Hof Amsterdam, 12-06-2018, nr. 200.195.468/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:1938
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-06-2018
- Zaaknummer
200.195.468/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1938, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:61, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JOR 2019/42 met annotatie van mr. J.B. Londonck Sluijk
INS-Updates.nl 2018-0200
Uitspraak 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid Nederlandse advocaat/advocatenkantoor tegenover gefailleerde Belgische cliënten wegens onjuiste advisering en tegenover de schuldeisers van die cliënten wegens onrechtmatige daad (Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvordering’). Bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.195.468/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/480127/HA ZA 11-196
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juni 2018
inzake
1. BANNING N.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
2. [appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
1. MR. JAN JOHAN DINGEMANS,
2. MR. SEBASTIAAN MAARTEN MARIE VAN DOOREN,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van
KOOILUST INVESTMENTS N.V. en
DOMUS SCALDIA N.V.,
beiden wonende te Vught,
3. MR. RUDI VAN GOMPEL,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de vennootschap naar Belgisch recht BELGIUM REAL ESTATE DIJK BVBA,
kantoorhoudende te Turnhout (België),
4. MR. JOHAN VAN CAUWENBERG,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de vennootschap naar Belgisch recht PFF RENTING BVBA,
kantoorhoudende te Turnhout (België),
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk Banning c.s. en afzonderlijk Banning en [appellant sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk de Curatoren en afzonderlijk mr. Dingemans, mr. Van Dooren, mr. Van Gompel en mr. Van Cauwenberg genoemd. Mr. Dingemans en mr. Van Dooren worden gezamenlijk aangeduid als de Nederlandse Curatoren en mr. Van Gompel en mr. Van Cauwenberg als de Belgische Curatoren.
Banning c.s. zijn bij dagvaarding van 22 juni 2016 in hoger beroep gekomen van tussenvonnissen van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2012, 22 mei 2013 en 23 maart 2016, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de Curatoren als eisers en Banning c.s. (en [X] , hierna: [X] ) als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 februari 2017 doen bepleiten, Banning c.s. door mr. Van Hees, voornoemd en de curatoren door mr. Vermeulen, voornoemd en mr. Schim, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Banning c.s. hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Banning c.s. hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog (primair) de vorderingen van de Curatoren geheel zal afwijzen dan wel (subsidiair) de zaak zal verwijzen naar de rechtbank Amsterdam ter verdere afdoening met inachtneming van het door het hof te wijzen arrest, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de Curatoren in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
De Curatoren hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, zo nodig met aanvulling of verbetering van gronden, en toewijzing van de oorspronkelijke vorderingen van de Curatoren, met hoofdelijke veroordeling van Banning c.s. in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 26 september 2012 onder 2. en (herhaald en deels aangevuld) in het tussenvonnis van 23 maart 2016 onder 2. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 komt op tegen het door de rechtbank onder 2.3, tweede zin, vermelde feit. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en deze dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[A] (hierna: [A] ) beheerste in de periode vóór 2007 een groep van vennootschappen (hierna: de Kooilust-groep). Binnen dit conglomeraat bestonden drie takken van vennootschappen: de zogenaamde Kooilust Investments-groep, de Tessbo-groep en de Bremraap-groep.
Belgium Real Estate Dijk Bvba (hierna: Dijk ) was (indirect) een 100% dochtervennootschap van Bremraap Investments B.V. (hierna: Bremraap), waarvan de aandelen werden gehouden door [A] . Domus Scaldia N.V. (hierna: Domus) was (indirect) een 100% dochtervennootschap van Kooilust Investments N.V. (hierna Kooilust Investments), waarvan de aandelen werden gehouden door een stichting administratiekantoor waarvan de echtgenote van [A] (naar het hof begrijpt) bestuurder was. Kooilust Investments hield (indirect) 49% van de aandelen in PFF Renting Bvba (hierna: Renting ) de overige 51% van de aandelen in Renting werden (indirect) gehouden door [A] .
2.2
Stichting Administratiekantoor Tessbo, waarvan de dochters van [A] de certificaathouders waren, was aandeelhouder van Tessbo B.V. (hierna: Tessbo), waarvan onder meer de Zwitserse vennootschap Kooilust Inflation Consultants GmbH (hierna: KIC) een dochtermaatschappij was.
2.3
[X] is bestuurder (dan wel vast vertegenwoordiger naar Belgisch recht) geweest van Dijk , Renting en KIC. Banning, vertegenwoordigd onder meer door [appellant sub 2] , die als advocaat aan Banning is verbonden, heeft juridische diensten verleend aan [A] , Dijk en Renting .
2.4
Domus heeft in 2002 het economisch eigendomsrecht (derhalve: het gebruiksrecht) met betrekking tot een Cessna Citation III, N650FP, S/N CE650-0188 (hierna: het vliegtuig) gekocht voor € 5.800.000,00. Kooilust Investments heeft de aankoop gefinancierd en heeft ten gevolge daarvan een vordering op Domus van
€ 5.941.463,82. De juridische eigendom van het vliegtuig berustte bij een trustee, Aircraft Guaranty LLC.
2.5
Domus heeft op 18 december 2002 72% van dit gebruiksrecht aan Dijk verkocht voor € 4.083.308,89 en 28% aan Renting voor € 1.587.953,46. Dijk en Renting zijn deze bedragen uit hoofde van geldlening aan Domus schuldig gebleven. De lening had een looptijd van zes jaar en zou eindigen op 27 december 2008.
2.6
Op 24 november 2004 is de eerste vennootschap van de Kooilust-groep (indirect een 100% dochtervennootschap van Kooilust Investments), Stolker Beheer B.V. (hierna: Stolker Beheer), in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Van Dooren (en later ook mr. Dingemans) tot curator.
