Einde inhoudsopgave
Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 29-01-2006
- Redactionele toelichting
De considerans is gewijzigd. Deze regeling berust mede op art. 26 van de Wet financiele dienstverlening en art. 7 van het Besluit financiele dienstverlening.
- Bronpublicatie:
08-11-2005, Stcrt. 2006, 20 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-01-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-2005, Stcrt. 2006, 20 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Autoriteit Financiële Markten
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Beleidsregel van 28 januari 2005 inzake de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)-beleidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen
Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V., de Stichting Autoriteit Financiële Markten en de Minister van Financiën (hieronder gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk te noemen: ‘de toezichthouder’) voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van personen ingevolge de Wet financiële dienstverlening (Wfd) en het Besluit financiële dienstverlening (Bfd), de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992), Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb), Besluit toezicht beleggingsinstellingen (Btb), Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995), Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995), Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993), Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn), Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt), Wet toezicht trustkantoren (Wtt), Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw) en het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994, hieronder gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk te noemen: ‘de toezichtswet’
Gelet op onder meer de artikelen 26 Wfd en 7 Bfd, 9, 13, 14, 15, 23, 24, 25, 26, 82 Wtk 1992; 5, 12, 15, 21 Wtb & 11 Btb; 3 en 6 Wgt; 7, 11, 16, 19, 20, 21 en 22 Wte 1995 & 10, 11 en 22 Bte 1995; 29, 30, 45, 54, 75, 82, 103, 148, 174, 175 en 176 Wtv 1993; 18, 19, 23, 27, 35, 60, 81, 82 en 84 Wtn; 4 en 5 Wtt; 5 Psw; 6 en 7 Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994; 19, 21, 23 en 23a Vrijstellingsregeling Wte 1995 besluit de toezichthouder als volgt: