Rb. Amsterdam, 01-08-2014, nr. 2664284 CV EXPL 14-81TUS
ECLI:NL:RBAMS:2014:4647
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
01-08-2014
- Zaaknummer
2664284 CV EXPL 14-81TUS
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:4647, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 01‑08‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 01‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Studieovereenkomst is overeenkomst van opdracht als bedoeld in titel 7.7 BW. Gedaagde mocht te allen tijde opzeggen op grond van artikel 7:408 lid 1 BW. Van die opzeggingsbevoegdheid kan ingevolge artikel 7:413 jo 7:408 BW niet worden afgeweken. Ingevolge artikel 7:408 lid 3 BW is gedaagde terzake geen schadevergoeding verschuldigd. Het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van eiseres is in strijd met deze dwingende wettelijke regeling en derhalve vernietigbaar. Op grond van artikel 7:411 BW kan eiseres wel aanspraak maken op een redelijk loon en op basis van artikel 7:406 lid 1 BW dient gedaagde tevens de onkosten van eiseres te vergoeden die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 2664284 \ CV EXPL 14-81
Uitspraak: 1 augustus 2014
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIO TEACH B.V.
gevestigd te Hengelo,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
nader te noemen Tio,
gemachtigde mr. J.J. Kappert,
t e g e n
[naam 1]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen [naam 1],
gemachtigde mr. P.M.C. van Dijck.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- -
de dagvaarding van 16 december 2013, met producties,
- -
de conclusie van antwoord, tevens inhoudende een eis in reconventie, met producties,
Ingevolge het tussenvonnis van 28 februari 2014 heeft op 8 mei 2014 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan met de daarin genoemde stukken bevindt zich bij de stukken.
Ingevolge de instructie van de kantonrechter tijdens de bijeenkomst van partijen heeft Tio op 6 juni 2014 een akte genomen, waarop [naam 1] bij antwoordakte van 4 juli 2014 heeft gereageerd.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
Tio is een particuliere hogeschool die erkende dagopleidingen op hbo- en mbo-niveau verzorgt op het gebied van toerisme, hotellerie en eventmanagement.
1.2.
Op 18 januari 2013 heeft [naam 1] zich ingeschreven bij Tio voor de hbo-opleiding Hotel- en Eventmanagement (HEM) voor het studiejaar januari 2013/ januari 2014 (hierna: de studieovereenkomst). Het daartoe door [naam 1] ingevulde en ondertekende aanmeldingsformulier vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…)
Hierbij schrijf ik mij in voor de dagopleiding in het studiejaar 2013/2014. Op de studieovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden, met in het bijzonder de annuleringsparagrafen, zijn mij bekend en staan op de achterzijde van dit aanmeldingsformulier c.q. doorslagformulier afgedrukt. Het versturen/inleveren van dit aanmeldingsformulier houdt tevens in dat ik akkoord ga met deze algemene voorwaarden en met de inhoud van de bijbehorende studiegids. (…)”
1.3.
De algemene voorwaarden van Tio luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Annulering/beëindiging
(…)
7
Bij annulering na 31 augustus 2013 (14 januari 2013) is de student 100% van het cursusgeld verschuldigd.
(…)
9
De ingeschrevene kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Tussentijdse beëindiging leidt, ongeacht de reden ervan, niet tot restitutie van het door de ingeschrevene verschuldigde bedrag of tot het vervallen van de betaalplicht daarvan.
(…)”
1.4.
Tio heeft [naam 1] een factuur gestuurd, gedateerd 21 januari 2013, ten bedrage van € 13.300,00, inzake het “Collegegeld studiejaar januari 2013/2014 Hotel- en Eventmanagement 1e jaar”.
1.5.
[naam 1] heeft een bedrag van € 2.730,00 overgemaakt aan Tio.
1.6.
Tio heeft [naam 1] een factuur gestuurd, gedateerd 15 maart 2013, ten bedrage van € 375,00, inzake een “Culinaire wijnreis 4 t/m 7 april 2013”.
1.7.
Op 20 maart 2013 heeft [naam 1] de studieovereenkomst eenzijdig beëindigd.
1.8.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft [naam 2] van de centrale studentenadministratie van Tio, voor zover thans relevant, aan [naam 1] bericht:
“(…)
Bij deze bevestig ik de ontvangst van je opzegging d.d. 20 maart 2013 voor de opleiding 1e jaar Hotel- en Eventmanagement aan de vestiging in Amsterdam, voor het studiejaar januari 2013-2014.
De betalingsverplichting blijft conform de algemene voorwaarden gehandhaafd.
(…)”
1.9.
