Over deze kwestie heeft mijn ambtgenoot Aben op 16 juni 2015 in een zaak onder nummer 14/05317 reeds uitvoerig geconcludeerd.
HR, 08-09-2015, nr. 14/05524
ECLI:NL:HR:2015:2474
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2015
- Zaaknummer
14/05524
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1705
ECLI:NL:PHR:2015:1705, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2474
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑03‑2015
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0350
Uitspraak 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg alcoholslotprogramma (asp). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:434. Hetgeen in dat arrest is overwogen m.b.t. de strafvervolging van een verdachte t.z.v. het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken betreffende de weigering van verdachte mee te werken aan een onderzoek a.b.i. art. 8.2 aanhef en onder a, WVW 1994. In het gegeven dat de uitkomst van de beslissingen t.z.v. het asp van de HR (ECLI:HR:NL:2015:434) en de RvS (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622) niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging, vindt de HR aanleiding om in zaken waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien o.g.v. ’s Hofs vaststellingen dan wel o.g.v. de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen. In cassatie kan i.c. als vaststaand worden aangenomen dat aan verdachte t.z.v. hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het OM in zijn vervolging van verdachte t.z.v. dat feit n-o is.
Partij(en)
8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/05524
CB/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 september 2014, nummer 21/006530-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. S.F.W. van 't Hullenaar en mr. C.H.W. Janssen, beiden advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en subsidiair tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 april 2013 te Wageningen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar onder meer aangevoerd:
- door de verdachte:
"Het rijbewijs is ongeldig verklaard door het CBR en er is een alcoholslotprogramma opgelegd. Doordat ik geen auto heb, kan ik daaraan niet deelnemen. Bovendien kan ik deelname niet betalen. Ik moet in elk geval 5 jaar wachten voordat ik aanmerking kan komen om mijn rijbewijs terug te krijgen.
(...)
De gevolgen zijn erg groot voor mij. Ik heb hard moeten werken voor mijn rijbewijs en nu raak ik hem kwijt voor de komende jaren. Het CBR geeft aan dat het alcoholslotprogramma is bedoeld om mensen alsnog eerder te kunnen laten deelnemen aan het verkeer."
- door de raadsman van de verdachte:
"De gevolgen van dit incident zijn voor verdachte groot. Het CBR heeft beslist dat hij moet deelnemen aan een alcoholslotprogramma. Hij zit klem en heeft geen enkel zicht wanneer hij zijn rijbewijs terugkrijgt. Subsidiair verzoek ik u daarom een lagere straf op te leggen."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"In de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten "Art. 8 WVW 1994 rijden onder invloed auto's en motoren", wordt in de toelichting vermeld dat weigering van de ademanalyse (artikel 163 WVW 1994) in beginsel overeenkomstig schaal IX van de tabel in genoemde oriëntatiepunten wordt afgedaan. Dat komt neer op een geldboete van € 1000,- alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
Gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en thans gevorderde straf passend en geboden. Anders dan de raadsman is de voorzitter van oordeel dat reeds in voldoende mate rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte door af te wijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit én de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
3.2.1.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen - en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee - dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
3.2.2.
Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen met betrekking tot de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken als de onderhavige betreffende de weigering van de verdachte mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Voormeld arrest betreft een onderwerp waarover de feitenrechters in strafzaken - wellicht mede beïnvloed door beslissingen van de bestuursrechter over dit onderwerp -divergerende opvattingen huldigden en dienvolgens tot uiteenlopende beslissingen zijn gekomen. Het arrest van 3 maart 2015 beoogt op dat punt duidelijkheid te verschaffen wat betreft de strafrechtelijke kant van het onderwerp (de strafvervolging). Daags na dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak duidelijkheid geschapen wat betreft de bestuursrechtelijke kant van het onderwerp (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622).
3.4.
De Hoge Raad realiseert zich dat de uitkomst van deze beslissingen niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding om in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien op grond van 's hofs vaststellingen dan wel op grond van de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het verweer als vaststaand kan worden aangenomen.
3.5.
