Rb. Amsterdam, 24-10-2014, nr. 2664284 - CV EXPL 14-81
ECLI:NL:RBAMS:2014:6928
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-10-2014
- Zaaknummer
2664284 - CV EXPL 14-81
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:6928, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 24‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Kantonrechter bepaalt redelijk loon bij tussentijdse opzegging studieovereenkomst. Vervolg op ECLI:NL:RBAMS:2014:4647.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 2664284 \ CV EXPL 14-81
Uitspraak: 24 oktober 2014
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIO TEACH B.V.
gevestigd te Hengelo,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
nader te noemen Tio,
gemachtigde mr. J.J. Kappert,
t e g e n
[naam gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen [gedaagde],
gemachtigde mr. P.M.C. van Dijck.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ingevolge het tussenvonnis van 1 augustus 2014 heeft Tio op 29 augustus 2014 een akte genomen, waarop [gedaagde] bij antwoordakte van 26 september 2014 heeft gereageerd.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Verdere beoordeling in conventie
1. Bij tussenvonnis van 1 augustus 2014 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter – samengevat – geoordeeld dat de studieovereenkomst tussen Tio en [gedaagde] kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, zodat [gedaagde] deze te allen tijde kon opzeggen en terzake geen schadevergoeding verschuldigd is, maar dat Tio ingevolge artikelen 7:411 BW en 7:406 lid 1 BW wel aanspraak kan maken op een redelijk loon en op de door haar in verband met de uitvoering van de opdracht gemaakte onkosten. Voorts heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen teneinde Tio in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over de hoogte van het redelijk loon en de omvang van de onkosten. Daarbij heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 18 van het tussenvonnis overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de inschrijving van [gedaagde] – ten gevolge van het late tijdstip daarvan – nauwelijks extra kosten ten gevolg heeft gehad, alsmede dat [gedaagde] tot 20 maart 2013 onderwijs heeft genoten.
2. Tio heeft zich in haar akte op het standpunt gesteld dat [gedaagde] in ieder geval het volledige loon verschuldigd is over de periode dat zij onderwijs heeft genoten. Voorts meent Tio dat het, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is als zij aanspraak kan maken op het volle loon over de gehele periode, te weten het gevorderde collegegeld. Daartoe voert Tio aan dat de keuze van [gedaagde] om op te zeggen was ingegeven door de constatering dat zij de verkeerde studiekeuze had gemaakt, hetgeen niet aan Tio te verwijten valt. Betaling van het gevorderde collegegeld heeft te gelden als een redelijke vergoeding voor door Tio geleden verlies of gederfde winst. Alle kosten voor het collegejaar waren op het moment van opzegging door [gedaagde] immers al gemaakt, zodat Tio, indien zij geen betaling van het collegegeld zou kunnen vorderen van [gedaagde], nadeel zou lijden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Tio een overzicht van haar kostenstructuur en een berekening van de (gemiddelde) kostprijs per student per jaar in het geding gebracht. Hieruit volgt volgens Tio – bezien in samenhang met de uitspraak van het hof Arnhem van 12 december 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BV3295 – dat een redelijk loon in het geval van [gedaagde] € 11.759,17 bedraagt. De omstandigheid dat [gedaagde] zich erg laat heeft ingeschreven, zodat een groot deel van de kosten reeds gemaakt was, is volgens Tio niet relevant. De vaste kosten die ten behoeve van een groep worden gemaakt dienen volgens Tio – ongeacht het moment van inschrijving – gelijkelijk te worden toegerekend aan de individuen die onderdeel uitmaken van die groep. Kortom, het bedrag dat [gedaagde] aan redelijk loon verschuldigd is, is volgens Tio gelijk aan het collegegeld van € 13.300,00, althans aan € 11.759,17, op welk bedrag nog enkele tientjes aan besparingen in mindering zouden moeten worden gebracht. Tot slot merkt Tio op dat zij aanspraak blijft maken op de overeengekomen vergoeding voor de wijnreis van € 375,00.
3. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de door Tio in haar akte genoemde bedragen en wijst erop dat Tio hiermee aan de door de kantonrechter gegeven uitgangspunten voorbij is gegaan. [gedaagde] voert aan dat in dit geval slechts de variabele kosten over de inschrijfperiode moeten worden meegenomen teneinde het redelijk loon vast te stellen. Nu de variabele kosten niet door Tio zijn gespecificeerd, schat [gedaagde] deze kosten – aan de hand van voornoemde uitspraak van het hof Arnhem – op € 71,50 voor de inschrijvingsduur van twee maanden. [gedaagde] meent dat de hoogte van het redelijk loon en de omvang van de onkosten over de inschrijfperiode gesteld zou moeten worden op een bedrag dat niet hoger is dan dit bedrag van € 71,50. Voorts voert [gedaagde] aan dat Tio ingevolge de door de kantonrechter gegeven uitgangspunten ook ten aanzien van de wijnreis de variabele kosten had dienen te specificeren. De wijnreis heeft immers plaatsgevonden na 20 maart 2013 en gezien de periode van twee weken tussen het moment van opzegging en de wijnreis had Tio voldoende tijd om [gedaagde] af te melden bij de betrokken horecabedrijven. [gedaagde] acht het in dat licht onwaarschijnlijk dat Tio zulke hoge kosten heeft gemaakt en meent dat voor wat betreft de wijnreis de vergoeding op nihil zou moeten worden gesteld, dan wel zou moeten worden beperkt tot een bedrag van
€ 25,00 aan onkosten.
4. De kantonrechter overweegt dat – anders dan Tio stelt in haar akte – het er niet om gaat hoeveel Tio heeft bespaard door de opzegging van [gedaagde], maar om de onkosten die Tio in het kader van de opdrachtovereenkomst met [gedaagde] heeft gemaakt, in het licht van de late inschrijving door [gedaagde]. Tio volstaat met algemene opmerkingen over haar kostenstructuur en betoogt waarom het redelijk is alle ingeschreven studenten in gelijke mate in die kosten te laten bijdragen, ongeacht het moment waarop zij zich inschrijven en eventueel uitschrijven. Gelet op het tussenvonnis had Tio echter inzicht moeten geven in de onkosten die zij heeft gemaakt als gevolg van de (late) inschrijving van [gedaagde]. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan de kantonrechter de omvang van die kosten niet vaststellen, ook niet schattenderwijs, nu aanknopingspunten daartoe ontbreken. Daarbij acht de kantonrechter tevens van belang dat in het tussenvonnis reeds is overwogen dat het hier hooguit gaat om enkele variabele kosten.
5. Gelet op de in het tussenvonnis gegeven uitgangspunten kan zowel de benadering van Tio als de benadering van [gedaagde] ten aanzien van de omvang van het redelijk loon niet worden gevolgd. De kantonrechter bepaalt dat een redelijk loon voor de periode dat [gedaagde] onderwijs heeft genoten – van 20 januari 2013 tot
20 maart 2013 – overeen komt met een evenredig deel van het collegegeld, te weten 2/10 van € 13.300,00 = € 2.660,00. Ook de kosten van de wijnreis dient [gedaagde] te voldoen, nu zij, zoals Tio terecht heeft aangevoerd, die kosten heeft erkend. Van die erkenning kan [gedaagde] gelet op de goede procesorde niet bij akte na tussenvonnis terugkomen.
6. De totale betalingsverplichting van [gedaagde] jegens Tio bedraagt derhalve
€ 3.035,00 (€ 2.660,00 + € 375,00). Vast staat dat [gedaagde] hiervan reeds een bedrag van € 2.730,00 heeft betaald, zodat een bedrag van € 305,00 resteert. De hierover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 16 december 2013 tot de dag der volledige voldoening.
7. Tio heeft tot aan de dag der dagvaarding een bedrag van € 272,06 aan reeds verschenen wettelijke rente gevorderd. Blijkens de bij de dagvaarding gevoegde renteberekening is dit bedrag opgebouwd uit een bedrag aan rente van € 264,11 dat ziet op het door Tio gevorderde collegegeld en een bedrag aan rente van € 7,95 dat ziet op de door Tio gevorderde vergoeding voor de wijnreis. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, komt slechts de reeds verschenen rente betreffende de wijnreis ten bedrage van € 7,95 voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente over deze reeds verschenen rente is toewijsbaar, nu deze al meer dan een jaar verschuldigd is.
8. Tio maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
9. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren als na te melden. Ingevolge artikel 237 lid 4 Rv zal de door Tio gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de nakosten worden afgewezen.
Verdere beoordeling in reconventie
10. Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter nog niet beslist op de subsidiaire vordering in reconventie van [gedaagde] om de totale vordering van Tio in conventie te beperken tot € 3.700,00 en Tio te veroordelen tot het vergoeden van de juridische kosten van [gedaagde] tot een maximumbedrag van € 970,00 inclusief btw en kantoorkosten. Gelet op hetgeen is geoordeeld in conventie heeft [gedaagde] geen belang bij toewijzing van het eerste deel van deze vordering en bestaat er geen grond voor toewijzing van het tweede deel. De subsidiaire vordering in reconventie zal aldus worden afgewezen.
11. Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie ziet de kantonrechter aanleiding om ook de kosten in reconventie te compenseren als na te melden.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Tio van € 305,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2013 tot de dag van volledige vergoeding,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Tio van € 7,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2013 tot de dag van volledige vergoeding,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
verklaart dit vonnis onder I. en II. uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
wijst het gevorderde af,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. W.M. de Vries, kantonrechter, bijgestaan door mr. C.F.E.M. Mes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2014.
De griffier De kantonrechter
*