Rb. Den Haag, 13-01-2015, nr. 14/28667 en 14/28666
ECLI:NL:RBDHA:2015:1457
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
13-01-2015
- Zaaknummer
14/28667 en 14/28666
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:1457, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 13‑01‑2015; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:2532, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Asiel - risico op behandeling in strijd met 3 EVRM voor terugkeerders uit het Westen naar Somalië
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers:AWB 14/28667 (voorlopige voorziening) en AWB 14/28666 (beroep),
V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak op het beroep, in de zaken tussen [eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,gemachtigde: mr. J.V. van Vegten.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen H. Salad Mohammed, tolk.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak op het beroep, omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op de grond dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten die grond vormen voor verlening van een asielvergunning (artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)). Volgens verweerder heeft eiser toerekenbaar geen reis- en identiteitspapieren overgelegd (artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000) en gaat van zijn asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uit, zodat dit ongeloofwaardig is. Voorts loopt eiser bij terugkeer naar Mogadishu volgens verweerder geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Mogadishu (eiser is afkomstig uit de buitenwijk Dharkenley) wel degelijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aangezien hij als terugkeerder uit het Westen door Al-Shabaab zal worden verdacht van spionage. De in reactie op dit betoog door verweerder ter zitting genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4373) is volgens eiser achterhaald door het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2014 (het ambtsbericht uit 2014).
3.1.
In voormelde uitspraak van 26 november 2014 heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2013 (het ambtsbericht uit 2013) niet kan worden afgeleid dat elke uit het Westen teruggekeerde Somaliër het risico loopt te worden verdacht van spionage door Al-Shabaab en dat dit risico zich eerst voordoet, indien en voor zover Al-Shabaab hem als zodanig herkent. De enkele terugkeer naar Somalië is daarom onvoldoende om te concluderen dat een terugkeerder een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, aldus de Afdeling.
3.2.
Het ambtsbericht uit 2013 vermeldt onder meer het volgende:
“2.2.5
(…)
Vrees voor spionage
Uit het westen terugkerende Somaliërs mijden over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt. Terugkeerders lopen het risico er van te worden verdacht te spioneren voor de SFG of aan de SFG-gelieerde troepen. [voetnoot: “In principe geldt dit voor alle terugkeerders. Het is niet bekend in hoeverre het verschil uitmaakt of een Somaliër gedwongen of vrijwillig is terug gekeerd.”] In de verslagperiode is de houding van Al-Shabaab ten opzichte van vermeende spionnen verder verscherpt. Volgens bronnen worden teruggekeerde Somaliërs per definitie als verdacht beschouwd door Al-Shabaab (inclusief personen uit de diaspora), evenals personen met een westers paspoort of personen die niet behoren tot de in een gebied overheersende clan. In de verslagperiode waren er berichten dat Al-Shabaab mannen executeerde op verdenking van spionage.
(…)
2.3
Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie was in de verslagperiode in heel Zuid- en Centraal Somalië nog altijd zeer slecht. Volgens een aantal bronnen is de veiligheidssituatie in Mogadishu en in de rest van Zuid- en Centraal Somalië zelfs verslechterd ten opzichte van de vorige verslagperiode, met name voor personen die zijn gelieerd aan de overheid, AMISOM en de VN en voor personen die zijn teruggekeerd uit het buitenland. [voetnoot: “Vanwege vermeende spionage en verwestersing en in gevallen waarbij zij niet kunnen terugvallen op de bescherming van een familie/clannetwerk. (…)”]
(…)
4.4
Terugkeer
Over de situatie van (gedwongen) teruggekeerde Somaliërs zijn weinig gegevens bekend. Terugkeer naar Mogadishu en Zuid- en Centraal Somalië is zeer moeilijk wanneer de terugkeerder geen familie, vrienden of clanverwanten heeft in de regio van terugkeer. Het is voor leden van minderheden en minderheidsclans in de regel nog ingewikkelder om voldoende bescherming te krijgen, aangezien dit sterk samenhangt met de in het betreffende gebied dominante clan. In de plattelandsgebieden in Somalië is de mogelijkheid tot terugkeer naar de eigen clan belangrijker dan in de steden. In verstedelijkt gebied speelt clanbescherming een iets minder prominente rol, maar ook in de steden is de aanwezigheid van een sociaal vangnet zeer belangrijk voor de kansen van de teruggekeerde Somaliër.
Voor alle teruggekeerde personen geldt dat de nog altijd zeer slechte veiligheidssituatie een grote belemmering vormt voor een succesvolle terugkeer. Volgens bronnen is Al-Shabaab in de verslagperiode in toenemende mate alert geweest op personen die uit het buitenland zijn teruggekeerd in verband met vermeende spionage of verwestersing. Volgens bronnen beschouwt Al-Shabaab in sommige regio's zelfs personen die niet tot de dominante clan behoren al als verdacht.”
3.3.
Het ambtsbericht uit 2014 vermeldt onder meer het volgende:
“1.1.4
(…)
Gericht geweld Al-Shabaab
(…)
Ook in deze verslagperiode zijn er enkele berichten dat Al-Shabaab mensen heeft geëxecuteerd op verdenking van spionage voor uiteenlopende landen. Verdachten worden gevangen gezet en door een rechter van Al-Shabaab tot de dood veroordeeld. Verdachten krijgen geen kans zich te verdedigen.