2.7
Bij fax van 17 december 2004 heeft mr. Hendriks (destijds als advocaat verbonden aan Banning) aan Mubavi Nederland N.V. (hierna: Mubavi Nederland) bericht:
“Onder verwijzing naar uw faxbericht met bijlagen van eerder vandaag bericht ik u als volgt. Ik heb de door u toegezonden stukken bestudeerd. Ik maak de volgende opmerkingen:
1. Special Mandate Sale of Citation III/Artikel 3 Escrow Instructions: Het is van belang dat een door de Beneficial Owners aangewezen Escrow Agent de koopprijs onder zich zal houden en dat deze dus niet door de Flying Group zal worden aangewezen. Het verdient vanzelfsprekend de voorkeur dat de Escrow Agent een Nederlandse persoon zal zijn en bij voorkeur dezelfde persoon als de Dutch Notary public in de persoon van (…) Bijnsdorp . (…).
2. Offer of Purchase (gedateerd 16 december 2004): Ten aanzien van deze intentieverklaring tot verkoop van het vliegtuig, merk ik op dat deze overeenkomst wordt beheerst door het recht van de Amerikaanse staat South Carolina. Als Nederlandse advocaat ben ik derhalve niet in de positie om hierover een juridisch oordeel te geven. Ik heb de documenten derhalve slechts prima facie beoordeeld. Ik heb hierop geen opmerkingen.”.
2.8
Dijk en Renting hebben het gebruiksrecht van het vliegtuig op 7 januari 2005 via Flying Group N.V., Flying Partners C.V.B.A. (Flying Partners) en Flying Service N.V. (Flying Service) (hierna gezamenlijk: Flying Group) verkocht aan een in Amerika gevestigde koper, Bell Aviation Inc. voor USD 3,8 miljoen (hierna: de vliegtuigtransactie). De betaling van de koopprijs zou plaatsvinden door tussenkomst van een escrow agent, te weten de Amerikaanse vennootschap Aircraft Title Service Inc. (hierna: IATS). Dijk en Renting hebben bij volmacht van 7 januari 2005 aan Flying Group volmacht verleend tot het geven van de betalingsinstructie aan IATS, inhoudende dat uit de verkoopopbrengst eerst de schulden aan Flying Partners en Flying Service dienden te worden voldaan en dat de restant verkoopopbrengst diende te worden overgemaakt naar notaris mr. Bijnsdorp , die zou zorgdragen voor pro rata betaling aan de economisch gerechtigden.
2.9
Op 20 januari 2005 heeft Banning (per fax) onder ogen gehad een concept volmacht en concept betalingsinstructies betrekking hebbend op de verkoopprijs van het vliegtuig. In deze stukken geven Dijk , Renting en PFF Investments volmacht aan Flying Group om het vliegtuig te verkopen voor een verkoopprijs van US$ 3,75 miljoen. Verder staat in de stukken vermeld dat de koopprijs door de koper op een escrow-rekening van IATS zal worden betaald. Uit de betalingsinstructies volgt dat een deel van de koopprijs zal worden betaald aan piloot [C] (€30.693,25), een deel aan ANFO B.V.B.A. (Flying Partners/Flying Service en [C] ) (€ 163.350,-) en een deel aan [D] (de echtgenote van piloot [C] ) (€ 660.833,34) en dat de restant koopprijs zal worden overgemaakt naar notaris Bijnsdorp, die deze opbrengst pro rata zal uitbetalen aan Dijk en Renting .
2.10
Het vliegtuig is op of omstreeks 23 januari 2005 naar Amerika overgevlogen.
2.11
Bij vonnis van 23 februari 2005 is Kooilust Investments in staat van faillissement verklaard.
2.12
Na het faillissement van Kooilust Investments op 23 februari 2005, zijn de volgende vennootschappen in de Kooilust-groep in staat van faillissement verklaard:
- Mubavi Vastgoed B.V. (hierna: Mubavi Vastgoed) op 25 februari 2005;
- Mubavi Nederland op 9 maart 2005;
- Bremraap op 27 april 2005;
- Tessbo op 1 mei 2006;
- Domus op 15 juni 2006;
- Renting op 13 februari 2007;
- Dijk op 8 mei 2007.
In deze periode zijn de meeste andere vennootschappen in de Kooilust-groep eveneens in staat van faillissement verklaard. Op 11 januari 2007 zijn ook [A] en zijn echtgenote failliet verklaard.
2.13
Op 8 maart 2005 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [E] van Flying Group en [appellant sub 2] over de betaling van de koopprijs. In deze e-mailwisseling heeft [appellant sub 2] onder meer bericht dat eerdere betalingsinstructies achterhaald zijn en dat na aftrek van de algemene kosten (van Flying Partners) van de restantopbrengst 28% rechtstreeks naar Renting gaat die daaruit voldoet “EURO 660k aan mevrouw [D] , EURO 30k aan de heer [C] en EURO?k aan de heer [C]” en 72% van de restantopbrengst toekomt aan Dijk , welke opbrengst, in tegenstelling tot eerdere berichten, niet naar notaris mr. Bijnsdorp gaat, maar naar een door [appellant sub 2] rechtstreeks aan de escrow door te geven bestemming.
2.14
Op 8 maart 2005 heeft de Belastingdienst aangekondigd het faillissement van Bremraap de (indirect) aandeelhouder van Dijk aan te gaan vragen indien een belastingschuld van 4,18 miljoen euro niet zou worden voldaan.
2.15
Bij fax van 10 maart 2005 heeft [appellant sub 2] een concept betalingsinstructie, die volgens de mededeling van [appellant sub 2] in deze fax na invulling van de bedragen aan IATS zou kunnen worden gestuurd, aan [A] gezonden inhoudende:
“The following information is confidential and may not be disclosed to any third party, including Flying Group N.V., and/or any other persons directly or indirectly involved in this affair.
(…) Dijk (…) is entitled to 72% of the nettrevenues of the sale of the aircraft. As we have understood the nettrevenues after deduction of costs to be paid to third parties are $.... Therefore 72% from this amount = $ ….. has to be paid out to (…) Dijk (…).
This payment must be transferred to:
Kooilust Inflation Consultants in Zug, Switserland
(…)
IBAN number: (…).
Can you confirm the payment has taken place accordingly?”.
2.16
Bij e-mail van 15 maart 2005 13.35 uur heeft [F] (de broer van [A] ) aan [E] (met kopie aan [appellant sub 2] ) bericht:
“Wij kunnen accoord gaan met Flying Service N.V. € 49.685,63
Flying Partners CVBA € 545.739,14
Graag verzoeken wij alles aan te passen. [X] [ [X] , hof] is momenteel bij Mubavi op kantoor dus kan tekenen.”
[E] heeft die dag om 14.16 aan [F] en [X] (met kopie aan [appellant sub 2] ) gemaild:
“Beste [F] ,
Dank voor uw akkoord. Dientengevolge in bijlage finale proxy met escrow instructies ter ondertekening door [X] . Graag ondertekend retour (…).”.
2.17
Bij email van 15 maart 2005 om 15.02 heeft [appellant sub 2] aan [E] bericht:
“ (…).
Inmiddels is ook het rekeningnummer bekend waar het resterende saldo naar toe moet, zodat dat direct in de proxy kan worden opgenomen (…). Die begunstigde is:
Kooilust Inflation Consultants
Gevestigd te Zug, Zwitserland
(…)
BIC code: (…)
IBAN number: (…)
Ik verzoek U vriendelijk dit in de proxy aan te passen en mij een aangepast exemplaar te zenden. De heer [X] is in de gelegenheid om vervolgens per omgaande te ondertekenen.”.
2.18
Bij email van 16 maart 2005 heeft [appellant sub 2] aan [E] bericht:
“Ik heb zojuist ten laste van mijn kantoorrekening een credit cart nummer doorgefaxt teneinde voor betaling van de Trust Company zorg te dragen. (…).”.
2.19
De koopprijs van het vliegtuig is krachtens een document van 17 maart 2005 ondertekend door [X] namens Dijk en Renting en getiteld “Special Proxy-Escrow Instructions” (hierna: de betalingsinstructie) als volgt uitbetaald:
- US$ 731.781,61 aan Flying Partners;
- US$ 66.623,46 aan Flying Service;
- US$ 86.840,70 aan Cessna Aircraft Company;
- US$ 2.864.754,23 (“being the balance of the Purchase Price”) aan KIC. De betalingen aan Flying Partners, Flying Service en Cessna Aircraft Company zijn in mindering gebracht op het aan Renting toekomende aandeel in de verkoopopbrengst. Het aandeel in de restant verkoopopbrengst dat toekwam aan Dijk bedroeg
US$ 2.700.000,- en het aandeel dat toekwam aan Renting US$ 164.754,23.
2.20
De restant verkoopopbrengst van US$ 2.864.754,23 is op 21 maart 2005 bijgeschreven op de rekening van KIC in Zwitserland. Na ontvangst van dit bedrag zijn ten laste van de bankrekening van KIC betalingen aan Tessbo gedaan voor een bedrag van in totaal € 1.151.547,-. De rest van het door KIC ontvangen bedrag is binnen een jaar verbruikt door betaling van andere Kooilust-vennootschappen, [X] en anderen. Het eindsaldo van de rekening van KIC was op 31 maart 2006 nagenoeg nihil.
2.21
Mrs. Dingemans en Van Dooren zijn benoemd tot curatoren van (onder meer) Kooilust Investments en Domus.
Mrs. Van Gompel en Cauwenberg zijn benoemd tot curatoren van respectievelijk Dijk en Renting .
Tussen de Nederlandse Curatoren en de Belgische Curatoren is begin 2008 een onderhandse akte opgemaakt waarbij de vorderingen van de Belgische Curatoren althans van Dijk en Renting wegens (onrechtmatige) advisering en begeleiding bij de verkoop van het vliegtuig door de Belgische Curatoren aan de Nederlandse Curatoren zijn gecedeerd. In deze akte van cessie is voorts bepaald dat de netto-opbrengst van een procedure tegen Banning c.s. voor 70% toekomt aan de Nederlandse Curatoren en voor 30% aan de Belgische Curatoren.
2.22
Op 2 februari 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de Nederlandse Curatoren, [A] en mr. Hendriks. Op 30 maart 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de Nederlandse Curatoren, [A] en [appellant sub 2] .
2.23
Het gebruiksrecht van het vliegtuig was in de periode 2004-2007 het enige relevante actief van Dijk en Renting .
2.24
Banning heeft bij factuur van 12 april 2005 een bedrag van € 6.102,01 incl. btw inzake “(…)/Advies Flying Group” aan Tessbo gedeclareerd.
2.25
Per februari 2005 beliep de vordering van Banning op de Kooilustgroep vanwege onbetaalde declaraties een bedrag van ruim € 170.000,-; de oudste onbetaalde declaratie was van 8 september 2004. Tessbo heeft tussen 24 maart en 31 maart 2005 en later in 2005 declaraties van in totaal ongeveer € 240.000,- aan Banning voldaan.
2.26
De Curatoren hebben de door Banning van Tessbo ontvangen bedragen teruggevorderd op grond van de faillissementspauliana. De Curatoren en Banning c.s. hebben omtrent deze kwestie een minnelijke regeling bereikt.
3. Beoordeling
3.1
De Curatoren hebben in eerste aanleg samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – gevorderd:
Banning c.s. (en [X] ) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
€ 2.134.814,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2005, en voor recht te verklaren dat Banning c.s. (en [X] ) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Dijk en Renting en/of hun gezamenlijke schuldeisers, als mede van Domus en Kooilust Investments voor zover het betreft de schade die is ontstaan door de onttrekking van de opbrengst van de vliegtuigtransactie,
met (hoofdelijke) veroordeling van Banning c.s. (en [X] ) in de proceskosten met inbegrip van de nakosten en van de kosten van betekening in België.
