die dat woord heeft in het reguliere handelseconomische verkeer. ‘Winst’ is iedere stoffelijke verrijking die zou kunnen intreden ten gevolge van het begaan van het verboden feit, daargelaten of deze verrijking om te zetten is in bepaalde valuta of economische eenheden. Bovendien gaat het bij een winstoogmerk om een gerichtheid op verrijking. De verrijking hoeft niet daadwerkelijk te zijn ingetreden. Voldoende is dat blijkt dat de dader op de hier bedoelde verrijking uit was. Of hij feitelijk tengevolge van de verboden daad een voordeel heeft verworven doet vervolgens niet terzake.’
De door het Hof in de aanvulling op het arrest gebezigde bewijsmiddelen bevatten geen feiten of omstandigheden waaruit (zonder nadere toelichting) kan worden afgeleid dat rekwirant de goederen ‘uit winstbejag’ voorhanden heeft had, of anders gezegd dat hij uit was op de door Vegter genoemde verrijking,4. waardoor de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het voorhanden hebben van goederen, terwijl men redelijkerwijs moet vermoeden dat die goederen gestolen zijn, blijkens art. 417bis lid 1 aanhef en onder b Sr alleen dan strafbaar is indien wordt gehandeld uit winstbejag.
Naar oordeel van rekwirant is de bewezenverklaring voorts voor zover inhoudende dat rekwirant redelijkerwijs moe(s)t vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof niet naar de eis der wet met redenen omkleed, althans niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd.
Hoewel niet vereist is dat precies wordt aangegeven op grond van welke omstandigheden de verdachte had moeten weten dat de goederen van misdrijf afkomstig waren,5. moeten die omstandigheden wel uit de bewijsmiddelen zijn af te leiden. De door het Hof in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen bevatten geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat rekwirant redelijkerwijs moest vermoeden dat de gereedschappen door misdrijf verkregen waren. Zo ontbreken gegevens over de voor de gereedschappen betaalde prijs, de werkelijke waarde of de staat waarin de gereedschappen verkeerden en blijkt (bijvoorbeeld) niet dat serienummers op de gereedschappen zijn bewerkt of verwijderd.6. Treffend is de overweging van de politierechter ten aanzien van de ten laste gelegde (schuld)heling: ‘Nu er voorts geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gereedschappen gestolen waren, dient verdachte ook van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken’.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen. Die aanvulling is aan deze schriftuur gehecht als bijlage en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Het Hof heeft aan de bewezenverklaring in het kader van de bespreking van de gevoerde bewijsverweren ook nadere bewijsoverwegingen gewijd. Voor zover hier met name van belang overweegt het Hof daarin:
‘Inleiding
Uit de stukken uit het dossier is duidelijk geworden dat ambtenaren van politie op 25 februari om ongeveer 04.10 uur de verdachte en bijrijder [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), die waren gezeten in de bestelbus van de verdachte, staande hebben gehouden. Naar achteraf is komen vast te staan, was de grote partij gereedschap die de verdachte op dat moment in zijn bestelbus vervoerde, niet langer dan ongeveer 11 uren vóór de aanhouding gestolen uit de bestelauto van de aangever [betrokkene 2]. (…)
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij die avond [het Hof begrijpt: 24 februari 2014] is gebeld door een kennis die hem de partij gereedschap te koop aanbood. Hij is vervolgens tussen 18.00 en 21.00 uur samen vanaf zijn huis met [betrokkene 1] naar die kennis getogen en heeft daar aan de kennis gevraagd of de gereedschappen niet gestolen waren. Hij stelde deze vraag, naar zijn zeggen, omdat er in die tijd in de omgeving vaker gereedschap werd gestolen. De kennis heeft de vraag ontkennend beantwoord. Vervolgens heeft de verdachte met die kennis kenmerken van een aantal van de gereedschappen ingevoerd op de website www.stopheling.nl, maar de gereedschappen kwamen op die website niet voor als gestolen voorwerpen. Na de aankoop is de verdachte met gereedschappen in zijn bestelbus naar een verjaardag in Amsterdam gereden. Op de terugweg is hij door de politie staande gehouden, aldus de verdachte.
Het hof acht de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat de verdachte eerst op de terechtzitting in hoger beroep met zijn verklaring is gekomen, zodat ampel gelegenheid heeft bestaan om deze af te stemmen op de inhoud van het dossier, verder heeft hij niet willen zeggen wie de kennis is bij wie hij de gereedschappen zou hebben gekocht, zodat zijn verklaring hoegenaamd niet verifieerbaar is. Het enige wat wel verifieerbaar is, is of [betrokkene 1] inderdaad tussen 18.00 en 21.00 uur vanaf het huis van de verdachte is meegereden naar de kennis waar het gereedschap zou worden verkocht. [betrokkene 1] heet op 26 mei 2015 echter verklaard dat hij niets wist van het gereedschap uit de bus van verdachte dat de verdachte hem rond 01.00 uur [naar het hof begrijpt op 25 februari 2014] heeft opgehaald, zodat gezegd moet worden dat de verklaring van de verdachte niet te rijmen is met die van [betrokkene 1].
De opvallende omstandigheid dat de verdachte niet langer dan ongeveer 11 uur na de diefstal van de grote -naar gevoeglijk mag worden aangenomen- kostbare partij gereedschap daarover kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn bestelbus vervoerde, acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, in die zin dat daaruit afgeleid wordt dat de verdachte de partij gereedschap heeft gekregen onder omstandigheden waarin hij -minst genomen- moest vermoeden dat deze partij van diefstal afkomstig was. Nu de verdachte -zoals al bleek- geen redelijke, verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden.’
