Rb. Gelderland, 07-05-2014, nr. C/05/234883 / HA ZA 12-718 van, nr. C/05/239556 / HA ZA 13-97 van
ECLI:NL:RBGEL:2014:3833, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-05-2014
- Zaaknummer
C/05/234883 / HA ZA 12-718 van
C/05/239556 / HA ZA 13-97 van
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:3833, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑05‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:7556, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3204. Na bewijslevering is de gestelde onrechtmatige daad (het na opzegging van de duurovereenkomst actief benaderen van uitzendkrachten van eiseres met de mededeling dat zij nog wel bij gedaagde konden blijven werken, maar alleen via een ander uitzendbureau dan eiseres) niet komen vast te staan. Vordering afgewezen. In de gevoegde zaak volgt veroordeling van het uitzendbureau tot vergoeding van de schade van de wederpartij als gevolg van het niet ter beschikking stellen van uitzendkrachten en de ontbinding van de overeenkomst.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in gevoegde zaken van 7 mei 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/234883 / HA ZA 12-718 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REYHAN UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
eiseres,
advocaat mr. dr. D. Coskun te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLEESHANDEL HILCKMANN NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLACHTHUIS NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagden,
advocaat mrs. J. van de Hel en/of G.J.G. Olijslager te Nijmegen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/239556 / HA ZA 13-97 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLEESHANDEL HILCKMANN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLACHTHUIS NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseressen,
advocaat mr. G.J.G. Olijslager te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REYHAN UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Doetinchem,
gedaagden,
advocaat mr. dr. D. Coskun te Arnhem.
Partijen zullen hierna Reyhan en Hilckmann c.s., respectievelijk Hilckmann c.s. en Reyhan c.s. genoemd worden. Afzonderlijk worden Hilckmann c.s. aangeduid met Vleeshandel Hilckmann en Slachthuis Nijmegen, terwijl Reyhan c.s. afzonderlijk worden aangeduid met Reyhan en [gedaagde sub 2]. Hilckmann c.s. worden door de na te noemen getuigen ook wel aangeduid met Hilckmann (enkelvoud), welke aanduiding de rechtbank bij de bespreking van die getuigenverklaringen zal volgen.
1. De procedure in de zaak 12-718
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 13 februari 2013
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor op 23 mei 2013
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor op 15 augustus 2013
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor op 2 oktober 2013
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête op 16 januari 2014
- -
het proces-verbaal van rolverwijzing op 3 februari 2014
- -
de conclusie na enquête van Reyhan van 26 februari 2014
- -
de conclusie na enquête van Hilckmann c.s. van 26 februari 2014.
1.2.
Bij haar conclusie na enquête had Reyhan tevens een incidentele vordering ex artikel 22 Rv en/of 843a Rv ingesteld. Hilckmann c.s. heeft in dit incident voor antwoord geconcludeerd. Bij vonnis in incident van 9 april 2014 heeft de rechtbank in dit incident de vorderingen afgewezen en in de hoofdzaak vonnis bepaald op heden.
2. De procedure in de zaak 13-97
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2013.
2.2.
Bij dit tussenvonnis is de zaak verwezen naar de parkeerrol voor de duur van de bewijslevering en nadere conclusiewisseling in de eerste zaak. Nu in die zaak het een en ander is afgewikkeld, is de onderhavige zaak weer opgebracht voor vonnis.
3. De verdere beoordeling in de zaak 12-718
3.1.
De rechtbank verwijst naar voormeld tussenvonnis van 13 februari 2013. De rechtbank blijft bij dat vonnis. Daarbij heeft de rechtbank Reyhan opgedragen om te bewijzen dat Hilckmann c.s. na de opzegging van de samenwerking de uitzendkrachten van Reyhan actief heeft benaderd met de mededeling dat Hilckmann c.s. niet meer met Reyhan wilde werken en dat die uitzendkrachten konden blijven werken bij Hilckmann c.s. maar dan alleen via een ander uitzendbureau.
3.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Reyhan een aantal getuigen doen horen. De rechtbank zal hieronder hun verklaringen bespreken.
3.3.
De eerste getuige is [getuige 1]. De rechtbank hecht geen geloof aan deze getuige. Deze getuige heeft namelijk in een eerder stadium twee schriftelijke verklaringen ondertekend, die niet met elkaar in overeenstemming zijn. In de eerste verklaring staat dat zij de vrijdag, de dag waarom het gaat in deze zaak, niet is gaan werken bij Hilckmann c.s. en dat zij daarna, in het weekend van 7 en 8 juli 2012, is benaderd vanuit Hilckmann dat ze niet meer zouden werken met Reyhan, maar via een ander uitzendbureau, waar zij, de getuige, niet op is ingegaan. In de tweede verklaring staat dat zij die vrijdag vroeg in de ochtend is gebeld vanuit Hilckmann en dat zij zich toen heeft laten overhalen om alsnog te komen werken en dat zij toen die vrijdag acht uren heeft gewerkt bij Hilckmann. De eerste schriftelijke verklaring is gedateerd op 12 juli 2012. De tweede schriftelijke verklaring is ondertekend op 19 januari 2013.
3.4.
Bij het getuigenverhoor heeft de getuige eerst onder ede verklaard dat zij alleen die tweede schriftelijke verklaring heeft afgegeven. De rechtbank heeft haar toen die tweede schriftelijke verklaring getoond en de getuige heeft daarop verklaard dat dit de verklaring is die zij bedoelt en dat deze verklaring inhoudelijk helemaal juist is. Vervolgens heeft zij op de desbetreffende vraag verklaard: ‘Andere schriftelijke verklaringen heb ik in deze zaak niet afgegeven. Dat weet ik zeker’. Toen zij daarna echter werd geconfronteerd met haar handtekening onder de eerste verklaring, moest zij toegeven dat dit haar handtekening was en toen zei zij: ‘daar staat inderdaad mijn handtekening. Het betreft een verklaring uit 2012. Ik kan mij dat niet goed meer herinneren’. Dit betekent dat minst genomen getwijfeld moet worden aan het ‘zeker weten’ van deze getuige.
3.5.
Daarbij komt dat deze getuige bij het getuigenverhoor, waarbij zij werd gehoord met behulp van een tolk Hongaars, heeft verklaard dat zij een beetje Nederlands kan spreken, lezen en schrijven. De rechtbank interpreteert dit als: gebrekkig. Die tweede schriftelijke verklaring is een uitgebreide verklaring van anderhalve pagina, gesteld in foutloos Nederlands, op schrift gesteld door de advocaat van Reyhan. De eerste verklaring echter is veel korter (drie korte alinea’s) en is gesteld in twee talen, zowel in het Nederlands als in de moedertaal van de getuige, het Hongaars. Deze verklaring, die is afgegeven heel kort na het voorval, moet de getuige dus goed hebben kunnen begrijpen, hetgeen niet zonder meer kan worden aangenomen van de uitgebreide Nederlandse verklaring die door de advocaat van Reyhan is opgesteld, maar natuurlijk weer wel van de getuigenverklaring ter zitting, die immers met behulp van een tolk Hongaars is afgelegd. De eerste Hongaarse verklaring waarin zij verklaart dat zij de vrijdag niet is gaan werken en niet is ingegaan op de uitnodiging om te komen werken via een andere uitzendbureau, is niet te rijmen met de verklaring ter zitting dat zij zich wel heeft laten overhalen om alsnog te komen werken en ook die hele vrijdag heeft gewerkt.
De conclusie kan geen andere zijn dan dat deze getuige ten minste eenmaal een handtekening heeft gezet onder een onware verklaring, waarvoor deze getuige geen aanvaardbare uitleg heeft gegeven. Daarmee heeft deze getuige zich gediskwalificeerd als een betrouwbare getuige en daarom stelt de rechtbank alle drie haar verklaringen terzijde.
3.6.
De tweede getuige is [getuige 2]. Ook deze getuige heeft heel kort na het voorval een schriftelijke verklaring, in het Nederlands en in het Hongaars, ondertekend en wel op 14 juli 2012 en deze getuige verklaart ter zitting aanvankelijk dat hij in deze zaak nog geen verklaring heeft afgegeven. Hij geeft dit pas toe nadat hij werd geconfronteerd met zijn schriftelijke verklaring en zijn handtekening daaronder. Vervolgens heeft deze getuige ter zitting verklaard dat hij die schriftelijke verklaring destijds goed heeft gelezen, dat hij daar helemaal achter stond en dat wat daar staat helemaal juist is.
Toch verklaart deze getuige onder ede ter zitting anders dan in die schriftelijke verklaring. In die schriftelijke verklaring staat immers dat hij de vrijdag niet is gaan werken, dat hij daarna in het weekend van 7 en 8 juli 2012 is gebeld vanuit Hilckmann dat hij maandag moest komen werken en dat hij, toen hij naar Hilckmann was gegaan om weer te werken, te horen kreeg dat dat via een ander uitzendbureau moest. De rechtbank leest hierin dat deze getuige pas op maandag 9 juli naar Hilckmann is toegegaan om weer te werken en deze getuige verklaart ter zitting dat hij op zaterdag 7 juli naar Hilckmann is gegaan om weer te werken.
Ook staat in de schriftelijke verklaring dat deze getuige bij Reyhan heeft gemeld dat hij vrijdag niet zou gaan werken, terwijl de getuige ter zitting verklaart dat hij dat niet heeft gemeld bij Reyhan. Dit is van belang in deze zaak, omdat Reyhan in deze zaak het standpunt heeft ingenomen dat zij er niet van de op de hoogte was dat haar uitzendkrachten niet zouden komen werken.
Verder staat in de schriftelijke verklaring van [getuige 2] dat de getuige in het weekend is gebeld vanuit Hilckmann en verklaart de getuige ter zitting dat hij op de zaterdag niet heeft gesproken met mensen van Hilckmann.
Kortom ook van deze getuige kan de rechtbank niet beoordelen wanneer hij nu de waarheid spreekt c.q. ondertekent en wanneer niet en daarom stelt de rechtbank ook van deze getuige beide verklaringen terzijde.
3.7.
De derde en de vierde getuige zijn [getuige 3] en [getuige 4]. Dit zijn partners. Deze getuigen hebben niet in eerste instantie ontkend dat zij reeds kort na het voorval een schriftelijke verklaring hebben ondertekend. Wel verklaren zij nu anders dan in die schriftelijke verklaringen. In die verklaringen, gesteld in het Nederlands en in het Hongaars, hebben zij opgegeven dat zij bij Reyhan hebben gemeld dat zij de vrijdag niet zouden gaan werken en dat ook Hilckmann daarvan af wist, terwijl zij ter zitting als getuige verklaren dat zij dat niet hebben besproken met Reyhan en ook niet hebben gemeld bij Hilckmann c.s. Verder staat in de schriftelijke verklaringen van deze getuigen dat zij pas weer op dinsdag 10 juli 2012 naar Hilckmann zijn gegaan om te werken, terwijl zij ter zitting verklaren dat zij op de maandag naar het werk bij Hilckmann zijn gegaan.
De rechtbank zal in het midden laten wat nu eigenlijk de waarheid is, omdat de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen toch geen bewijs bijbrengen voor hetgeen Reyhan moet bewijzen. Deze getuigen bevestigen namelijk geen van tweeën in hun getuigenverklaring ter zitting dat zij in het tussengelegen weekend door Hilckmann c.s. zijn benaderd. Zij hebben, volgens hun getuigenverklaringen ter zitting, pas na het weekend met iemand van Hilckmann c.s. gesproken toen zij zich op locatie kwamen melden om te werken en toen is tegen hen gezegd dat dat niet meer via Reyhan kon, maar wel via een ander uitzendbureau. Dat is niet de actieve benadering die Reyhan moet bewijzen.
3.8.
De vijfde getuige is [getuige 5]. Dit is een buitendienstmedewerker van Reyhan en geen uitzendkracht. De verklaring van deze getuige draagt niet bij aan het bewijs. Hij heeft zelf niet met iemand van Hilckmann c.s. gesproken (hij kwam op maandag aan de poort maar werd niet binnen gelaten). Wel verklaart deze getuige dat hij in het weekend en later van werknemers van Reyhan heeft gehoord dat zij op vrijdag c.q. in het weekend waren gebeld door mensen van Hilckmann dat zij terug konden komen op het werk, maar niet via Reyhan maar via een ander uitzendbureau. Eerst heeft [getuige 5], volgens zijn getuigenverklaring, er bij gestaan toen [gedaagde sub 2] en zijn zoon [getuige 6] op zaterdag spraken met een aantal uitzendkrachten bij hun verblijf in [plaats] maar toen heeft de getuige die werknemers niet horen zeggen dat zij benaderd waren door Hilckmann. Later heeft hij dat wel gehoord, namelijk toen hij na dat bezoek door uitzendkrachten werd opgebeld en de getuige heeft dat ook achteraf gehoord van een aantal mensen.
Aan deze verklaring van horen zeggen hecht de rechtbank in deze zaak geen bewijskracht. [getuige 5] verklaart immers dat hij dat heeft gehoord van onder anderen de hierna te noemen getuigen [getuige 8], [getuige 11], [getuige 10] en [getuige 9]. De eerste, [getuige 8], heeft echter tegenstrijdige verklaringen afgegeven en de andere drie hebben als getuige ter zitting verklaard dat zij niet op die vrijdag c.q. in dat weekend zijn gebeld door Hilckmann c.s. De rechtbank zal hieronder de verklaringen van deze [getuige 8], [getuige 11], [getuige 10] en [getuige 9] nader bespreken. [getuige 5] noemt verder nog een tweetal anderen, waarvan hij alleen de voornamen kent ([naam 1] en [naam 2]). Deze personen zijn niet als getuigen gehoord en hier komt de de-auditu verklaring van [getuige 5] geen bewijskracht toe omdat deze niet controleerbaar is, terwijl zijn de-auditu verklaring, waar die wel controleerbaar is, niet blijkt te kloppen.