3.2
In het tussenvonnis van 26 september 2012 heeft de rechtbank het beroep van Banning c.s. op de niet ontvankelijkheid van de Nederlandse Curatoren en de onbevoegdheid van de rechtbank met betrekking tot de door de Belgische Curatoren voorwaardelijk (namelijk voor het geval dat de cessie niet geldig zou zijn) ingestelde vordering verworpen. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat indien feiten komen vast te staan waaruit kan worden afgeleid dat Banning c.s.
(a) gegronde reden had voor twijfel aan de juistheid van mededelingen van haar cliënt en (b) vervolgens bemoeienis heeft gehad met de betaling ten gunste van KIC, hieruit in beginsel voortvloeit dat Banning c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die de boedels daardoor hebben geleden. De rechtbank heeft de Curatoren vervolgens opgedragen te bewijzen dat [appellant sub 2] (a) gegronde redenen had voor twijfel aan de juistheid van mededelingen van zijn cliënt en (b) vervolgens bemoeienis heeft gehad met de betaling ten gunste van KIC.
In het tussenvonnis van 22 mei 2013 heeft de rechtbank verzoeken van de Curatoren en Banning c.s. om terug te komen van bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 26 september 2012 afgewezen. In het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 oktober 2013 heeft de rechter-commissaris het probandum van het tussenvonnis van 26 september 2012 nader gepreciseerd.
De Curatoren hebben ter voldoening aan de hen in het tussenvonnis van 26 september 2012 gegeven bewijsopdracht zes getuigen in enquête doen horen. De Curatoren hebben vervolgens [appellant sub 2] opgeroepen om als getuige te worden gehoord. [appellant sub 2] heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen. De Curatoren hebben vervolgens bij akte een lijst ingebracht met vragen die zij aan [appellant sub 2] zouden willen stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 15 oktober 2014 [appellant sub 2] (met uitzondering van één vraag) toegestaan om zich te beroepen op zijn verschoningsrecht ex art. 165 lid 2 sub b Rv. De Curatoren hebben vervolgens afgezien van het doen horen van [appellant sub 2] als getuige.
In het tussenvonnis van 23 maart 2016 heeft de rechtbank ten aanzien van Banning c.s. samengevat overwogen dat Banning c.s. door actief mee te werken aan de betaling van de koopprijs van het vliegtuig aan KIC, in plaats van aan de (economisch) gerechtigden Dijk en Renting , zonder dat daarvoor een (kenbare en niet kennelijk ondeugdelijke) rechtsgrond was en zonder nader onderzoek (vragen stellen aan de cliënten) te doen en zonder te wijzen op de risico’s voordat medewerking werd verleend aan het onttrekken van een belangrijk actief aan het vermogen van de cliënt onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld (althans toerekenbaar zijn tekortgeschoten) jegens (de schuldeisers van) Dijk en Renting en dat Banning c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die (de schuldeisers van) Dijk en Renting als gevolg van (de advisering van Banning c.s. ten aanzien van) de betaling van de restant koopprijs van het vliegtuig aan KIC hebben geleden. De vorderingen van de Nederlandse Curatoren (met betrekking tot Kooilust Investments en Domus) heeft de rechtbank niet toewijsbaar geoordeeld (r.o. 3.11.1 en 3.11.2). Wat betreft de vorderingen van de Curatoren jegens [X] heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor nadere aktes.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het debat over de omvang van de door Banning c.s. – wat betreft de aansprakelijkheid jegens (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting - te vergoeden schade, gezien het causaliteitsverweer van Banning c.s., het beroep van Banning c.s. op eigen schuld van Dijk en Renting (en de Curatoren) en het beroep van Banning c.s. op matiging, nog niet ten volle is gevoerd. De rechtbank heeft daarop de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Curatoren waarin zij de schade nader kunnen toelichten. Bij vonnis van 6 juli 2016 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis van 23 maart 2016 toegestaan.
In hoger beroep komen Banning c.s. met zestien grieven op tegen de beslissingen van de rechtbank in de tussenvonnissen van 26 september 2012 en 23 maart 2016 ten aanzien van de vorderingen van de Curatoren met betrekking tot (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.3
De in dit hoger beroep aan de orde zijnde vorderingen van de Curatoren jegens Banning c.s. steunen op twee pijlers:
(i) aansprakelijkheid van Banning c.s. jegens hun cliënten Dijk en Renting uit hoofde van nalatige (onrechtmatige) advisering;
(ii) aansprakelijkheid van Banning c.s. jegens de gezamenlijke crediteuren van Dijk en Renting uit hoofde van onrechtmatige daad.
3.4
Grief 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.3 van het tussenvonnis van 26 september 2012 dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de vorderingen namens de gezamenlijke crediteuren van Dijk en Renting (de vorderingen onder 3.3 (ii), hierna de Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvordering’).
Volgens Banning c.s. vloeien de Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvorderingen’ (in Nederland aangeduid als Peeters/Gatzen-vordering) voort uit de Belgische insolventieprocedures van Dijk en Renting en hangen deze vorderingen daar ook nauw mee samen; reden waarom deze vorderingen binnen het bereik van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende Insolventieprocedures (hierna: IVO 2000) vallen en buiten het bereik van de EEX-verordening en de Belgische rechter exclusief bevoegd is om van deze vorderingen kennis te nemen.
De Curatoren hebben daarop het volgende aangevoerd. Banning c.s. hebben de rechtsmacht van de Nederlandse rechter geaccepteerd. De Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvordering’ is een vordering tot schadevergoeding uit het commune burgerlijk recht en deze vordering valt niet onder de uitzondering van art. 1 lid 2 onder b EEX-Verordening. De EEX-Verordening is dus op deze vordering van toepassing en volgens de hoofdregel van de EEX-Verordening (woonplaats gedaagde) is de Nederlandse rechter bevoegd. Indien de IVO 2000 al van toepassing is, is de uit art. 3 lid 1 IVO 2000 voortvloeiende bevoegdheid van de Belgische rechter niet exclusief. In art. 6 van de herziene IVO (Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures) is gecodificeerd dat de curator een IVO-vordering bij samenhang met een andere vordering tegen dezelfde verweerder voor de volgens de EEX-Verordening bevoegde rechter kan brengen. Aldus de Curatoren.