Deze laatste overweging, waarin drie omstandigheden zijn vervat waaruit het Hof afleidt dat rekwirant — minst genomen — moest vermoeden dat deze partij gereedschap van diefstal afkomstig was (te weten: dat de verdachte niet langer dan ongeveer 11 uur na de diefstal van de grote en — naar gevoeglijk mag worden aangenomen — kostbare partij gereedschap daarover kon beschikken en deze in het holst van de nacht in zijn bestelbus vervoerde), is naar oordeel van rekwirant zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, althans onvoldoende (begrijpelijk) om — mede gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen — te oordeel dat rekwirant redelijkerwijs moest vermoeden dat het gereedschap van diefstal/misdrijf afkomstig was te kunnen dragen.
Nog daargelaten dat de tijdspanne van ongeveer 11 uur tussen het moment van wegnemen en aantreffen van de gereedschappen in de bus van rekwirant niet zonder meer maakt dat er een verband bestaat tussen het misdrijf en de voorhanden gereedschappen, kan (mede) uit dat tijdsverloop naar oordeel van rekwirant in elk geval niet volgen dat hij moet hebben vermoed dat de gereedschappen door misdrijf zijn verkregen. Het door het Hof genoemde tijdsverloop maakt dat de gereedschappen door rekwirant kunnen zijn verkregen aan het eind van de middag of het begin van de avond (zoals hij ook heeft verklaard). Het op een dergelijk tijdstip (op de doordeweekse dag) verkrijgen van een partij gereedschap kan zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) niet zonder meer een bijdrage leveren aan het oordeel dat rekwirant had moeten vermoeden dat het gereedschap gestolen was. Ook de omstandigheid dat 's nachts een (vermoedelijk kostbare) partij gereedschap wordt vervoerd, duidt niet op grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De vergelijking laat zich eenvoudig maken met een beroepschauffeur van een willekeurig (internationaal) klusbedrijf die 's nachts een grote partij bouwmateriaal vervoert. De vervoerssector zou volledig worden ontwricht als dat handelen onder die omstandigheden onder het bereik van artikel 417bis, eerste lid, onder b Sr zou vallen. De veronderstelde (en niet met bewijsmiddelen gestaafde) veronderstelling dat het niet alleen om een ‘grote’, maar ook om een kostbare partij gereedschap ging, kan zonder nadere motivering ook bezwaarlijk redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, te meer nu uit de bewijsvoering niets blijkt over de wijze waarop (en voor welk bedrag) rekwirant de goederen heeft verkregen.
Tenslotte is de motivering van het Hof op pagina 4 van zijn arrest van 18 mei 2016, inhoudende dat ‘de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk is, waarvoor redengevend wordt geacht dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep met zijn verklaring is gekomen, zodat ampel gelegenheid heeft bestaan om deze af te stemmen op de inhoud van het dossier’, gelet op de inhoud van de stukken van het geding onbegrijpelijk. Rekwirant heeft reeds in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij ten tijde van de aankoop van de gereedschappen de serienummers van de gereedschappen op www.stopheling.nl heeft ingevoerd en dat die niet als gestolen stonden geregistreerd. Deze omstandigheid is naar oordeel van rekwirant relevant in het kader van de vaststelling dat hij ten tijde van het voorhanden hebben van de gereedschappen niet met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid gehandeld.
Overigens neemt het ontbreken van een (naar het oordeel van het Hof) aannemelijke verklaring niet weg dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat rekwirant redelijkerwijs moest vermoeden dat het gereedschap gestolen was.7.
Gelet op al het voorgaande is de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat rekwirant ‘uit winstbejag’ gereedschappen voorhanden heeft gehad en dat hij ‘redelijkerwijs moet vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof’, zonder nadere motivering (welke ontbreekt), niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Het arrest van het Hof kan dan ook niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde grond dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest, zoals jegens hem op 18 mei 2016 gewezen door het Gerechtshof te Amsterdam, te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigden,
mr. B.P. de Boer
mr. R. van Leusden
Amsterdam, 14 november 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑11‑2016
Zie onder punt 19, pagina 7.
Opvallend is dat het Hof het ten laste gelegde ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’ bewezen heeft verklaard als ‘redelijkerwijs moet vermoeden’ waardoor het laatste gedeelte van de bewezenverklaring plotseling in de tegenwoordige tijd staat, hetgeen niet de bedoeling kan zijn (geweest). Mede gelet op de inhoud van de nadere bewijsoverwegingen moet er in cassatie van worden uitgegaan dat hier sprake is van een kennelijke misslag, reden waarom (ook) hierover geen cassatieklacht wordt geformuleerd.
Mul spreekt in Tekst en Commentaar Strafrecht, aant. 9c bij art. 416 over ‘de intentie er iets aan over te houden’ en over ‘het beogen dan wel verwachten van een (onmiddellijk of middellijk) voordeel’.
Zie HR 3 april 1922, NJ 1922, p. 632 en HR 21 januari 1929, NJ 1929, p. 706.
Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Nederland 30 oktober 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:6135, waarin de omstandigheid dat duidelijk zichtbaar was dat het framenummer van een scooter was verwijderd voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan (opzet)heling voldoende werd geacht.
Zie bijv. HR 6 januari 2015, HR:2015:7 en HR 9 februari 2016, HR:2016:214.