Gelet op het onder 2.2.1 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en op 's Hofs hiervoor onder 2.2.2 weergegeven strafmotivering kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van dat feit niet-ontvankelijk is.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2013 is vernietigd;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg alcoholslotprogramma (asp). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:434. Hetgeen in dat arrest is overwogen m.b.t. de strafvervolging van een verdachte t.z.v. het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken betreffende de weigering van verdachte mee te werken aan een onderzoek a.b.i. art. 8.2 aanhef en onder a, WVW 1994. In het gegeven dat de uitkomst van de beslissingen t.z.v. het asp van de HR (ECLI:HR:NL:2015:434) en de RvS (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622) niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging, vindt de HR aanleiding om in zaken waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien o.g.v. ’s Hofs vaststellingen dan wel o.g.v. de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen. In cassatie kan i.c. als vaststaand worden aangenomen dat aan verdachte t.z.v. hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het OM in zijn vervolging van verdachte t.z.v. dat feit n-o is.
Nr. 14/05524 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 2 september 2014 de verdachte wegens “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
2. De verdachte heeft cassatie ingesteld. Mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in de vervolging van verdachte terwijl sprake is van een vervolgingsbeletsel, te weten de eerder aan verdachte opgelegde bestuursrechtelijke maatregel alcoholslotprogramma (hierna: asp).1.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 april 2013 te Wageningen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.”
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2014 heeft verdachte verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR en dat er een alcoholslotprogramma2.is opgelegd.
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in dat verdachte ter zake van overtreding van art. 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, is veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, een en ander zoals hiervoor onder 1 vermeld.
7. Het middel is gestoeld op de recente uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434. In dat arrest heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, het navolgende overwogen:
“4.4 Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen – en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure.
4.5 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat in de onderhavige zaak aan de verdachte onherroepelijk de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk is, juist is, wat er ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.”
8. Het voorgaande betekent dat nu in cassatie ervan kan worden uitgegaan dat aan de verdachte onherroepelijk de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd, de zaak tot niets anders kan leiden dan tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vervolging. Het middel is terecht voorgesteld en mitsdien kan het arrest van het Hof niet in stand blijven. Het is de vraag hoe deze constatering in cassatie verder moet worden verwerkt. Hetgeen ik heb geconstateerd laat geen andere uitkomst van de zaak open dan niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Daarom stel ik mij primair op het standpunt dat de Hoge Raad uit doelmatigheidsoogpunt zelf deze einduitspraak doet. Subsidiair stel ik mij op het standpunt dat het arrest moet worden vernietigd en de zaak moet worden teruggewezen.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
10. Deze conclusie strekt primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging en subsidiair tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
Naar aanleiding van hetgeen in noot 1 in de schriftuur is opgenomen – te weten dat navraag bij het CBR op 16 maart 2015 heeft geleerd dat op 21 mei 2013 het besluit is genomen tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte en het opleggen van een asp aan verdachte voor hetzelfde feit als in de onderhavige strafzaak, dat door verdachte geen bezwaar is gemaakt en dat de maatregel nog steeds van kracht is - heeft een medewerker van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad telefonisch aan de raadsman verzocht een kopie van het besluit te doen toekomen. In reactie hierop heeft de raadsman per emailbericht van 16 juni 2015 het desbetreffende besluit aan de medewerker voornoemd doen toekomen. Tevens heeft de medewerker van het wetenschappelijk bureau desgevraagd ook op 17 juni 2015 digitaal van het CBR stukken met betrekking tot het aan verdachte opgelegde alcoholslotprogramma ontvangen. Deze stukken zijn op 18 juni 2015 digitaal doorgezonden aan de raadsman van verdachte.
Beroepschrift 23‑03‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verzoeker] verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnem-Leeuwarden d.d. 2 september 2014, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof de naleving verzuimd van de artikelen 348 en 349 juncto 415 Sv en/of de beginselen van een goede procesorde waaruit volgt dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Immers, het Hof heeft ondanks het bestaan van een vervolgingsbeletsel (te weten de eerder aan verzoeker opgelegde bestuursrechtelijke maatregel alcoholslotprogramma) het O.M. ten onrechte ontvankelijk geacht in de vervolging van verzoeker dan wel heeft het Hof onvoldoende blijk gegeven van het uitvoeren van zijn ambtshalve onderzoeksplicht naar het bestaan van een vervolgingsbeletsel zulks terwijl uit de gedingstukken blijkt van een ernstig vermoeden van het bestaan daarvan.
Toelichting:
1.1.
Het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 2 september 2014 houdt als opmerking van verzoeker onder meer het volgende in:
‘Op vragen van de voorzitter over zijn persoonlijke omstandigheden antwoordt verdachte als volgt: Ik ben student HBO rechten. Ik ontvang studiefinanciering. Ik heb geen schulden. Ik reed in de auto van een vriend. Die vriend had wel gedronken en daarom reed ik. Het rijbewijs is ongeldig verklaard door het CBR en er is een alcoholslotprogramma opgelegd. Doordat ik geen auto heb, kan ik daaraan niet deelnemen. Bovendien kan ik deelname niet betalen. Ik moet in elk gevat 5 jaar wachten voordat ik in aanmerking kan komen om mijn rijbewijs terug te krijgen.’
1.2.
Het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 2 september 2014 houdt als opmerking van de raadsman van verzoeker onder meer het volgende in:
‘De gevolgen van dit incident zijn voor verdachte groot Het CBR heeft beslist dat hij moet deelnemen aan een alcoholslotprogramma. Hij zit klem en heeft geen enkel zicht wanneer hij zijn rijbewijs terugkrijgt. Subsidiair verzoek ik u daarom een lagere straf op te leggen.’
1.3.
Het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 2 september 2014 houdt als motivering van de strafoplegging onder meer het volgende in:
‘Gelet op het voorgaande — in onderling verband en samenhang bezien — acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en thans gevorderde straf passend en geboden. Anders dan de raadsman is de voorzitter van oordeel dat reeds in voldoende mate rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte door af te wijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt. ’
1.4.
Uit het voorgaande volgt dat door de verdediging erop is gewezen dat eerder door het CBR aan verzoeker een alcoholslotprogramma (asp) is opgelegd en dat het Hof met die omstandigheid in de strafoplegging rekening heeft gehouden en daarmee die eerdere oplegging van het asp als feitelijk vaststaand heeft aangenomen.
2.
Onder verwijzing naar het arrest van uw Raad van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434 moet worden opgemerkt dat de strafvervolging van een verdachte in strijd is met de goede procesorde in die gevallen waarin een verdachte op grond van hetzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd, omdat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit de niet-ontvankelijkheid van het O.M. in de strafvervolging tot gevolg heeft.
3.1.
Vooropgesteld moet worden dat Uw Raad in het hiervoor genoemde arrest van 3 maart 2015 geen nieuw recht heeft gecreëerd, maar dat Uw Raad tot uitdrukking heeft gebracht welk rechtsgevolg aan een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde als hier aan de orde is, moet worden verbonden. De omstandigheid dat vóór dit arrest van uw Raad het Hof kennelijk niet op de hoogte was van de implicaties van het toen en nu bestaande recht maakt dat niet anders.
3.2.
Uit hetgeen hiervoor onder 1.1. t/m 1.4. is opgenomen volgt dat aan verzoeker een asp is opgelegd.1. Daarvan uitgaande had het Hof conform het hiervoor onder 2. geciteerde arrest van uw Raad het O.M. niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn strafvervolging in plaats van genoegen te nemen met de door de rechtbank toegepaste strafvermindering.
3.3.
Indien het ervoor moet worden gehouden dat het Hof niet heeft vastgesteld dat aan verzoeker eerder een asp was opgelegd, was het Hof gelet op het uit het verhandelde ter terechtzitting voortvloeiende ernstige vermoeden van het bestaan van voornoemd vervolgingsbeletsel in ieder geval op de voet van art. 348 Sv gehouden tot het vervullen van zijn ambtshalve onderzoeksplicht daarnaar en het afleggen van verantwoording daaromtrent in zijn arrest.2. Nu daarvan niet kan blijken, lijdt het arrest aan nietigheid.
Slotsom:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden arrest niet in stand blijven; dat arrest behoort dus te worden vernietigd. Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mrs. S.F.W, van 't Hullenaar en C.H.W. Janssen beiden advocaat te Arnhem, die bij dezen verklaren tot die indiening en ondertekening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Arnhem, 23 maart 2015
mr. S.F.W. van 't Hullenaar
mr. C.H.W. Janssen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑03‑2015
Navraag door stellers dezes bij het CBR op 16 maart 2015 leerde dat op 21 mei 2013 onder CBR-kenmerk 2013008634 het besluit is genomen tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker en het opleggen van een asp aan verzoeker voor hetzelfde feit als in de onderhavige strafzaak (weigeren ademanalyseonderzoek), dat door verzoeker geen bezwaar Is gemaakt en dat de maatregel nog steeds van kracht is.
Mr. A.J.A van Dorst, Cassatie in strafzaken, Studiepockets Strafrecht, Kluwer, 6e druk, 2009, p190-191 en mr. A.J.A. van Dorst, vervolgingsbeletselen, Studiepockets Strafrecht, Tjeenk Willink, 1e druk, 1989, p110.