3.5
Het hof overweegt als volgt.
De Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvordering’ hangt samen met de vordering weergegeven in r.o. 3.3 onder (i) en met de vorderingen die de Nederlandse Curatoren in eerste aanleg met betrekking tot Domus en Kooilust Investments jegens Banning c.s. aanhangig hebben gemaakt. Ten aanzien van de vordering in r.o. 3.3 onder (i) en de vorderingen met betrekking tot Domus en Kooilust Investments is de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet in geschil. Nu de Nederlandse rechter voorts, indien de Belgische ‘pauliaanse onrechtmatige daadvordering’ onder de werking van de EEX-Verordening zou vallen, bevoegd zou zijn om van deze vordering kennis te nemen, (Banning c.s. hebben woonplaats in Nederland) is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter (tevens) bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de Nederlandse Curatoren en de Belgische Curatoren zijn benoemd in faillissementen van vennootschappen die tot dezelfde groep behoren en dat voldoende is gebleken dat er tussen de Nederlandse Curatoren en de Belgische Curatoren ter zake de afwikkeling van deze faillissementen wordt samengewerkt (zie de akte van cessie). Het hof is zich hierbij bewust van het arrest van dit hof van 3 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8405. In het midden blijven of Banning c.s. de bevoegdheid van de Nederlandse rechter hebben geaccepteerd, zoals de Curatoren primair hebben betoogd. De tweede grief faalt.
3.6
Grief 3 bestrijdt het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.2 van het tussenvonnis van 26 september 2012 dat de Curatoren ontvankelijk zijn in de door hen ingestelde vorderingen namens Dijk en Renting en hun gezamenlijke crediteuren.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de Belgische Curatoren – voor het geval de cessie van de vorderingen van (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting aan de Nederlandse Curatoren niet geldig blijkt – als mede-eisers optreden in de onderhavige procedure, kan vooralsnog in het midden blijven of deze cessie rechtsgeldig is. Indien de cessie als geldig moet worden beoordeeld, valt de inning van de vorderingen van (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting op de in de akte van cessie omschreven voorwaarden in de gegeven omstandigheden, de Belgische en de Nederlandse Curatoren zijn benoemd in faillissementen van vennootschappen die tot dezelfde groep behoren en werken in zekere mate samen, binnen de bevoegdheid van de Nederlandse Curatoren ex art. 68 lid 1 Fw. Grief 3 behoeft vooralsnog geen verdere bespreking.
3.7
Grieven 4 tot en met 16 komen met verschillende onderdelen op tegen het oordeel van de rechtbank dat Banning c.s. onrechtmatig hebben gehandeld (of toerekenbaar tekort zijn geschoten) ten opzichte van (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.8
De Curatoren hebben aan hun vorderingen samengevat ten grondslag gelegd dat Banning c.s. onrechtmatig hebben gehandeld (of toerekenbaar te kort zijn geschoten) door hun medewerking te verlenen aan de verkoop van het vliegtuig en te adviseren en te faciliteren dat de verkoopopbrengst van het vliegtuig door overboeking van de koopsom naar KIC aan het vermogen van Dijk en Renting en derhalve aan het verhaal van de schuldeisers van Dijk en Renting is onttrokken.
Aansprakelijkheid ten opzichte van cliënten Dijk en Renting .
3.9
Het hof stelt voorop dat de vraag of een advocaat jegens een cliënt onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten dient te worden beoordeeld aan de hand van de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Het antwoord op de vraag of en in welke mate een advocaat de cliënt behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn.
3.10
Niet in geschil is dat [appellant sub 2] de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 heeft opgesteld en de e-mail van 15 maart 2005 aan Flying Group heeft verzonden, welke stukken (wat betreft het aandeel van Dijk ) de basis vormden voor de definitieve volmacht met betalingsinstructies van 17 maart 2005.
Op dat moment verkeerden een aantal van de Kooilust vennootschappen, waaronder de mede-aandeelhouder van Renting , Kooilust Investments, in staat van faillissement. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat Banning c.s. Dijk en Renting hebben geadviseerd om de opbrengst van het vliegtuig niet naar eigen rekeningen van Dijk en Renting , maar naar een rekening van KIC, over te boeken. Uit de fax van mr. Hendriks van 17 december 2004 blijkt weliswaar dat Banning reeds voor de verkoop van het vliegtuig in januari 2005 is geconsulteerd, maar dat Banning c.s. hebben geadviseerd over de uiteindelijke bestemming van de (restant) verkoopopbrengst blijkt hieruit niet.
[A] heeft als getuige verklaard dat hij met [appellant sub 2] contact heeft gehad over het vliegtuig, dat hij met hem heeft besproken of het vliegtuig in het faillissement viel omdat hij het vliegtuig wilde verkopen en dat volgens [appellant sub 2] het vliegtuig niet in het faillissement viel. [A] heeft weliswaar eveneens verklaard dat [appellant sub 2] alle contracten heeft gemaakt, maar het hof is niet gebleken van door Banning c.s. opgestelde contracten. In zijn schriftelijke verklaring van 8 juli 2013 (gehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 oktober 2013) heeft [A] verklaard dat de verkoopopbrengst van het vliegtuig terecht kwam in KIC, dat KIC grote zaken deed met onder andere UBS en handelde in inflatieproducten. Dat het Banning c.s. zijn geweest die hebben geadviseerd om de restantopbrengst van de verkoop van het vliegtuig naar KIC over te maken, blijkt uit de verklaringen van [A] niet voldoende.
Ook uit de verklaring die [X] als getuige heeft afgelegd, volgt zulks niet. [X] heeft als getuige verklaard dat [A] met een document kwam dat hij moest tekenen, dat hij op basis van dit document wist dat het geld naar Zwitserland ging en dat [A] hem dit ook had verteld. Hij heeft [A] toen gevraagd of uit de opbrengst niet de lening van Kooilust Investments moest worden betaald, maar dat hoefde volgens [A] niet omdat die lening pas in 2008 hoefde te worden afgelost. Hij heeft [A] ook gevraagd of het geld niet eerst in de Belgische vennootschappen terecht moest komen, maar dat was volgens [A] niet nodig. Banning had het allemaal onderzocht en hierover geadviseerd en hij kon met een gerust hart tekenen. Op een vraag van mr. Van Hees heeft [X] voorts geantwoord dat het geld weliswaar rechtstreeks van de escrow-agent naar KIC ging, maar dat de Belgische vennootschappen een vordering kregen op KIC en het geld dus niet weg was. Er kwam een vordering op KIC in de boeken van de Belgische vennootschappen. De titel voor de betaling aan KIC was een investering van de Belgische vennootschappen ter uitvoering van de inflation exchange contracten. Aldus de getuigenverklaring van [X] .
Uit de getuigenverklaring van [X] blijkt niet dat Banning c.s. hebben geadviseerd om de restantverkoopopbrengst niet naar Dijk en Renting , maar naar KIC over te maken.
De verklaring van [A] dat “volgens [appellant sub 2] het vliegtuig niet in het faillissement viel” en de verklaring van [X] dat “Banning het allemaal had onderzocht” kan er ook op duiden dat, zoals Banning c.s. hebben betoogd, [appellant sub 2] gezien de financiële problemen bij (indirecte) aandeelhouders van Renting heeft onderzocht of het Renting vrijstond haar aandeel in de economische eigendom van het vliegtuig te verkopen.
Uit de overige getuigenverklaringen, afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd met de verklaringen van [A] en [X] , kan evenmin worden afgeleid dat Banning c.s. hebben geadviseerd om de restantverkoopopbrengst niet naar Dijk en Renting , maar naar KIC over te maken. Ook uit de overige stellingen van Curatoren volgt niet in voldoende mate een verdergaande betrokkenheid van Banning c.s. bij de betaling aan KIC. Banning c.s. hebben een verklaring gegeven voor het ter beschikking stellen van de kantoor credit card (de trustee wilde zekerheid voor haar eigen kosten en Dijk en Renting beschikten niet over credit cards). Ook overigens is dit gegeven onvoldoende om tot een grotere betrokkenheid van Banning c.s. te concluderen.
Dit geldt ook voor de declaratie van Banning van 14 april 2005 ad € 6.102,01 incl. btw.
Het hof houdt het er gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, op dat de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 en de e-mail van 15 maart 2005 aan Flying Group overeenkomstig de instructies van zijn cliënten Dijk en Renting door [appellant sub 2] zijn opgesteld. Dit wordt ondersteund door de e-mailwisseling op 15 maart 2005 (zie 2.16 en 2.17). Uiteindelijk heeft [X] namens Dijk en Renting de definitieve volmacht met betalingsinstructies van 17 maart 2005 ondertekend.
Niet is gebleken, en de Curatoren hebben dit ook niet gesteld, dat Dijk en Renting niet bevoegd waren tot verkoop van hun eigendomsrechten in het vliegtuig en tot het geven van de betalingsinstructie.
Anders dan in HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, waarin is geoordeeld dat de betrokken advocaat de bestuurder van de vennootschap had moeten waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het doen van betalingen nadat het besluit om op eigen aangifte het faillissement van de vennootschap aan te vragen al was genomen, kan niet zonder meer worden gezegd dat Banning c.s. hun cliënten Dijk en Renting (nog daargelaten dat Banning c.s. enige betrokkenheid bij het betalen van het aandeel van Renting in de restant verkoopopbrengst aan KIC betwisten) hadden moeten waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het overboeken van de restantopbrengst naar de rekening van een in Zwitserland gevestigde, aan de groep gelieerde vennootschap met dezelfde bestuurder als Dijk en Renting . Dijk en Renting moeten immers worden geacht zelf te hebben geweten dat zij door de overboeking naar KIC niet meer direct over de restant verkoopopbrengst zouden kunnen beschikken, maar dat zij hoogstens een vordering op KIC zouden verkrijgen. Dat Dijk en Renting dit wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen blijkt ook uit de getuigenverklaring van [X] dat de Belgische vennootschappen (na de betaling aan KIC) een vordering kregen op KIC.
Evenmin kan worden volgehouden dat Banning c.s., in relatie tot hun cliënten Dijk en Renting , hadden moeten onderzoeken wat de grondslag was voor de overboeking van de restant verkoopopbrengst naar KIC. Daarvoor is redengevend dat KIC een aan de cliënten Dijk en Renting gelieerde vennootschap was en KIC dezelfde bestuurder had als Dijk en Renting ( [X] ). Dat openstaande declaraties van Banning uit de verkoopopbrengst zouden worden voldaan (Banning c.s. hebben betwist dat zij daaromtrent wetenschap hadden), brengt nog niet met zich dat Banning c.s. hun cliënten onrechtmatig hebben geadviseerd of in die advisering toerekenbaar tekort zijn geschoten. De slotsom is dat er onvoldoende grond is om te kunnen oordelen dat Banning c.s. onrechtmatig hebben gehandeld (of toerekenbaar tekort zijn geschoten) jegens hun cliënten Dijk en Renting .
Aansprakelijkheid ten opzichte van de schuldeisers van Dijk en Renting .
3.11
Het hof stelt voorop dat een advocaat onder omstandigheden uit hoofde van een onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden ten opzichte van de schuldeisers van een cliënt. Dit kan het geval zijn indien de advocaat een eigen zorgvuldigheidsnorm ten aanzien van deze schuldeisers heeft geschonden.
Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat uit hoofde van een onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden jegens de schuldeisers van zijn cliënt spelen voorts de volgende gezichtspunten een rol.
