Hof Arnhem, 13-12-2011, nr. 200.076.482
ECLI:NL:GHARN:2011:BV3295
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
13-12-2011
- Zaaknummer
200.076.482
- LJN
BV3295
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BV3295, Uitspraak, Hof Arnhem, 13‑12‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
TvC 2013, afl. 3, p. 132
Uitspraak 13‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Opzegging overeenkomst tussen cursiste en opleidingsinstituut. Terugvordering deel cursusgeld. Algemene voorwaarden. Overeenkomst van opdracht. Aanspraak op schadevergoeding/loon?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.076.482
(zaaknummer rechtbank 325129)
arrest van de vijfde civiele kamer van 13 december 2011
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.J. Clement,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TIO TEACH B.V.,
gevestigd te Hengelo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Huinink.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 16 augustus 2011. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 7 oktober 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Ten behoeve van die comparitie van partijen heeft TIO bij brief van 30 september 2011 productie 4 (een stuk met het opschrift: Kostprijs per student) aan het hof, met afschrift aan [appellante], doen toekomen.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
1.3
Ten slotte heeft het hof wederom arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
In het tussenarrest is al overwogen dat [appellante] geen schadevergoeding aan TIO verschuldigd is. Wel kan TIO aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon bij het voortijdig einde van de opdracht (artikel 7:411 BW). Ingevolge lid 2 van dat artikel kan TIO slechts aanspraak maken op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan [appellante] is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die voor TIO uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht. Ook kan TIO aanspraak maken op de onkosten, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen, die voor TIO verbonden waren aan de uitvoering van de opdracht (artikel 7:406
lid 1 BW).
2.2
Onder punt 23 van haar conclusie van dupliek, en in hoger beroep herhaald, heeft TIO gesteld dat het bedrag van € 4.262,50 een redelijke vergoeding is voor het geleden verlies en/of gederfde winst van TIO, gezien het in het tweede semester onbezet blijven van de voor [appellante] gereserveerde opleidingsplaats. Het hof begrijpt, dat, hoewel TIO in de door haar gebruikte terminologie aansluit bij de omschrijving van schade in artikel 6:96 lid 1 BW, zij niet beoogt te stellen dat [appellante] een schadevergoeding aan haar verschuldigd is, maar dat [appellante] haar dat bedrag als loon en onkosten verschuldigd is. Dit volgt uit de nadere stelling onder punt 25 van genoemde conclusie, dat TIO een deel van haar (reeds gemaakte) vaste lasten, zoals huisvestingskosten, loonkosten, afschrijvingskosten, wervingskosten, rentekosten en overige bedrijfskosten zoals administratiekosten, intakekosten en onderwijskosten (kortom: loon en andere onkosten) uit het collegegeld kan voldoen.
2.3
Met betrekking tot de bepaling van het bedrag aan loon en onkosten waarop TIO naar redelijkheid aanspraak kan maken overweegt het hof het volgende. Niet in geschil is dat [appellante] de overeenkomst heeft opgezegd om redenen die in haar persoonlijke levenssfeer zijn gelegen en die daarom in de verhouding tussen partijen aan haar zijn toe te rekenen. Bij de omstandigheden die in beschouwing moeten worden genomen om te beoordelen op welk deel van het loon TIO aanspraak kan maken overweegt het hof dat uit de door TIO overgelegde berekeningen, als toegelicht ter comparitie van partijen, volgt dat TIO vaste lasten heeft voldaan om [appellante] het overeengekomen lesprogramma 2008/2009 te kunnen aanbieden. Daaronder vallen ook, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, marketing- en wervingskosten, aangezien die gemaakt moeten worden om een opleidingsinstituut als TIO in stand te kunnen houden. Ook huisvestingskosten en vergoedingen voor aangetrokken docenten vallen daaronder, omdat TIO docenten en lesruimten voor het aantal aangemelde cursisten, onder wie [appellante], heeft moeten reserveren. Dat het lesruimten in eigendom van TIO zou betreffen, zoals [appellante] heeft gesteld, maakt niet uit, omdat eenmaal gereserveerde lesruimten niet zonder meer voor andere doeleinden beschikbaar zijn. Het is redelijk dat [appellante] in die kosten bijdraagt.
2.4
[appellante] heeft een berekening opgesteld waaruit blijkt dat, wanneer de totale kosten van TIO, groot € 15.039.486,-, niet gedeeld zouden worden over 1870 cursisten, maar over 1869 cursisten (1870 cursisten minus [appellante]), dat zou leiden tot een verschil van € 4,55 per cursist. Dit laatste bedrag benoemt zij als schade van TIO als gevolg van haar opzegging. Alleen al omdat schade als gevolg van de opzegging geen rol speelt in dit geschil, gaat het hof aan die berekening voorbij.
2.5
Onder verwijzing naar productie 17 bij conclusie van dupliek zal het hof het loon en de onkosten die [appellante] aan TIO verschuldigd is bepalen op € 8.042,26 op jaarbasis, en op de helft daarvan, € 4.021,13, voor het halve jaar dat [appellante] niet meer van de diensten van TIO gebruik heeft gemaakt. Daarop dient echter nog een correctie te worden toegepast. TIO heeft namelijk ter comparitie van partijen erkend geen aanspraak te kunnen maken op variabele kosten, die met het geven van onderricht aan [appellante] gemoeid zouden zijn geweest. Die kosten heeft zij immers door de opzegging van de overeenkomst door [appellante] niet gemaakt. Het hof maakt daaruit op dat ook een deel variabele kosten is begrepen in dat bedrag van € 4.021,13 voor dat halve jaar. Het hof zal de omvang daarvan bij gebreke aan een verifieerbare berekening door TIO op grond van redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 150,-.
2.6
Voor het halve jaar is [appellante] derhalve verschuldigd:
- -
loon en/of onkosten € 4.021,13
- -
variabele kosten € 150,- _
Totaal € 3.871,13.
[appellante] heeft voor dat halve jaar al voldaan: (€ 9.100,- : 2 =) € 4.550,- te verminderen met de door TIO gerestitueerde € 387,50, derhalve € 4.162,50, zodat TIO aan haar nog dient te restitueren (€ 4.162,50 - € 3.871,13 =) € 291,37.
2.7
Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. TIO zal worden veroordeeld € 291,37 aan [appellante] te voldoen. Omdat ieder der partijen deels in het ongelijk is gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
TIO zal al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan TIO heeft voldaan aan [appellante] dienen terug te betalen, als na te melden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 27 juli 2010, en opnieuw recht doende:
veroordeelt TIO om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 291,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij belast blijft met de aan de eigen zijde gevallen kosten;
veroordeelt TIO om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan TIO heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot de dag der terugbetaling;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, H. Wammes en G.P.M. van den Dungen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.