Rb. Oost-Nederland, 13-02-2013, nr. 234883
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3204
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
13-02-2013
- Zaaknummer
234883
- LJN
BZ3204
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3204, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 13‑02‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 13‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Duurovereenkomst; ernstige tekortkoming; voldoende zwaarwegende grond voor opzegging; bewijsopdracht m.b.t. de vraag of er onrechtmatig is gehandeld.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/234883 / HA ZA 12-718
Vonnis van 13 februari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
eiseres,
advocaat mr. dr. D. Coskun te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gedaagden,
advocaat mr. J. van de Hel te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] c.s. genoemd worden. Afzonderlijk worden [gedaagde] c.s. aangeduid met Vleeshandel [gedaagde] en [gedaagde sub 2].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 12 december 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2013, in de kop van welk proces-verbaal per abuis de gedaagde sub 2 als niet verschenen is aangemerkt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen partijen zijn reeds verschillende procedures in kort geding gevoerd. Tevens is bij deze rechtbank aanhangig een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Hierop is nog niet beslist. Het betreft het volgende feitencomplex.
2.2.
Sinds eind 2007 leent [eiseres] aan [gedaagde] c.s. uitzendkrachten uit. Laatstelijk is de relatie tussen partijen vastgelegd in een op 28 januari 2011 ondertekende verklaring. Het aantal door [eiseres] aan [gedaagde] c.s. uitgeleende krachten fluctueert. Gemiddeld levert [eiseres] de helft van het aantal bij [gedaagde] c.s. werkzame werknemers. Over de periode begin juli 2011 tot begin juli 2012 varieerde het aantal uitzendkrachten van 100 tot 135 per week.
2.3.
In juni en juli 2012 hebben partijen overleg gevoerd over de door [eiseres] te hanteren en door [gedaagde] c.s. te betalen tarieven. Partijen verschilden over die tarieven van mening. [gedaagde] c.s. wilde die tarieven verlagen en/of een gefaseerde vervanging van de duurdere uitzendkrachten door goedkopere. [eiseres] was het niet eens met de verlaging van de tarieven. Wel heeft [eiseres] aangegeven dat zij zou willen meewerken aan een fasering door de duurdere uitzendkrachten geleidelijk te laten vervangen door nieuwe, goedkopere uitzendkrachten. Op donderdag 5 juli 2012 hebben partijen afgesproken dat de maandag daarop vijf van de duurdere uitzendkrachten alvast niet meer zouden komen en vervangen zouden worden door goedkopere uitzendkrachten.
2.4.
Op vrijdag 6 juli 2012 zijn, op vijf medewerkers na, de uitzendkrachten van de snijploeg, die om 04.45 of 05.00 uur moesten beginnen, niet op het werk bij [gedaagde] c.s. verschenen. Daarop is er telefonisch contact geweest tussen [gedaagde] c.s. en de bestuurder van [eiseres]. In geschil is hoe vaak en hoe laat en ook wat hierbij over en weer is gezegd.
2.5.
Volgens [eiseres] is er die ochtend één telefoongesprek geweest tussen de bestuurder van [gedaagde] c.s., mevrouw D.C.M. [gedaagde], en haar eigen bestuurder, de heer A. [eiseres], en wel om 05.15 uur. Hierbij zou mevrouw [gedaagde], in paniek, hebben gevraagd of de uitzendkrachten, inclusief de slachters, zouden komen, waarop de heer [eiseres] zou hebben aangegeven dat hij niet beter wist. Daarbij zou de heer [eiseres] ook hebben verklaard dat hij wist dat de kans bestond dat, als de uitzendkrachten zouden horen van de tariefsverlaging en de uitfasering, zij niet zouden komen opdagen uit protest.
Volgens [gedaagde] c.s. heeft eerst haar medewerker [medewerker] om 04.45 uur met de heer [eiseres] gebeld met de vraag waar de flexkrachten bleven, waarop [eiseres] aangaf dat hij had besloten om niemand te sturen, waarna mevrouw [gedaagde] nog eens om 06.00 uur telefonisch met de heer [eiseres] heeft gesproken en heeft gevraagd of de mensen van de snijploeg nog zouden komen en of de slachtploeg, die om 07.00 uur werd verwacht, nog wel zou komen, waarop de heer [eiseres] zou hebben gezegd dat ook die mensen niet zouden komen.
2.6.
Vervolgens zijn ook de uitzendkrachten van de slachtploeg, die om 07.00 uur moesten beginnen, niet komen opdagen.
2.7.
Het niet komen opdagen van de uitzendkrachten heeft die dag geleid tot een ernstige verstoring van de bedrijfsvoering van [gedaagde] c.s.
[gedaagde] c.s. heeft daarin aanleiding gevonden om de overeenkomst met [eiseres] met onmiddellijke ingang te beëindigen. Volgens [gedaagde] c.s. is dat nog diezelfde ochtend telefonisch aan [eiseres] medegedeeld door de heer [hoofd PZ], hoofd personeelszaken. Volgens [eiseres] heeft [hoofd PZ] dit in de namiddag laten weten.
2.8.
Aan de uitzendkrachten van [eiseres] heeft [gedaagde] c.s. de gelegenheid geboden om voor haar werkzaamheden te blijven verrichten via een ander uitzendbureau.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
- (i)
een verklaring voor recht dat [gedaagde] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- (ii)
veroordeling van Vleeshandel [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 32.675,85 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- (iii)
veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 25.075,98 aan openstaande facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- (iv)
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten; en
- (v)
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten en de nakosten, met de wettelijke handelsrente over de proceskosten.
3.2.
De vorderingen onder (i) baseert [eiseres] op de stellingen dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die alleen door [gedaagde] c.s. opgezegd kon worden bij voldoende zwaarwegend belang en met een geldige reden, die ontbraken, terwijl [gedaagde] c.s. na de jarenlange samenwerking ook een redelijke opzegtermijn in acht had moeten nemen. [eiseres] stelt die opzegtermijn op vijf maanden.
Voorts legt [eiseres] aan die vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] c.s. jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de uitzendkrachten van [eiseres] te benaderen met de schadelijke mededeling dat [gedaagde] c.s. niet meer zal werken met [eiseres] en dat als de uitzendkrachten willen werken bij [gedaagde] c.s., zij dat alleen kunnen doen via een ander uitzendbureau.
[eiseres] stelt dat zij daardoor schade heeft geleden en zij vordert vergoeding van die schade.
3.3.
De vorderingen onder (ii) en (iii) zijn slechts gebaseerd op de stelling dat Vleeshandel [gedaagde] en [gedaagde sub 2] de laatste facturen weigeren te betalen. De facturen zijn niet overgelegd.
3.4.
[gedaagde] c.s. voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen bestond een duurovereenkomst ten aanzien waarvan noch in een contract, noch in de wet is voorzien in een regeling van de opzegging. Dit betekent dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is (vergelijk HR 31 oktober 2011, LJN BQ9854). Dit neemt niet weg dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (vergelijk HR 3 december 1999, LJN AA3821). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat bovendien een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de aard en inhoud van de duurovereenkomst met zich brengen dat deze slechts opgezegd kan worden indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestond. Indien namelijk een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging vereist zou zijn, dan was die grond in elk geval aanwezig. [eiseres] is op vrijdag 6 juli 2012 ernstig tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen en dit leverde zonder meer een voldoende zwaarwegende grond op voor de opzegging. De rechtbank motiveert dit nader als volgt.
4.3.
[gedaagde] c.s. was, zo volgt uit de eigen stellingen van [eiseres], voor haar dagelijks bedrijfsvoering in belangrijke mate afhankelijk van de inzet van de uitzendkrachten van [eiseres]. Volgens [gedaagde] c.s. leverde [eiseres] gemiddeld de helft van het totaal aantal werknemers op haar werkvloer. Op vrijdag 6 juli 2012 zijn vrijwel alle uitzendkrachten zonder vooraankondiging weggebleven. Het spreekt voor zich dat dit op die dag de bedrijfsvoering van [gedaagde] c.s. ernstig heeft geschaad en dat [gedaagde] c.s. daardoor aanzienlijke materiële schade heeft geleden.
4.4.
Het niet komen opdagen van de uitzendkrachten kwalificeert als een ernstige tekortkoming aan de zijde van [eiseres]. Dat is niet alleen het geval indien, zoals [gedaagde] c.s. stelt maar [eiseres] betwist, [eiseres] tegen haar uitzendkrachten heeft gezegd dat zij die vrijdag niet mochten werken bij [gedaagde] c.s. Dat is ook het geval indien, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] c.s. betwist, [eiseres] daarvan niet op de hoogte was. Het was immers de verantwoordelijkheid van [eiseres] om ervoor te zorgen dat de uitzendkrachten, op wier komst [gedaagde] c.s. in redelijkheid mocht vertrouwen, ook daadwerkelijk op het werk zouden verschijnen. De stelling dat zij zelf niet beter wist, kan [eiseres] niet baten. Het betrof geen inspanningsverbintenis, maar een resultaatsverbintenis. De snijploeg diende, zoals gebruikelijk en als overeengekomen kan worden beschouwd, te verschijnen om 04.45 à 05.00 uur. De slachtploeg diende te verschijnen om 07.00 uur. [eiseres] was te dien aanzien op 6 juli 2012 op grond van artikel 6:83 aanhef en sub a BW van rechtswege in verzuim zonder nadere ingebrekestelling.
4.5.
Bovendien stelt [eiseres] zelf dat zij normaal gesproken als eerste op de werkvloer is bij [gedaagde] c.s., maar dat die week haar medewerker, die toezicht hield op de uitzendkrachten, met vakantie was, zodat op de bewuste vrijdag niemand van [eiseres] aanwezig was om te controleren of de uitzendkrachten aanwezig waren. Haar keuze om geen andere medewerker te sturen voor het toezicht ter vervanging van de medewerker die met vakantie was, komt voor rekening en risico van [eiseres].
4.6.
Daar komt bij dat tussen partijen vast staat dat [gedaagde] c.s. [eiseres] die ochtend nog heeft gebeld over het wegblijven van de uitzendkrachten. Of hierover slechts éénmaal, dan wel meerdere malen is gebeld, kan verder in het midden blijven. [eiseres] erkent dat mevrouw [gedaagde] in elk geval eenmaal hierover met hem heeft gesproken, en wel omstreeks 05.15 uur (dagvaarding, randnummer 28), dus na het tijdstip waarop de snijploeg had moeten verschijnen. Het moet voor [eiseres] duidelijk zijn geweest, dat er iets aan de hand was, dat de eerste uitzendkrachten niet waren verschenen en dat [gedaagde] c.s. bezorgd was of die ploeg nog zou komen en ook of de latere slachtploeg wel zou verschijnen. [eiseres] stelt immers zelf (dagvaarding, randnummer 96) dat mevrouw [gedaagde] in paniek vroeg of de uitzendkrachten, inclusief de slachters, zouden komen. Die ‘paniek’ duidt er op dat er volgens mevrouw [gedaagde] een ernstig probleem was. Daarop heeft de heer [eiseres], volgens de eigen stellingen van [eiseres], geantwoord dat hij niet beter wist, waaraan hij heeft toegevoegd dat hij wist dat de kans bestond dat, als de uitzendkrachten zouden horen van de tariefsverlaging en de uitfasering, zij niet zouden komen opdagen uit protest. Met dit antwoord hoefde [gedaagde] c.s. geen genoegen te nemen. De heer [eiseres] had moeten zeggen dat hij ervoor zou zorgen dat de uitzendkrachten (alsnog) zouden verschijnen en dat had [eiseres] vervolgens ook moeten doen. Daaraan deed niet af dat [gedaagde] c.s. te verstaan had gegeven dat zij in de toekomst de tarieven voor de productiemedewerkers wilde verlagen, omdat andere uitzendbureaus lagere tarieven hadden aangeboden. Gesteld noch gebleken is dat die (eenzijdige) tariefsverlaging reeds op 6 juli 2012 zou worden doorgevoerd, zodat [eiseres] reeds daarom uit dien hoofde geen opschortingsrecht toekwam.
4.7.
Onder deze omstandigheden kan in het midden blijven of [eiseres] eerst nog is gebeld door [medewerker]. Op dit punt is geen bewijslevering nodig.
4.8.
Voorts overweegt de rechtbank dat op zichzelf wel juist is dat partijen over en weer bij opzegging van een samenwerking als de onderhavige, gelet op de duur daarvan en de wederzijdse afhankelijkheid, een bepaalde opzegtermijn of overgangsfase in acht moeten nemen. In dit geval echter kan [eiseres] geen beroep doen op een mogelijk verzuim van [gedaagde] c.s. te dien aanzien en kan [eiseres] geen rechtsgevolgen verbinden aan het feit dat [gedaagde] c.s. later op die dag de samenwerking met onmiddellijke ingang heeft beëindigd, omdat [eiseres] zelf in voldoende samenhangend schuldeisersverzuim verkeerde.
4.9.
Dit betekent dat de vorderingen moeten worden afgewezen voor zover zij gebaseerd zijn op een gesteld onregelmatige beëindiging van de duurovereenkomst.
4.10.