Een advocaat is gehouden bij zijn beroepsuitoefening het belang van zijn cliënt voorop te stellen. Voorts is een advocaat verplicht tot geheimhouding. Dit was in de hier relevante periode neergelegd in regel 5 en 6 van de Gedragsregels 1992 (thans: art. 10a van de Advocatenwet). Indien er in redelijkheid aanwijzingen bestaan dat de opgedragen diensten strekken tot (de voorbereiding van) onwettige activiteiten dient een advocaat zich te onthouden van het verlenen van deze diensten of de opdracht neer te leggen (destijds neergelegd in art. 5 lid 1 van de Richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen (Bruyninckx-richtlijnen), thans: art. 7.3 van de Verordening op de Advocatuur). Een advocaat mag voorts in beginsel, zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken, uitgaan van de juistheid van de informatie die zijn cliënt aan hem heeft verstrekt.
Dit alles neemt niet weg dat een advocaat aansprakelijk kan worden gehouden jegens de schuldeisers van zijn cliënt indien hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de gewraakte handelingen of advisering zouden leiden tot benadeling van de (gezamenlijke) crediteuren van zijn cliënt.
3.12
Banning c.s. hebben gedurende een periode van circa tien jaren verschillende dossiers behandeld voor vennootschappen uit de Kooilust-groep. Banning c.s. wisten dat het financieel niet goed ging met (een aantal van) de vennootschappen uit de Kooilust-groep. De declaraties van Banning werden al maanden niet door de Kooilust-groep betaald. Ten tijde van de betrokkenheid van Banning c.s. bij de betaling van de (restant) vliegtuigopbrengst verkeerden een aantal van de Kooilust-vennootschappen, waaronder de mede-aandeelhouder van Renting , bovendien in staat van faillissement en dreigde een faillissement van de (indirect) aandeelhouder van Dijk . Banning c.s. moeten redelijkerwijs hebben geweten, althans er ernstig rekening mee hebben gehouden, dat mogelijk ook Dijk en Renting door deze deconfiture zouden worden geraakt.
Zoals in r.o. 3.10 reeds is overwogen, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat Banning c.s. Dijk en Renting hebben geadviseerd om de opbrengst van het vliegtuig niet naar eigen rekeningen van Dijk en Renting , maar naar een rekening van KIC over te boeken. Voldoende is komen vast te staan dat de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 en de e-mail van 15 maart 2005 aan Flying Group, welke stukken (wat betreft het aandeel van Dijk ) de basis vormden voor de definitieve volmacht met betalingsinstructies van 17 maart 2005, door [appellant sub 2] zijn opgesteld overeenkomstig de instructies van zijn cliënten Dijk en Renting .
Dijk en Renting waren, zoals hiervoor is overwogen, op zichzelf genomen bevoegd tot verkoop van hun eigendomsrechten in het vliegtuig en tot het geven van de betalingsinstructie. Banning c.s. hebben voldoende toegelicht waarom de in de aanvankelijke escrow-instructies voorziene betalingen aan [C] , ANFO BVBA en [D] in de definitieve betalingsinstructie niet zijn opgenomen (er bestond discussie met [C] over de hoogte van zijn vordering, hetgeen wordt bevestigd in de verklaring die [X] als getuige heeft afgelegd, inhoudende dat op de declaraties van [C] nogal wat af te dingen was, dat [C] alleen nog recht had op een bedrag van € 30.000 aan achterstallig salaris en dat [D] geen vordering had op de Belgische vennootschap). Het hof heeft overigens ook niet kunnen vaststellen dat het Banning c.s. zijn geweest, die hebben geadviseerd om deze crediteuren toch niet uit de opbrengst van het vliegtuig te voldoen. Dat Banning c.s. ten tijde van de gewraakte handelingen wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat Dijk en Renting geen aanspraken jegens KIC geldend zouden kunnen maken (omdat de restant verkoopopbrengst uit KIC zou verdwijnen) en dat de crediteuren van Dijk en Renting dientengevolge zouden worden benadeeld, heeft het hof evenmin kunnen vaststellen. Uit de omstandigheid dat KIC in Zwitserland was gevestigd en [A] in het verleden strafrechtelijk was veroordeeld, volgt dit niet in voldoende mate. Bij gebreke van voldoende concrete aanwijzingen dat de restant verkoopopbrengst uit KIC zou verdwijnen en dat KIC ook overigens geen verhaal zou bieden – en derhalve wetenschap dat de crediteuren van Dijk en Renting zouden worden benadeeld -, heeft [appellant sub 2] als advocaat van Dijk en Renting niet in strijd gehandeld met een door hem jegens de schuldeisers van Dijk en Renting in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm door overeenkomstig de aanwijzingen van zijn cliënten Dijk en Renting de concept betalingsinstructie van 10 maart 2005 op te stellen en op 15 maart 2005 verdere instructies ten aanzien van de betaling aan Flying Group te mailen - en aldus medewerking te verlenen aan de betaling aan KIC - zonder verder te onderzoeken wat de grondslag was voor de overboeking van de restant verkoopopbrengst naar KIC. Hierbij is van doorslaggevend belang dat KIC gelieerd was aan de cliënten Dijk en Renting en dezelfde bestuurder had als Dijk en Renting ( [X] ). De definitieve volmacht met betalingsinstructies is door [X] ondertekend. Daar komt bij dat Dijk en Renting pas veel later, op 7 mei 2007 respectievelijk 17 februari 2007, zijn gefailleerd. Ook indien, zoals de Curatoren stellen en Banning c.s. betwisten, het betaald krijgen van de openstaande declaraties een belangrijke c.q. de belangrijkste drijfveer van Banning c.s. vormde om mee te werken aan de betaling van de restant verkoopopbrengst aan KIC, is daarmee nog niet gezegd dat Banning c.s. de vereiste wetenschap hadden van de benadeling van de crediteuren van Dijk en Renting door de betaling aan KIC.