3.9.
De zesde getuige is [getuige 6], de zoon van de directeur van Reyhan, [gedaagde sub 2]. Deze getuige kan over de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s. alleen van horen zeggen verklaren. Hij is, samen met genoemde [getuige 5], op de maandag naar het bedrijf van Hilckmann c.s. toegegaan en mocht daar niet naar binnen. Daar heeft hij aan de poort van mensen van Hilckmann c.s. en ook van zijn eigen mensen gehoord dat de uitzendkrachten via een ander uitzendbureau moesten werken, als ze wilden werken, maar dit kwalificeert niet als de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s.
Wat betreft die actieve benadering verklaart [getuige 6] dat hij op zaterdagavond met [getuige 10] en [getuige 8] en drie andere uitzendkrachten, waarvan hij geen (achter)namen kan noemen, heeft gesproken en dat deze mensen tegen hem hebben gezegd dat zij die vrijdag al benaderd waren door mensen van Hilckmann en door een ander uitzendbureau, Legalize geheten, met de mededeling dat ze gewoon konden werken. Ook aan deze de-auditu verklaring hecht de rechtbank geen bewijskracht om dezelfde reden als bij [getuige 5]. [getuige 10], wiens verklaring hieronder verder wordt besproken, heeft zelf als getuige verklaard dat hij de vrijdag niet heeft gesproken met iemand van Hilckmann en ook niet op de zaterdag. Over benadering door een ander uitzendbureau heeft deze getuige niets gezegd. [getuige 8] verklaart wel dat hij door zijn voorman bij Hilckmann c.s., [naam 3] geheten, op vrijdag is gebeld, maar deze [naam 3] heeft dit in contra-enquête ontkend, waarover hieronder meer, terwijl [getuige 8] een daarmee strijdige schriftelijke verklaring heeft afgegeven en nergens verklaart dat hij ook door Legalize is gebeld.
3.10.
De zevende getuige is [getuige 7]. Deze getuige heeft eerst een schriftelijke verklaring ondertekend, gedateerd op 12 juli 2012 en gesteld in het Nederlands en in het Hongaars. Hierin staat dat zij op vrijdag 6 juli 2012 te horen kreeg dat zij vanaf maandag niet meer hoefde terug te komen. Ter zitting als getuige gehoord kon zij zich niet herinneren dat zij die verklaring heeft ondertekend, maar heeft zij wel bevestigd dat daar haar handtekening staat. Verder verklaarde zij als getuige onder ede dat de werkelijkheid heel anders was. Zij verklaart nu dat zij de woensdag daarvoor om een heel andere reden reeds was ontslagen, namelijk omdat haar werk niet goed was. Op de maandag is zij terug gegaan naar Hilckmann om haar kast uit te ruimen en toen is haar door iemand van Hilckmann c.s. gezegd dat zij kon terugkomen om te werken, maar dan via een ander uitzendbureau. Deze getuigenverklaring biedt hoe dan ook geen steun voor de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s.
3.11.
De achtste getuige is [getuige 8]. Zijn verklaring is hierboven al een paar keer aan de orde gekomen. Ook van deze getuige is een op 13 juli 2012 ondertekende schriftelijke getuigenverklaring in het Nederlands en het Hongaars overgelegd, maar deze getuige verklaart ter zitting onder ede dat hij zeker weet dat hij geen schriftelijke verklaring heeft afgegeven. Met dat stuk geconfronteerd echter, geeft hij toe dat daar zijn handtekening staat, maar zegt hij dat hij zich niet kan herinneren dat hij dat stuk heeft ondertekend. Hiermee moet de rechtbank minst genomen twijfelen aan het ‘zeker weten’ van deze getuige. Ook de getuige [getuige 8] verdient weinig geloof. Dit geldt dan ook voor het ‘zeker weten’ van deze getuige dat hij op vrijdag is gebeld door zijn voorman bij Hilckmann, ene [naam 3], met de vraag om toch te komen werken, maar dan niet via Reyhan maar via een ander uitzendbureau. In die schriftelijke verklaring echter stond dat de getuige in het weekend van 7 en 8 juli 2012 (7 juli was zaterdag, 8 juli zondag) was benaderd vanuit Hilckmann dat ze niet meer zouden werken met Reyhan maar via een ander uitzendbureau. Verder bevestigt deze getuige weliswaar dat hij op zaterdag heeft gesproken met [gedaagde sub 2] en diens zoon en met [getuige 5] (die de getuige aanziet voor een andere zoon van [gedaagde sub 2]), maar de getuige bevestigt niet dat hij toen tegen Reyhan heeft gezegd dat hij gebeld was vanuit Hilckmann (hetgeen [getuige 5] hem ook niet heeft horen zeggen: zie hierboven).