(…)
1.2
Veiligheidssituatie
1.2.1
Mogadishu
(…)
Een vertrouwelijke bron in Nairobi beaamde in april 2014 dat de veiligheid in Mogadishu de eerste maanden het jaar steeds verder verslechterde en dat VN-organisaties en ngo’s melden dat AS-elementen zich in alle wijken van de stad manifesteerden.
In sommige buitenwijken, zoals Daynile, Heliwa (Hurriwa), Karaan, Yaaqshid, en Dharkenley, waar het grootste ontheemdenkamp Badbado ligt, was de macht van de overheid zeer beperkt en kon Al-Shabaab in alle openheid opereren. Wanneer de politie ’s nachts uit de wijken vertrok, was Al-Shabaab er heer en meester.
(…)
3.4
Terugkeer
3.4.1
Vrijwillige terugkeer
(…)
Terugkeerders worden volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig herkend door hun (westers) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Op subtiele wijze kunnen ze zich in Somalische ogen onderscheiden van mensen die al sinds jaar en dag in het gebied wonen. Mede vanwege de communicatieve cultuur in Somalië (zie ook paragraaf 1.1.4 over Al-Shabaab) kan bekend raken dat iemand is teruggekeerd. Hierdoor lopen ze het risico door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden beschuldigd van verraad of spionage. Daarom mijden terugkerende Somaliërs over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al‑Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt.”
3.4.
Het asielbeleid ten aanzien van Somalië is neergelegd in paragraaf C7/23 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Paragraaf C7/23.4.6 van de Vc 2000, zoals gewijzigd bij besluit van verweerder van 27 februari 2014, nummer WBV 2014/6 (Staatscourant 2014, nr. 6969), luidt als volgt:
“De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al-Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:
(…)
• vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid.
Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:
• delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of
• overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.
Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:
• de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;
• de banden met- en de situatie van de familieleden;
• de duur van het verblijf in het westen.
Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico's loopt van de zijde van Al-Shabaab.
Voor leden van de aandachtsgroepen die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingkader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.”
3.5.
Uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 blijkt dat verweerder op 2 oktober 2014 ter zitting van de Afdeling onder verwijzing naar het ambtsbericht uit 2013 heeft toegelicht dat paragraaf 23.4.6 van de Vc 2000 veronderstelt dat een vreemdeling een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, indien Al-Shabaab hem na terugkeer in een in het beleid vermeld gebied in Somalië als terugkeerder herkent. Verweerder betrekt bij de beoordeling of Al-Shabaab een vreemdeling zal herkennen als terugkeerder de in het beleid vermelde indicatoren, te weten de clanafkomst van de vreemdeling in relatie tot de positie van de clan in het gebied, de banden met en de situatie van de familieleden en de duur van het verblijf in het Westen. Indien verweerder, gelet op deze dan wel andere door de desbetreffende vreemdeling aangevoerde individuele omstandigheden, concludeert dat Al-Shabaab deze vreemdeling zal herkennen als terugkeerder, verleent hij een verblijfsvergunning asiel krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Volgens verweerder biedt het beleid ruimte om van dit uitgangspunt af te wijken, als uit de door die vreemdeling aangevoerde individuele omstandigheden kan worden afgeleid dat hij bescherming van zijn clan of familie kan krijgen waardoor hij voormeld risico niet loopt.
3.6.
Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder medegedeeld dat hij zich thans nog beraadt op de mogelijke beleidsconsequenties van het ambtsbericht uit 2014. Desgevraagd heeft verweerder daarbij te kennen gegeven dat, nu het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, hij geen aanleiding ziet te vragen om aanhouding van de onderhavige zaak in afwachting van de uitkomst van dat beraad. De enkele terugkeer naar Mogadishu is onvoldoende om te concluderen dat eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt, aldus verweerder.
3.7.
Dit standpunt van verweerder kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder nadere motivering stand houden. De door verweerder ter zitting genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 noopt niet tot een ander oordeel. Immers, waar het ambtsbericht uit 2013 geen informatie bevat over het risico door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend, moet uit het na die uitspraak verschenen ambtsbericht uit 2014 worden opgemaakt dat dit risico in Dharkenley, de buitenwijk van Mogadishu waaruit eiser afkomstig is, dusdanig groot is dat er serieuze redenen zijn om te veronderstellen dat eiser bij terugkeer uit het Westen naar Dharkenley, ongeacht de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, aldaar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, mede bezien in het licht van de toelichting die verweerder ter zitting van 2 oktober 2014 bij de Afdeling heeft gegeven over het risico dat een terugkeerder loopt bij herkenning door Al-Shabaab. Zoals eiser ter zitting terecht heeft opgemerkt, ligt het onder deze omstandigheden op de weg van verweerder te onderbouwen waarom eiser dit risico bij terugkeer naar Mogadishu, in het bijzonder voormelde buitenwijk, niet loopt. In zoverre sluit het in paragraaf 23.4.6 van de Vc 2000 neergelegde asielbeleid ten aanzien van Somalië dan ook niet aan bij de thans bekende informatie over de herkenbaarheid van terugkeerders door Al-Shabaab en de invloed van Al-Shabaab in Mogadishu.
4. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Gelet hierop behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
5. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op het beroep van eiser, is geen sprake meer van een met het verzoek om voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.461,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.461,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.