Bij brief van 29 april 2013 heeft de gemachtigde van [naam 1], voor zover hier van belang, aan Tio bericht:
“(…)
Namens cliënte doe ik (…) een beroep op de vernietigbaarheid van het beding “annulering/beëindiging” onder 7 van de algemene voorwaarden (…)”
Vordering en verweer in conventie
2.
Tio vordert – samengevat – dat [naam 1] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 10.945,00 aan hoofdsom;
b. € 884,45 aan buitengerechtelijke kosten,
c. € 272,06 aan rente tot 16 december 2013;
d. rente over € 11.217,06 vanaf 16 december 2013;
e. de nakosten; en
f. de proceskosten.
3.
Tio legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [naam 1] gehouden is tot nakoming van de primaire betalingsverplichting die zij is aangegaan bij het sluiten van de studieovereenkomst. Aangezien [naam 1] slechts een bedrag van € 2.730,00 aan collegegeld heeft betaald, dient zij thans het resterende bedrag aan collegegeld, vermeerderd met het nog verschuldigde bedrag voor de wijnreis aan Tio te voldoen. Subsidiair beroept Tio zich op het annuleringsbeding dat is opgenomen onder punt 7 van haar algemene voorwaarden (hierna: het annuleringsbeding). Nu [naam 1] de studieovereenkomst na 14 januari 2013 heeft beëindigd, is zij 100% van het collegegeld verschuldigd, aldus Tio.
4.
[naam 1] voert verweer tegen de vordering van Tio en betwist dat zij gehouden is tot (volledige) nakoming van de betalingsverplichting die zij is aangegaan bij het sluiten van de studieovereenkomst. In reactie op het subsidiaire standpunt van Tio voert [naam 1] aan dat het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van Tio vernietigbaar is omdat Tio haar geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, althans omdat sprake is van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Het annuleringsbeding is bovendien onredelijk bezwarend, aldus [naam 1].
5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Vordering en verweer in reconventie
6.
[naam 1] vordert primair dat de kantonrechter de studieovereenkomst zal vernietigen en Tio zal veroordelen tot betaling aan [naam 1] van € 2.730,00, met veroordeling van Tio in de juridische kosten van [naam 1] tot een maximumbedrag van € 1.000,00 exclusief btw en kantoorkosten. [naam 1] stelt daartoe dat zij gedwaald heeft tijdens het aangaan van de studieovereenkomst, althans dat Tio misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden.
7.
Subsidiair vordert [naam 1] dat de kantonrechter het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van Tio zal vernietigen, de totale vordering van Tio in conventie zal beperken tot € 3.700,00 en Tio zal veroordelen tot het vergoeden van de juridische kosten van [naam 1] tot een maximumbedrag van € 970,00 inclusief btw en kantoorkosten, zodat – nu [naam 1] reeds een bedrag van
€ 2.730,00 heeft betaald – de vordering in conventie verrekend kan worden met de vordering in reconventie. [naam 1] legt hieraan ten grondslag dat zij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van Tio, althans dat het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is.
8.
Tio voert gemotiveerd verweer tegen zowel de primaire als de subsidiaire vordering in reconventie van [naam 1].
9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Beoordeling in conventie
10.
Vast staat dat Tio met [naam 1] een studieovereenkomst heeft gesloten, welke zij op 20 maart 2013 eenzijdig heeft beëindigd. Ter zitting is de vraag aan de orde gesteld of deze studieovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, waarop de bepalingen van titel 7 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte nader uit te laten.
11.
Ingevolge artikel 7:400 lid 1 BW is de overeenkomst van opdracht een overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.
12.
Volgens Tio kan de studieovereenkomst die zij met [naam 1] heeft gesloten niet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht, maar betreft het een overeenkomst sui generis. De studieovereenkomst met Tio voorziet er – anders dan bijvoorbeeld het hof Arnhem in een andere procedure (ECLI:NL:GHARN:2011: BY2357) heeft geoordeeld – niet alleen in dat Tio zich jegens de student verbindt tot het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het geven van onderricht, maar omvat volgens Tio een veelvoud van elementen en rechten en verplichtingen over en weer. Als voorbeeld noemt Tio de zorgplicht van het bevoegd gezag voor de veiligheid en de gezondheid van de aan haar toevertrouwde leerlingen, de plicht van het bevoegd gezag om eenmaal toegelaten leerlingen aan het onderwijs te laten deelnemen, de verplichting van de leerling om zich te onthouden van gedragingen die veiligheid en gezondheid van de medeleerlingen in gevaar kunnen brengen en de verplichting van de onderwijsinstelling om toegang te verstrekken tot het schoolgebouw, studieruimten en lokalen. Tio wijst er voorts op dat de onderwijsovereenkomst in het bekostigde onderwijs ook niet wordt aangemerkt als een overeenkomst van opdracht, terwijl de rechten en verplichtingen van de onderwijsinstellingen en studenten in het bekostigde en het niet-bekostigde, oftewel particuliere onderwijs, niet structureel van elkaar verschillen.