Verder kan Banning c.s. mede gelet op de geheimhoudingsplicht van een advocaat niet worden verweten dat [appellant sub 2] tijdens de bespreking van 30 maart 2005 niet heeft gezegd dat de restantopbrengst van de verkoop van het vliegtuig al was overgeboekt naar KIC. Banning c.s. hadden toen zij bemerkten dat [A] tijdens de bespreking van 30 maart 2005 niet de waarheid sprak over het vliegtuig ( [A] zei tijdens deze bespreking dat het vliegtuig kon worden verkocht en dat de “kas”, bedoeld werd de koopprijs, niet zou kunnen verdwijnen) zich mogelijk moeten onthouden van verdere dienstverlening aan Dijk en Renting , maar Banning c.s. hebben toegelicht dat zij na de bespreking van 30 maart 2005 geen verdere werkzaamheden voor Dijk en Renting meer hebben verricht (nr. 115 van de conclusie van antwoord).
Uit het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat het oordeel van de rechtbank dat Banning c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens de crediteuren van Dijk en Renting niet in stand kan blijven.
3.13
De grieven zijn terecht voorgesteld. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De Curatoren hebben geen andere stellingen of feiten betrokken die tot toewijzing van hun vorderingen zouden kunnen leiden. Aan (nadere) bewijslevering komt het hof niet toe. Het aanbod van de Curatoren in hoger beroep om notaris Bijnsdorp als getuige te horen over de grond van de beëindiging van zijn bijstand aan de afwikkeling van de betaling van de koopsom van het vliegtuig moet worden gepasseerd nu de stellingen die de Curatoren hieromtrent hebben betrokken niet tot toewijzing van hun vorderingen kunnen leiden. Grief 1 behoeft geen verdere bespreking en in het midden kan blijven of de cessie van de vorderingen van (de gezamenlijke crediteuren van) Dijk en Renting door de Belgische Curatoren aan de Nederlandse Curatoren rechtsgeldig is.
De zaak behoeft wat betreft de vorderingen jegens Banning c.s. weergegeven in r.o. 3.3 niet te worden terugverwezen naar de rechtbank. Dat de rechtbank het niet nodig heeft geacht om een oordeel te geven over het declaratiebetalingsmotief, zoals de Curatoren ter gelegenheid van het pleidooi hebben betoogd, maakt dit niet anders. Het hof heeft geoordeeld dat ook indien moet worden aangenomen dat dit het
(belangrijkste) motief van Banning c.s. was om medewerking te verlenen aan de betaling aan KIC dit onvoldoende is om tot een andere uitkomst te komen.
Het hof gaat voorts voorbij aan het betoog van de Curatoren dat het hof de zaak niet zelf kan afdoen omdat de Curatoren dan het recht zou worden ontnomen om hoger beroep in te stellen tegen het tussenvonnis van 27 juli 2011 waarbij de rechtbank een incidentele vordering tot afgifte van stukken heeft afgewezen en de beschikking van de rechter-commissaris van 15 oktober 2014 waarbij het [appellant sub 2] (behoudens één vraag) is toegestaan om zich te beroepen op zijn verschoningsrecht.
Voor zover het tussenvonnis van 27 juli 2011 al niet als een deelvonnis (met betrekking tot de afwijzing van de gevorderde afgifte van stukken) moet worden beschouwd, maakt de omstandigheid dat de Curatoren zelf geen hoger beroep tegen deze tussenvonnissen hebben ingesteld niet dat de zaak moet worden terugverwezen naar de rechtbank. In dit geding staan centraal de vorderingen die zien op de aansprakelijkheid van Banning c.s. op de in r.o. 3.3 weergegeven gronden. De stukken waarvan de Curatoren in eerste aanleg de afgifte hebben gevorderd en de getuigenis van [appellant sub 2] zijn binnen die rechtsstrijd van belang. In het kader van de devolutieve werking zal het hof beoordelen of de rechtbank op juiste gronden de gevorderde afgifte van stukken heeft afgewezen en het beroep op het verschoningsrecht van [appellant sub 2] heeft toegewezen. Dit strookt ook met de eisen van een goede procesorde en de omstandigheid dat tegenstrijdige beslissingen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Immers, bij een later succesvol hoger beroep tegen de hier relevante beslissingen van de rechtbank zouden de stukken waarvan afgifte is gevorderd en/of de verklaring van [appellant sub 2] alsnog in de beoordeling worden betrokken, hetgeen tot tegenstrijdige uitspraken zou kunnen leiden. Ten aanzien van het beroep op het verschoningsrecht en de vordering tot afgifte van stukken is het hof, gelet op de terughoudendheid waarmee uitzonderingen op het verschoningsrecht van een vertrouwenspersoon als een advocaat moeten worden aangenomen, van oordeel dat de beslissingen van de rechtbank juist zijn. Op de door de rechtbank genoemde gronden is voor het aannemen van een dergelijke uitzondering onvoldoende dat [appellant sub 2] partij is in de onderhavige procedure en dat de cliënten, waarop de stukken en de verklaringen betrekking hebben, in staat van faillissement verkeren. Het hof kan de zaak zelf afdoen. De vorderingen van de Curatoren weergegeven in r.o. 3.3 jegens Banning c.s. zullen worden afgewezen. De Curatoren zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties (waarbij het hof in aanmerking neemt dat de kosten in eerste aanleg deels betrekking hebben op de vorderingen van de Nederlandse Curatoren met betrekking tot Kooilust Investments en Domus, welke vorderingen geen onderwerp zijn van het hoger beroep).
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover deze betrekking hebben op de vorderingen van de Curatoren weergegeven in r.o. 3.3,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de Curatoren jegens Banning c.s. zoals weergegeven in r.o. 3.3 af;
veroordeelt de Curatoren in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Banning c.s. begroot op € 4.951,- aan verschotten en € 16.055,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 5.290,75 aan verschotten en € 13.740,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, M. Jurgens en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.