3.12.
De negende getuige is [getuige 9]. Ook zijn verklaring is hierboven al aan de orde gekomen. Deze getuige verklaart dat hij die vrijdag geen contact heeft gehad met Hilckmann of Reyhan. Hij heeft ook in dat weekend geen contact gehad met iemand van Hilckmann. Hij is maandag weer naar het bedrijf van Hilckmann gegaan, maar heeft daar niemand van Hilckmann gesproken. Hij hoorde wel van collega’s dat zij alleen via een ander bedrijf zouden kunnen blijven werken bij Hilckmann c.s., maar hiermee is geen bewijs bijgedragen voor de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s.
3.13.
De tiende getuige is [getuige 10]. Zijn verklaring is al een paar keer aan de orde gekomen. Ook van deze getuige is een op 13 juli 2012 ondertekende schriftelijke getuigenverklaring in het Nederlands en het Hongaars overgelegd, maar deze getuige verklaart ter zitting dat hij zich niet kan herinneren dat hij dat stuk heeft ondertekend. Hij heeft toen ter zitting dit stuk nog eens doorgelezen en heeft daarna verklaard dat het wel klopt wat daar staat, maar dit is weer niet te rijmen met zijn mondelinge verklaring dat hij die zaterdag en zondag geen contact heeft gehad met Hilckmann, terwijl in dat schriftelijk stuk staat dat hij in het weekend van 7 en 8 juli 2012 is benaderd vanuit Hilckmann. Een van beide verklaringen moet onjuist zijn. Verder verklaart de getuige [getuige 10] dat hij de vrijdag niet zelf heeft gesproken met iemand van Hilckmann. Hij stond er wel naast toen zijn collega [getuige 8] werd opgebeld, maar hij kon niet horen wat aan de andere kant van de lijn werd gezegd.
Deze getuigenverklaring draagt dus niet bij aan het bewijs van de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s. Wat tegen de getuige door mensen van Hilckmann c.s. is gezegd toen hij zich op maandag kwam melden om te werken, doet voor de bewijsopdracht niet ter zake.
3.14.
De elfde getuige is [getuige 11]. Ook zijn verklaring is hierboven al aan de orde gekomen. Deze getuige verklaart dat hij die week met vakantie was. Hij heeft die vrijdag geen contact gehad met Hilckmann of Reyhan. Hij heeft ook in dat weekend geen contact gehad met iemand van Hilckmann. Hij is maandag weer naar het bedrijf van Hilckmann gegaan en toen is hem gezegd dat er wel werk was, maar dat zij niet via Reyhan konden werken maar via een ander bedrijf. Deze getuigenverklaring draagt niet bij aan het bewijs van de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s.
3.15.
De slotsom is dat geen van de verklaringen van de door Reyhan voorgedragen getuigen steekhoudend bewijs oplevert van de te bewijzen actieve benadering door Hilckmann c.s. In de getuigenverklaringen van de in contra-enquête gehoorde getuigen is daarvoor ook geen steun te vinden. Integendeel, de genoemde [naam 3] ([naam 3]), een afdelingsmanager, spreekt tegen dat hij die vrijdag of die zaterdag heeft gebeld met [getuige 8] of met een andere, niet verschenen, uitzendkracht van Reyhan. Een andere afdelingsmanager, [naam 4], verklaart dat het goed mogelijk is dat hij heeft gebeld met [naam 5] (waarmee hoogstwaarschijnlijk de eerste getuige, [getuige 1], wordt bedoeld), die voor hem een belangrijke functie had, en dat hij haar heeft gevraagd om toch te komen werken, maar deze getuige verklaart dat hij zich niet kan herinneren dat daarbij over de betaling (lees: de arbeidsvoorwaarden) is gesproken. De operation manager [naam 6], ten slotte, verklaart dat hij niet heeft gebeld met uitzendkrachten. Hij heeft wel met uitzendkrachten van Reyhan gesproken op de maandag en toen tegen hen gezegd dat zij op dat moment niet aan het werk konden en op hun vraag of ze dan via een ander uitzendbureau konden komen werken, slechts geantwoord dat dat bespreekbaar was.
3.16.
De slotsom is dat Reyhan niet is geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde onrechtmatige daad. Dit betekent dat haar vorderingen onder (i) inzake de verklaring voor recht dat Hilckmann c.s. aansprakelijk is voor de schade van Reyhan met hun hoofdelijke veroordeling tot vergoeding daarvan moeten worden afgewezen.
3.17.
De vorderingen van Reyhan sub (ii) en (iii) betreffen openstaande facturen ten laste van respectievelijk Vleeshandel Hilckmann en Slachthuis Nijmegen. Hierover heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 13 februari 2013 in rechtsoverweging 4.13. overwogen dat, nog daargelaten het verrekeningsverweer van Hilckmann c.s., Hilckmann c.s. gemotiveerd de gestelde hoogte van de facturen heeft betwist. De rechtbank heeft Reyhan de gelegenheid gegeven om de betwiste facturen alsnog in het geding te brengen en wel bij haar conclusie na enquête. Reyhan heeft dat vervolgens gedaan bij rolbericht van 24 februari 2013.
3.18.
De rechtbank kan geen wijs uit die producties, omdat op die facturen met de hand allerlei correcties zijn aangebracht en omdat zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is wat nu wel en wat nu niet is betaald. Op de eerste factuur nummer 21693 ten bedrage van (gecorrigeerd) € 48.048,24, bijvoorbeeld, staat een stempel dat deze per bank is betaald (op 24 juli 2012). Het is dan ook niet duidelijk wat Reyhan met deze productie beoogt. Dit geldt ook voor de facturen met nummers 21715, 21723, 21691 en 21721. Reyhan heeft in haar conclusie na enquête geen enkele toelichting gegeven en Hilckmann c.s. zijn daar verder ook niet meer op ingegaan.
3.19.
Mede gezien het feit dat Hilckmann c.s. in hun conclusie van antwoord hebben erkend dat nog facturen open staan en daarbij bedragen hebben genoemd, die overeenstemmen met de al dan niet gecorrigeerde bedragen van de overgelegde facturen, zal de rechtbank deze posten toewijzen tot de door Hilckmann c.s. erkende bedragen. Dit betekent dat Vleeshandel Hilckmann veroordeeld zal worden tot betaling van € 1.105,75 (factuur 21731) + € 29.086,85 (factuur 21732) = € 30.192,60 in totaal, terwijl Slachthuis Nijmegen wordt veroordeeld tot betaling van € 853,94 (factuur 21729) + € 22.740,45 (factuur 21730) = € 23.594,39 in totaal, het een en ander te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
3.20.
Het beroep op verrekening, inclusief rente, kunnen Hilckmann c.s. effectueren met behulp van de titel die zij verkrijgen met het gelijktijdig uit te spreken vonnis in de gevoegde zaak 13-97, waarin de geldvorderingen van Hilckmann c.s. inclusief wettelijke rente worden toegewezen.
3.21.
De vordering sub (iv) inzake de buitengerechtelijke kosten is ongegrond. De hoofdvordering wordt afgewezen en met betrekking tot de openstaande facturen hebben Hilckmann c.s., gezien de beslissing in de gevoegde zaak, zich met recht beroepen op een opschortingsrecht.
3.22.
De vordering waarvoor conservatoir verhaalsbeslag is gelegd, is ondeugdelijk. De vordering tot vergoeding van de beslagkosten wordt daarom afgewezen.
3.23.
Reyhan zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hilckmann c.s. worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.789,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 4.917,00 (5,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 6.706,00
4. De verdere beoordeling in de zaak 13-97
4.1.
Het betreft hetzelfde feitencomplex als dat van de gevoegde zaak 12-718. In de onderhavige zaak vorderen Hilckmann c.s. vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het op 6 juli 2012 niet voldoen door Reyhan aan de verbintenis tot ter beschikking stellen van de overeengekomen uitzendkrachten aan Hilckmann c.s. en als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst.
4.2.
De vorderingen van Hilckmann c.s. zijn gebaseerd op toerekenbare tekortkoming door Reyhan in de nakoming van de overeenkomst en tevens op onrechtmatige daad van zowel Reyhan als [gedaagde sub 2]. De onrechtmatige daad bestaat volgens Hilckmann c.s. uit het op donderdagavond 5 juli 2012 opdracht geven aan de uitzendkrachten om vrijdag 6 juli 2012 weg te blijven bij Hilckmann c.s. en daarmee welbewust een enorm probleem en enorme schade voor Hilckmann c.s. veroorzaken, hetgeen volgens Hilckmann c.s. in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Voor het geval Reyhan c.s. een dergelijke opdracht niet gegeven zouden hebben en de uitzendkrachten massaal zelfstandig besloten zouden hebben om weg te blijven bij Hilckmann c.s., hebben Reyhan c.s. volgens Hilckmann c.s. onrechtmatig jegens Hilckmann c.s. gehandeld door zonder noodzaak de uitzendkrachten te informeren omtrent de tariefsverlaging en uitfasering.
4.3.
In de gevoegde zaak 12-718 heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 13 februari 2013, dus ná de dagvaarding maar vóór de voeging van beide zaken en vóór de conclusie van antwoord in de onderhavige zaak, overwogen dat het niet komen opdagen van de uitzendkrachten kwalificeert als een ernstige tekortkoming aan de zijde van Reyhan. De rechtbank verwijst naar de desbetreffende rechtsoverwegingen 4.2. e.v. van dat vonnis, welke rechtsoverwegingen als hier ingelast moeten worden beschouwd. Hetgeen de rechtbank daar heeft overwogen brengt mee dat die tekortkoming ook toerekenbaar was aan Reyhan.
4.4.
Dit maakt dat Hilckmann c.s. op goede gronden de overeenkomst met onmiddellijke ingang hebben ontbonden en dat Reyhan aansprakelijk is voor de schade die Hilckmann c.s. hebben geleden, welke schade bestaat uit productieverlies en aanpassingskosten.
4.5.
Hilckmann c.s. hebben hun schade in hun dagvaarding onder randnummers 33 tot en met 40 gedetailleerd berekend onder overlegging van een toelichting en een controleverklaring van haar accountant. De berekeningen sluiten op een bedrag van € 30.676,00 bij Vleeshandel Hilckmann en een bedrag van € 73.842,00 bij Slachthuis Nijmegen.
4.6.
Reyhan c.s. hebben die schadeopstelling in hun conclusie van antwoord niet of nauwelijks inhoudelijk bestreden. Zij hebben volstaan met de stelling dat Hilckmann c.s. geen schade hebben geleden omdat zij met de opzegging van de samenwerking met Reyhan de reeds voorgenomen sanering in één klap hebben kunnen doorvoeren, terwijl overigens de aan Reyhan toerekenbare schade van Hilckmann c.s. hoogstens € 4.000,00 beloopt, zijnde de kostprijs van de dieren die op 6 juli 2012 zijn geslacht. Dit kan niet worden gezien als een gemotiveerde betwisting van de gedetailleerde schadeopstelling van Hilckmann c.s. die uiteraard veel meer omvat dan de kostprijs van de op die dag (niet) geslachte runderen.
4.7.
Evenzo faalt de verwijzing van Reyhan c.s. naar de begroting van de schade door Hilckmann c.s. in een van de eerder tussen partijen gevoerde kort geding procedures, die volgens Reyhan c.s. toen door Hilckmann c.s. werd gesteld op € 58.723,91, zijnde het bedrag van de openstaande facturen van Reyhan. De rechtbank gaat hieraan voorbij, reeds omdat het in een kort geding vrijwel per definitie gaat om een voorlopige begroting, die kan worden bijgesteld in de bodemprocedure.
4.8.
Verder lijken Reyhan c.s. in hun conclusie van antwoord een beroep te willen doen op eigen schuld aan de zijde van Hilckmann c.s. met de stelling dat Hilckmann c.s. er ook voor hadden kunnen kiezen om Reyhan te bellen en zo nodig te sommeren om de gebruikelijke uitzendkrachten te leveren. Dit betoog wordt verworpen. De rechtbank heeft immers in voormeld vonnis van 13 februari 2013, dus vóór de conclusie van antwoord van Reyhan c.s., reeds vastgesteld dat Hilckmann c.s. die vrijdag weldegelijk [gedaagde sub 2] hebben gebeld, hetzij meteen al om 4.45 uur (standpunt Hilckmann c.s.), hetzij iets later om 5.15 uur (standpunt Reyhan) (zie de overwegingen 2.4. en 4.6.) en de rechtbank heeft in dat vonnis ook overwogen dat een nadere ingebrekestelling niet nodig was omdat Reyhan van rechtswege in verzuim was (zie r.o. 4.4.). Ook deze overwegingen moeten als hier ingelast worden beschouwd.
4.9.
Ter comparitie hebben Hilckmann c.s. nog een pak papier met uitgebreide documentatie inzake hun schadeopstelling in het geding gebracht. Deze documentatie is één week voor de comparitie toegestuurd en de rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing, enerzijds omdat Reyhan c.s. erg weinig tijd hebben gehad om die stukken goed te bestuderen en anderzijds omdat die bewijsstukken niet nodig zijn, aangezien Hilckmann c.s. in hun dagvaarding de schadeomvang reeds uitgebreid hebben gespecificeerd en toegelicht en Reyhan c.s. hebben verzuimd om daar in hun conclusie van antwoord gedetailleerd op in te gaan, hetgeen, zeker na de voeging en het tussenvonnis in de gevoegde zaak, wel van hen gevergd kon worden.
4.10.
Dit betekent dat de geldvorderingen jegens Reyhan op grond van haar toerekenbare tekortkoming kunnen worden toegewezen. De subsidiaire grondslag behoeft ten aanzien van Reyhan geen bespreking meer.
4.11.
Reyhan wordt op grond van artikel 706 Rv veroordeeld in de beslagkosten. Die kosten worden begroot op € 1.164,00 voor het griffierecht, € 1.421,00 voor het verlofrekest en € 749,10 voor de exploten, in totaal derhalve op € 3.334,10.
4.12.
Reyhan zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hilckmann c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 83,17
- griffierecht 2.551,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.476,17
4.13.
Thans resteert nog de vraag of ook [gedaagde sub 2] aansprakelijk is, zulks uit onrechtmatige daad. Hier baseren Hilckmann c.s. hun vordering op de stelling dat [gedaagde sub 2] persoonlijk zijn uitzendkrachten zou hebben verboden om op de vrijdag te gaan werken. Dit is echter betwist en bij de uitgebreide getuigenverhoren in de gevoegde zaak helemaal niet uit de verf gekomen. Géén van de getuigen heeft dit bevestigd, ook de getuigen van Hilckmann c.s. niet. Onder deze omstandigheden had het op de weg van Hilckmann c.s. gelegen om ter zake nader gespecificeerd bewijs aan te bieden en dat hebben Hilckmann c.s. niet gedaan. Zij hebben ter comparitie uitdrukkelijk afgezien van repliek, zulks terwijl Reyhan c.s. graag nader hadden willen concluderen, waarvoor zij geen gelegenheid hebben gekregen juist omdat Hilckmann c.s. niet wilden repliceren.
4.14.
De subsidiaire onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde sub 2] is dat hij volgens Hilckmann c.s. onrechtmatig jegens Hilckmann c.s. heeft gehandeld door zonder noodzaak de uitzendkrachten te informeren omtrent de tariefsverlaging en uitfasering. De rechtbank oordeelt te dien aanzien dat in de omstandigheden van dit geval deze berichtgeving aan de werknemers van Reyhan niet kwalificeert als onrechtmatig jegens Hilckmann c.s. Het is immers duidelijk dat Reyhan ten gevolge van die tariefsverlaging en uitfasering problemen zou krijgen met de uitbetaling van de lonen en de inzet van haar uitzendkrachten en het was niet meer dan redelijk en getuigend van goed werkgeverschap dat zij haar werknemers daarvan op de hoogte bracht.
4.15.
Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] moeten worden afgewezen.
4.16.
Hilckmann c.s. worden, conform de desbetreffende vordering hoofdelijk, veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2]. Deze kosten worden begroot op € 1.857,50 voor griffierecht en € 1.421,00 voor salaris advocaat, derhalve € 3.278,50 in totaal (Reyhan en [gedaagde sub 2] hebben gezamenlijk geprocedeerd en de kosten worden daarom gelijkelijk over hen verdeeld). Nu dit gevorderd is wordt hierover tevens de wettelijke rente toegewezen, zij het niet de handelsrente van artikel 6:119a BW omdat het niet gaat om de nakoming van een handelsovereenkomst. Verder worden de nakosten toegewezen overeenkomstig de desbetreffende vordering.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak 12-718
5.1.
veroordeelt Vleeshandel Hilckmann om aan Reyhan te betalen een bedrag van € 30.192,60 (dertigduizend eenhonderdtweeënnegentig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 2 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Slachthuis Nijmegen om aan Reyhan te betalen een bedrag van € 23.594,39 (drieëntwintigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en negenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 2 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Reyhan in de proceskosten, aan de zijde van Hilckmann c.s. tot op heden begroot op € 6.706,00,
5.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak 13-97
5.6.
veroordeelt Reyhan om aan Vleeshandel Hilckmann te betalen een bedrag van € 30.676,00 (dertigduizend zeshonderdzesenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt Reyhan om aan Slachthuis Nijmegen te betalen een bedrag van € 73.842,00 (drieënzeventigduizend achthonderdtweeënveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt Reyhan in de beslagkosten, gesteld op € 3.334,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt Reyhan in de proceskosten, aan de zijde van Hilckmann c.s. tot op heden begroot op € 5.476,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt Hilckmann c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2], tot aan deze uitspraak begroot op € 3.278,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de nakosten, begroot op € 131,00,
5.11.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.