Op de tweede grondslag kan nog niet aanstonds worden beslist. [eiseres] baseert haar vorderingen sub (i) ook op een onrechtmatige daad, die hierin zou bestaan dat [gedaagde] c.s. de uitzendkrachten van [eiseres] zou hebben benaderd met de mededeling dat [gedaagde] c.s. niet meer zal werken met [eiseres] en dat die uitzendkrachten kunnen blijven werken bij [gedaagde] c.s., maar alleen via een ander uitzendbureau.
4.11.
De rechtbank overweegt dat het actief benaderen van de uitzendkrachten van [eiseres] met een dergelijke mededeling inderdaad onrechtmatig zou kunnen zijn. Dat is niet het geval indien de uitzendkrachten bij [gedaagde] c.s. om werk zijn komen vragen, in welk geval [gedaagde] c.s. niet onrechtmatig handelde indien zij tegen die mensen heeft gezegd dat zij niet meer met [eiseres] wilde werken en dat die mensen alleen bij [gedaagde] c.s. terecht konden via een ander uitzendbureau, maar dat zou, afhankelijk van wat precies tegen wie is gezegd en wanneer dat is gebeurd, wel onrechtmatig kunnen zijn, indien [gedaagde] c.s. uit eigen beweging die uitzendkrachten van [eiseres] actief heeft benaderd met een dergelijke mededeling.
[gedaagde] c.s. heeft echter gemotiveerd betwist dat zij de uitzendkrachten van [eiseres] actief heeft benaderd. De rechtbank zal [eiseres] bewijs opdragen met betrekking tot deze tweede grondslag van haar eis.
4.12.
Indien [eiseres] faalt in dit bewijs, zullen de vorderingen sub (i) worden afgewezen. Dit betekent niet dat die vorderingen zonder meer kunnen worden toegewezen indien [eiseres] slaagt in dit bewijs. Dan zal immers eerst nog voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt dat [eiseres] schade heeft geleden door de benadering van haar uitzendkrachten door [gedaagde] c.s. met een poging om ze over te halen om voor een ander uitzendbureau te gaan werken. [eiseres] heeft immers zelf gesteld dat zij, na het wegvallen van [gedaagde] c.s. als afnemer, geen werk meer had voor haar uitzendkrachten. Die oorzaak, het wegvallen van haar belangrijkste opdrachtgever, heeft [eiseres] aan zichzelf te wijten en de omstandigheid dat zij als uitzendbureau geen of nauwelijks andere opdrachtgevers had, waarbij zij haar uitzendkrachten tewerk kon stellen, betreft haar eigen ondernemersrisico. Zonder nadere toelichting, die tot op heden ontbreekt, valt niet in te zien dat [eiseres] schade heeft geleden doordat [gedaagde] c.s. of een ander uitzendbureau een aantal van haar uitzendkrachten heeft overgenomen.
De rechtbank geeft partijen de gelegenheid om, voor zover nog relevant, in hun conclusies na enquête nader in te gaan op die mogelijkheid van schade.
4.13.
Verder kan nog niet beslist worden op de vorderingen sub (ii) en (iii). [gedaagde] c.s. beroept zich inzake de openstaande facturen op een opschortingsrecht ter verrekening met haar schade. Vooralsnog strandt dit verweer op artikel 6:136 BW, maar [gedaagde] c.s. heeft ook gemotiveerd de gestelde hoogte van de facturen betwist. De rechtbank zal [eiseres] de gelegenheid geven om die facturen alsnog in het geding te brengen. Dit kan [eiseres] doen bij haar conclusie na (niet-gehouden) enquête.
4.14.
De rechtbank zal nu dus eerst bewijs opdragen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De rechtbank wijst partijen erop dat voor de eerste getuigenverhoren een dagdeel zal worden uitgetrokken. In een zaak als deze, waarin vermoedelijk bijstand van een tolk nodig is (het gaat om voornamelijk Hongaarse uitzendkrachten), kunnen vooralsnog hooguit vijf getuigen in een dagdeel worden gehoord. Na de eerste verhoren zal de rechtbank met partijen nader overleg plegen over de voortzetting van de getuigenverhoren en over het tegenverhoor.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat [gedaagde] c.s. na de opzegging van de samenwerking de uitzendkrachten van [eiseres] actief heeft benaderd met de mededeling dat [gedaagde] c.s. niet meer met [eiseres] wilde werken en dat die uitzendkrachten konden blijven werken bij [gedaagde] c.s. maar dan alleen via een ander uitzendbureau,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 februari 2013 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2013 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.