13.
[naam 1] heeft in haar akte toegelicht dat zij meent dat de studieovereenkomst die zij met Tio heeft gesloten wel kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, nu deze valt binnen de hiervoor onder rechtsoverweging 11 gegeven definitie. [naam 1] wijst erop dat dit standpunt wordt onderschreven door diverse gerechtelijke uitspraken vanaf augustus 2011.
14.
De kantonrechter is van oordeel dat de studieovereenkomst er hoofdzakelijk in voorziet dat Tio zich jegens [naam 1] verbindt tot het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het geven van onderricht. Het geven van onderricht is de kern van de prestatie. Alle door Tio genoemde voorbeelden van andere elementen en rechten en verplichtingen die volgens haar voortvloeien uit de studieovereenkomst betreffen algemeen geldende zorgvuldigheidsverplichtingen, althans randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om het geven van onderricht mogelijk te maken en doen naar het oordeel van de kantonrechter niet af aan het feit dat de studieovereenkomst erin voorziet dat Tio zich jegens [naam 1] hoofdzakelijk heeft verbonden tot het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het geven van onderricht. Geen der partijen stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst of een van de andere in artikel 7:400 BW uitgezonderde gevallen. Daarmee voldoet de studieovereenkomst tussen Tio en [naam 1] naar het oordeel van de kantonrechter aan de wettelijke omschrijving van de overeenkomst van opdracht. De stelling van Tio dat de onderwijsovereenkomst in het bekostigde onderwijs ook niet wordt aangemerkt als een overeenkomst van opdracht maakt dit niet anders. Immers, in het bekostigde onderwijs is sprake van een ander financieringssysteem en wordt bij een tijdige opzegging het collegegeld voor de niet genoten collegemaanden gerestitueerd.
15.
Nu de studieovereenkomst tussen Tio en [naam 1] kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht zijn de bepalingen van titel 7 van boek 7 BW van toepassing. Op grond van artikel 7:408 lid 1 BW kan [naam 1] de studieovereenkomst te allen tijde opzeggen. [naam 1] heeft de opdracht anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf verstrekt, zodat van deze opzeggingsbevoegdheid ingevolge artikel 7:413 BW juncto 7:408 BW niet kan worden afgeweken. Uit artikel 7:408 lid 3 BW volgt dat [naam 1] terzake de opzegging geen schadevergoeding verschuldigd is. Het in de algemene voorwaarden opgenomen annuleringsbeding is in strijd met deze dwingende wettelijke regeling en derhalve ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW vernietigbaar. Bij brief van
29 april 2013 heeft [naam 1] de buitengerechtelijke vernietiging van het annuleringsbeding ingeroepen (zie hiervoor onder 1.9). Daarmee is deze bepaling vernietigd en kan Tio op grond van het annuleringsbeding geen aanspraak maken op het volledige bedrag aan collegegeld. Het subsidiaire beroep van Tio op het annuleringsbeding in haar algemene voorwaarden faalt derhalve.
16.
Op grond van artikel 7:411 BW kan Tio wel aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon bij het voortijdige einde van de opdracht en op basis van artikel 7:406 lid 1 BW dient [naam 1] tevens de onkosten van Tio te vergoeden die verbonden zijn aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen.
17.
De verschuldigdheid van het collegegeld en aldus van het loon als bedoeld in artikel 7:411 BW is in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter afhankelijk van de volbrenging van de opdracht, althans van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. De studieovereenkomst verplicht Tio immers tot het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het geven van onderricht gedurende het gehele eerste schooljaar. De kantonrechter volgt Tio aldus niet in haar stelling dat het collegegeld verschuldigd is vanaf het moment dat de studieovereenkomst tot stand is gekomen. De omstandigheid dat [naam 1] het collegegeld ineens aan het begin van het studiejaar kon voldoen, maakt niet dat het collegegeld op dat moment al (geheel) verschuldigd was. Dit betreft slechts een betalingsafspraak. Vast staat dat [naam 1] gerechtigd was om de studieovereenkomst op 20 maart 2013 op te zeggen. Gelet op het voorgaande gaat de primaire stelling van Tio, dat [naam 1] desalniettemin gehouden is tot nakoming van de betalingsverplichting die zij is aangegaan bij het sluiten van de studieovereenkomst, niet op.
18.
De kantonrechter zal Tio in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de hoogte van het redelijk loon en de omvang van de onkosten en zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. [naam 1] zal hier vervolgens bij akte op mogen reageren. De kantonrechter wijst er in dit verband op dat ter zitting reeds is gebleken dat de inschrijving van [naam 1] – ten gevolge van het late tijdstip daarvan – nauwelijks extra kosten ten gevolg heeft gehad omdat zij gewoon kon aanschuiven bij de groep en dat er ten behoeve van [naam 1] slechts enkele variabele kosten zijn gemaakt, zodat dit als uitgangspunt heeft te gelden. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat [naam 1] in elk geval tot 20 maart 2013 onderwijs heeft genoten.
19.
Gelet op het voorgaande zal iedere verdere beslissing in conventie worden aangehouden.
Beoordeling in reconventie
20.
[naam 1] stelt ter onderbouwing van haar primaire vordering in reconventie om de studieovereenkomst te vernietigen en Tio te veroordelen tot betaling van € 2.730,00 dat zij gedwaald heeft tijdens het aangaan van de studieovereenkomst, althans dat Tio misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. [naam 1] meent dat Tio haar – mede gelet op haar jeugdige leeftijd – bij het sluiten van de studieovereenkomst had moeten attenderen op de financiële consequenties die het annuleringsbeding mogelijk voor haar zou hebben.
21.
De kantonrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [naam 1] zich pas op
18 januari 2013 heeft gemeld bij Tio, dezelfde dag nog een intakegesprek heeft gevoerd en zich direct heeft ingeschreven om nog te kunnen instromen in het collegejaar januari 2013/2014, dat eigenlijk al was begonnen. Vast staat tevens dat op het door [naam 1] ingevulde en ondertekende aanmeldingsformulier wordt verwezen naar de op de achterzijde van dat formulier afgedrukte, toepasselijke algemene voorwaarden, waarbij in het bijzonder aandacht wordt gevraagd voor de annuleringsparagrafen (zie hiervoor onder 1.2). Niet weersproken is dat de toepasselijke regels in geval van annulering ook in de studiegids en op de website van Tio waren terug te vinden. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [naam 1] aldus dat zij meent dat zij ten gevolge van de korte doorlooptijd van haar inschrijving geen gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van de annuleringsvoorwaarden, zodat Tio – althans de conciërge van Tio die het intakegesprek met haar voerde – haar hierover uitdrukkelijk had moeten informeren. De korte doorlooptijd van de inschrijving van [naam 1] was echter ingegeven door haar eigen wens om meteen van start te gaan met de opleiding. In die omstandigheden had het – indien [naam 1] toch twijfelde of zij de juiste opleiding had gekozen – naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [naam 1] gelegen om zelf navraag te doen naar de annuleringsvoorwaarden en de eventuele financiële consequenties daarvan. Voor zover [naam 1] hierover gedwaald heeft, komt deze dwaling naar het oordeel van de kantonrechter dus voor haar eigen rekening en kan deze ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging leiden.
22.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, kan het beroep van [naam 1] op misbruik van omstandigheden ook niet slagen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat niet weersproken is dat de moeder van [naam 1] bij het intakegesprek aanwezig was en dat [naam 1] ten tijde van de inschrijving meerderjarig was, zodat zij wettelijk gezien als een volwaardige contractspartij kan worden aangemerkt.
23.
Nu gelet op het voorgaande een grondslag ontbreekt, zal de primaire vordering van [naam 1] in reconventie worden afgewezen.
24.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering in reconventie om het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van Tio te vernietigen, stelt [naam 1] dat zij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van het annuleringsbeding, althans dat het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is. De kantonrechter overweegt dat deze stellingen – gelet op hetgeen hiervoor in conventie onder rechtsoverweging 15 is geoordeeld – geen bespreking meer behoeven. Zoals hiervoor reeds overwogen is het annuleringsbeding in strijd met de dwingende wettelijke regeling in artikel 7:408 lid 3 BW en dus ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW vernietigbaar. Aangezien [naam 1] bij brief van 29 april 2013 reeds de buitengerechtelijke vernietiging van het annuleringsbeding heeft ingeroepen is het annuleringsbeding daarmee vernietigd en heeft [naam 1] geen belang meer bij dit deel van haar subsidiaire vordering in reconventie.
25.
De subsidiaire vordering van [naam 1] in reconventie houdt voorts in dat de totale vordering van Tio in conventie zal worden beperkt tot € 3.700,00 en dat Tio zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de juridische kosten van [naam 1] tot een maximumbedrag van € 970,00 inclusief btw en kantoorkosten. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, zal de beslissing op deze vordering worden aangehouden totdat partijen zich hebben uitgelaten over de hoogte van het redelijk loon en de omvang van de onkosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2014 voor akte aan de zijde van Tio met het hiervoor onder rechtsoverweging 18 vermelde doel,
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.M. de Vries, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter