Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2018, nr. 200.200.441/01
ECLI:NL:GHARL:2018:10391
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-11-2018
- Zaaknummer
200.200.441/01
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:10391, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑11‑2018; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:2010, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2018:2188, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑03‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NJ 2020/288 met annotatie van Th.M. de Boer
Uitspraak 29‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Echtscheiding, huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling. Cassatie opengesteld. In vervolg op beschikking van 6 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2188
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.441
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 373378)
beschikking van 29 november 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Gruiters te Nieuwegein.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van het geding tot 6 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Zwaan van 19 juni 2018 met nadere uitlating en producties J-N;
- een journaalbericht van mr. Gruiters van 20 juni 2018 met brief van diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Gruiters van 4 juli 2018 met brief van diezelfde datum en twee producties.
1.3
Op 5 juli 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
1.6
Mr. Zwaan heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van mr. Gruiters van 4 juli 2018 met bijlagen. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief en bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn, deze feitelijk geen nieuwe stellingen bevatten, de vrouw stelt bekend te zijn met de uitspraak waaraan in de brief wordt gerefereerd en mr. Zwaan zich in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
1.7
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Zwaan van 18 juli 2018 met brief van diezelfde datum en een journaalbericht van mr. Gruiters van 18 juli 2018 met brief van diezelfde datum. Daarbij heeft mr. Gruiters bijlagen 62-66 overgelegd. Vervolgens heeft mr. Zwaan bij journaalbericht van 26 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen het overleggen van die bijlagen. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven – anders dan berichten met betrekking tot het benoemen van een deskundige en een voorstel voor de aan deze te stellen vragen – nog producties in het geding te brengen slaat het hof geen acht op deze producties, met dien verstande dat de bijlagen 62 en 63 het hof ambtshalve bekend zijn.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 6 maart 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof geoordeeld dat op het huwelijksvermogensregime van partijen het Nederlandse recht van toepassing is geworden vanaf het tijdstip dat ook de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat bij gebreke van huwelijkse voorwaarden of een aanwijzing op dat moment of nadien van enig ander toepasselijk recht vanaf het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen (zoals die gold vóór 1 januari 2018) bestaat. Vervolgens heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald om met partijen te bezien op welke wijze de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap moet plaatsvinden en bepaald dat beide partijen:
- het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen meedelen;
- een actuele beschrijving van de goederen en schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap maken en de goederen en schulden, met inbegrip van over en weer bestaande vorderingen, die op grond van het zogeheten wagonstelsel niet in de gemeenschap van goederen zijn gevallen,
- daarop de waarde of omvang van de goederen en schulden vermelden of de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld,
- een voorstel doen voor de verdeling met inbegrip van mogelijke vergoedingen van de gemeenschap op elk van hen of op de gemeenschap van elk van hen of van de een op de ander,
- of in plaats daarvan, indien dat haalbaar is, een gezamenlijke beschrijving en voorstel overleggen dat zij al dan niet in overleg met een notaris hebben gemaakt met vermelding van de nog resterende geschilpunten.
2.3
De man heeft het hof bij journaalbericht van 20 juni 2018 zijn verzoeken gewijzigd en het petitum opnieuw geformuleerd. Het hof volgt de vrouw niet in haar bezwaar daartegen, nu deze verzoeken betrekking hebben op – mede naar aanleiding van de inhoud van de tussenbeschikking van het hof van 6 maart 2018 – geactualiseerde stellingen van de man.
Overigens heeft ook de vrouw bij haar journaalbericht van 19 juni 2018 nieuwe verzoeken gedaan naar aanleiding van de beschikking van 6 maart 2018, waarop het hof eveneens zal beslissen.
2.4
De man verzoekt het hof te bepalen dat (verkort weergeven):
- de vrouw het bedrag dat zij op grond van de bestreden beschikking heeft ontvangen, € 40.830,-, aan hem terugbetaalt;
- de man niet gehouden is enig bedrag aan de vrouw te voldoen uit hoofde van vergoedingsrechten;
- de woning aan [a-straat 1] te [A] (verder: de woning) zal worden verkocht aan een derde en dat de vrouw, indien zij nalaat een opdracht aan de makelaar te verstrekken aan de man een dwangsom van € 250,- per dag verbeurt voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
- partijen de over- dan wel onderwaarde van de woning (de verkoopopbrengst minus
de verkoopkosten minus de hypothecaire geldlening ( [00000] ) plus de uitkering van de beleggersrekening ( [00001] ) bij helfte zullen delen c.q. dragen;
- de vrouw € 16.189,36 (het aandeel van de vrouw in de eigenaarslasten van de woning) aan de man voldoet, te vermeerderen met € 453,21 per maand vanaf 1 augustus 2018 tot de dag waarop de woning geleverd wordt aan de vrouw of een derde;
- de vrouw aan de man € 225,- voldoet uit hoofde van de verdeling van de inboedel;
- de aandelen van de besloten vennootschap [B] B.V. (verder: de holding) worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting voor de man om een door het hof te bepalen bedrag aan de vrouw te vergoeden gebaseerd op de intrinsieke waarde van de holding;
- de vrouw gehouden is alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de levering van haar onverdeelde helft in de aandelen in de holding aan de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
- de auto BMW 252 D wordt toegedeeld aan de man voor € 10.664,-;
- de Kia (Rio) aan de vrouw wordt toegedeeld voor een bedrag van € 9.500,- en dat de vrouw uit dien hoofde € 4.750,- aan de man vergoedt;
- de vrouw aan de man € 1.956,55 uit hoofde van het gebruik van de Kia betaalt;
- de vrouw aan de man € 456,77 vergoedt ter zake het debetsaldo van de bankrekening bij [a-bank] [00002] ;
- de bankrekening bij [a-bank] [00003] op naam van de man wordt toegedeeld aan de man en te bepalen dat de man niet gehouden is tot verdeling van het saldo;
- de vrouw aan de man € 14.600,89 voldoet (50% van de rekeningcourantschuld aan de holding);
- wanneer de vrouw nalaat om aan de verplichtingen op basis van de te geven beschikking te voldoen, zij aan de man de wettelijke rente verschuldigd is over het openstaande bedrag;
- de man met deze verdeling heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen met betrekking tot de bruidsgave (Mahriye), althans vast te stellen dat de man niet gehouden is nog enig bedrag aan de vrouw te verstrekken uit hoofde van de bruidsgave.
2.5
De vrouw verzoekt het hof in aanvulling op haar verzoeken in het beroepschrift te bepalen dat :
- de man de onderneming(en) voortzet en dat de aandelen aan hem worden toegedeeld met uitkoop van haar;
- de woning wordt getaxeerd en aan haar wordt toegedeeld met aflossing van de hypotheek en verdeling van de waarde van de beleggersrekening;
- de auto BMW 525 D wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 62.000,- onder de verplichting aan haar € 31.000,- te betalen;
- de appartementen in Iran dan wel de vordering op de broer van de man aan de man worden toegedeeld, onder gehoudenheid de vrouw € 100.000,- te vergoeden;
- de man inzage geeft in (het saldo van) de bankrekening in Iran en dat deze aan de man wordt toegedeeld met betaling door hem van de helft van het saldo aan de vrouw;
- de bankrekening bij [a-bank] [00003] wordt toegedeeld aan de man met betaling door hem van de helft van het saldo van € 5.687,60 aan de vrouw;
- zij niet draagplichtig is voor de rekeningcourantschuld aan de onderneming van de man;
- de polis bij [C] (polisnummer [00004] ) aan de man wordt toegedeeld onder gehoudenheid de vrouw de helft te vergoeden.
2.6
De man heeft het hof bij voormeld journaalbericht van 20 juni 2018 tevens verzocht terug te komen op het oordeel ten aanzien van het toepasselijke recht. Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 6 maart 2018 en ziet geen aanleiding daarop terug te komen. De man heeft ook geen te bewijzen (nieuwe) feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Hieruit volgt tevens dat het verzoek van de vrouw om haar ‘Ojratomesl’ toe te kennen van € 300.000,-, dat zij in hoger beroep heeft gehandhaafd voor het geval het hof mocht oordelen dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Iraans recht, dient te worden afgewezen.
2.7
Gebleken is dat de vrouw bij Koninklijk Besluit van 24 februari 2000 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, zodat vanaf die datum tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat. De gemeenschap van goederen is op 6 mei 2014 ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de man. Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend, tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 6 mei 2014.
2.8
Wat betreft de waarde van de aandelen van de holding zijn partijen ter zitting overeengekomen uit te gaan van 31 december 2017 als peildatum voor de waardering. Verder zijn partijen het erover eens dat een onderzoek dient te worden ingesteld door een deskundige en dat tot deskundige dient te worden benoemd [D] , register valuator, verbonden aan [E] B.V. te [A] .
2.9
Partijen verschillen van mening over de waarderingsmethode. De man stelt dat de deskundige bij de waardering moet uitgaan van de intrinsieke waarde, omdat daarmee wordt afgerekend wat feitelijk aanwezig is en hij als franchisenemer van [F] zijn onderneming ook niet vrijelijk kan overdragen, nu [F] een voorkeursrecht van koop heeft. Volgens de vrouw is de Discounted Cash Flow-methode de gebruikelijke methode voor de waardering. Het hof zal de deskundige verzoeken aan te geven welke waarderingsmethode, gelet op de aard van de onderneming en de omstandigheden van dit geval, de meest geëigende is voor de waardering van de onderneming van de man.
2.10
Ervan uitgaande dat de deskundige geen relatie heeft of heeft gehad met de man dan wel met zijn onderneming(en) dan wel met [F] zal het hof – mede naar aanleiding van de door partijen voorgestelde vragen – de deskundige verzoeken met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen de volgende vragen te beantwoorden:
- Welke waarderingsmethode is, gelet op de aard van de onderneming en de omstandigheden van dit geval, de meest geëigende methode om de waarde van de aandelen van de onderneming van de man te bepalen?
- Wat is – volgens die methode – de waarde van de aandelen in de holding van de man per 31 december 2017?
- Kan er nog een ‘geruisloze doorschuiving’ van de voormalige onderneming van de man plaatsvinden? Zo ja, wat zijn dan de (latente) belastingverplichtingen? Zo nee, wat zijn daarvan dan de fiscale gevolgen?
- Welk bedrag kan met inachtneming van het voorgaande aan de holding worden onttrokken in het kader van voldoening van de helft van de waarde van de aandelen aan de vrouw zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzakelijke voorzieningen?
- Geeft het onderzoek de deskundige aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen?
2.11
Partijen hebben zich niet uitgelaten over (de hoogte van) het aan de deskundige te betalen voorschot in de kosten. De griffier van het hof heeft de deskundige ambtshalve verzocht aan te geven wat de hoogte van het voorschot dient te zijn. De deskundige heeft daarop medegedeeld dat het voorschot (vooralsnog) op € 5.000,- (exclusief btw) kan worden gesteld. Het hof zal zich daaraan conformeren en het voorschot vaststellen op € 6.050,- inclusief btw, door partijen ieder bij helfte te betalen.
2.12
Partijen zijn het niet eens over (de wijze van) de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Wel kan de man ermee instemmen dat de woning overeenkomstig het voorstel van de vrouw wordt getaxeerd door [G] Makelaars te [A] .
Het hof zal de vrouw in de gelegenheid stellen de woning tegen de getaxeerde waarde toegedeeld te krijgen tegen vergoeding aan de man van de helft van de (over)waarde en onder de verplichting voor haar om de schulden uit hypothecaire leningen die partijen zijn aangegaan over te nemen dan wel af te lossen, zodat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schulden kan worden ontslagen. De kosten van de taxateur zullen door partijen worden gedeeld.
2.13
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de levering van de aandelen en de levering van de woning op dezelfde dag zullen plaatsvinden. Het hof zal daarom de volgende wijze van verdeling van de woning gelasten:
- De toedeling van de woning aan de vrouw dient plaats te vinden bij notariële akte binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking waarbij ook een definitieve beslissing wordt genomen over de waarde waartegen de aandelen van de holding van de man aan de man worden toegedeeld. De kosten van de tussenkomst van de notaris en de kosten van levering van de woning komen voor rekening van partijen samen.
- De vrouw dient binnen één maand na dagtekening van de voormelde beschikking door tussenkomst van de notaris aan de man mee te delen of zij toedeling van de woning tegen de getaxeerde waarde en betaling aan de man van de helft van de (over)waarde wenst onder overneming van de hypothecaire schulden.
- De vrouw dient in dat geval tevens door tussenkomst van haar advocaat of de notaris aan de man te overleggen: een onvoorwaardelijke offerte van een bank of een andere financier waaruit blijkt dat zij in staat is de toedeling te financieren alsmede een brief van de huidige hypothecaire schuldeiser(s) waaruit blijkt van onvoorwaardelijke bereidheid de man ter gelegenheid van de toedeling van de woning aan de vrouw en de overneming door haar van de hypothecaire schulden te ontslaan uit zijn hoofdelijke verbondenheid voor de bestaande hypotheekschulden of van onvoorwaardelijke bereidheid toestemming te geven voor overneming van de hypothecaire schulden door de vrouw.
- Het hof zal bepalen dat partijen vervolgens binnen twee maanden nadat de vrouw deze mededeling aan de man heeft gedaan bij notariële akte overgaan tot de toedeling van de woning aan de vrouw en dat de vrouw ter gelegenheid daarvan aan de man de helft van de netto (over)waarde dient te betalen via de kwaliteitsrekening van de notaris.
2.14
Voor het geval toedeling van de woning aan de vrouw binnen de in rechtsoverweging 2.13 gestelde termijnen niet mogelijk blijkt, dient de woning te worden verkocht aan een derde en de netto-opbrengst na verkoop bij helfte te worden verdeeld door:
a. gezamenlijk opdracht te geven aan de door hen – of bij gebreke van overeenstemming door de notaris – te benoemen makelaar om de woning aan een derde te verkopen;
b. opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
c. al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
d. mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
e. medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
f. gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij helfte te verdelen.
Het hof ziet geen aanleiding om deze verplichting te voorzien van een dwangsom, zoals door de man is verzocht.
2.15
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 24 mei 2016 blijkt dat partijen afspraken gemaakt hebben over de lasten verbonden aan de woning. Hieruit blijkt dat de vrouw, in ieder geval vanaf dat moment de netto financieringslasten en de overige eigenaarslasten voor haar rekening zal nemen. De vrouw heeft bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van de man. Zij heeft een lagere alimentatie ontvangen omdat destijds bij de lasten van de man wel rekening is gehouden met deze lasten. Daarnaast wil zij gecompenseerd worden voor de vertraging die door toedoen van de man is ontstaan bij de toedeling van de woning aan haar. Die bezwaren zijn onvoldoende om van de gemaakte afspraken af te wijken en worden door het hof verworpen. De rechter zal zich bij de beoordeling of wijziging van een overeenkomst aan de orde is terughoudend moeten opstellen: uitgangspunt is en blijft de gebondenheid aan het eens gegeven woord (HR 20-02-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587). Het had op de weg van de vrouw gelegen zo nodig wijziging van de partneralimentatie te vragen. Het voorgaande betekent dat de vrouw vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, 30 juli 2015, tot en met de maand juni 2016 de helft van de door de man betaalde netto woonlasten moet vergoeden en vanaf 1 juli 2016 de gehele netto woonlasten.
2.16
Na de peildatum heeft de man de op de peildatum tot de gemeenschap behorende BMW 525 D ingeruild en een nieuwe BMW 525 D met kenteken [00-YYY-0] gekocht. De vrouw vraagt toedeling van die auto aan de man tegen een waarde van € 62.000,- onder de verplichting aan haar € 31.000,- te betalen wegens overbedeling. De man verzoekt de oude BMW 525 D aan hem toe te delen voor € 10.664,- (de inruilwaarde bij de aankoop van de BMW 525 D) met betaling door hem van € 5.332,- aan de vrouw. De vrouw heeft haar stelling dat sprake is van zaaksvervanging onvoldoende onderbouwd, zodat het hof die passeert. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de oude BMW aan partijen gezamenlijk toebehoorde en dat wat betreft de waardering moet worden aangesloten bij de waarde van € 12.959,-, overeenkomstig het taxatierapport van 23 september 2014. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de man uit hoofde van overbedeling € 6.479,50 aan de vrouw dient te betalen.
2.17
Wat betreft de Kia Rio zijn partijen het eens dat de waarde dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man. De Kia was eigendom van de holding, maar werd ook voor de peildatum uitsluitend door de vrouw gebruikt. Na de peildatum is zij de auto blijven gebruiken. Het hof gaat er van uit dat de man de auto van de holding heeft overgenomen zodat de auto in de verdeling van de gemeenschap kan worden meegenomen. Dit dient dan naar het oordeel van het hof te gebeuren tegen de waarde op 6 mei 2014. De auto had toen een waarde van € 9.500,-. Het hof deelt de auto toe aan de vrouw en de vordering van de holding op de gemeenschap in verband met de waarde en het gebruik van de auto aan de man. De vrouw dient in verband daarmee zowel € 9.500,- en € 1.956,55 aan de man te betalen.
2.18
Vervolgens liggen ter beoordeling voor de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de appartementen in Iran. Het hof stelt vast dat de man aanvankelijk, in eerste aanleg, heeft ontkend dat hij over twee appartementen beschikte. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat de appartementen eigendom van zijn moeder zijn, maar heeft hij ook erkend dat hij en zijn broer mede-eigenaar van de appartementen zijn geweest en dat deze in 2014, vóór de echtscheiding van partijen, op naam van zijn broer zijn gezet. Ter zitting van het hof op 5 juli 2018 heeft de man erkend dat hij de onverdeelde helft in twee appartementen heeft gekocht. Volgens de man behoren deze vermogensbestanddelen echter niet tot de huwelijksgoederengemeenschap omdat deze met geld van zijn moeder en in haar opdracht (ter belegging) zijn gekocht.
Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden aan de man is aan te tonen hoe de aankopen zijn gefinancierd en op wiens naam de appartementen zijn gesteld (vanaf de aankoop tot op heden) door middel van notariële en kadastrale akten en andere bescheiden, die door een beëdigd tolk in het Nederlands zijn vertaald. De man zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld en de vrouw zal daarop kunnen reageren.
2.19
De vrouw heeft aangevoerd dat de man een bankrekening heeft in Iran en dat hij de helft van het saldo aan haar dient te betalen (na daartoe inzage te hebben verstrekt), met toedeling van de bankrekening aan hem. De man heeft uitdrukkelijk betwist dat hij tijdens het huwelijk over een bankrekening in Iran beschikte.
2.20
De vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man nagelaten haar stellingen over (het bestaan van) deze bankrekening nader te onderbouwen, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de verzoeken van de vrouw strekkende tot inzage in (het saldo van) de bankrekening in Iran en toedeling van deze rekening aan de man met betaling door hem van de helft van het saldo aan de vrouw moeten worden afgewezen.
2.21
Met betrekking tot de bankrekening van [a-bank] met nummer [00002] stelt het hof vast dat deze inmiddels is opgeheven en dat de vrouw – overeenkomstig het door de rechtbank bepaalde – de man € 456,77 zal betalen. Aan het betoog van de vrouw dat de man haar zijn vliegtickets die hij van deze rekening heeft betaald, of het geld dat hij van die rekening naar een andere rekening heeft overgemaakt, dient te vergoeden gaat het hof voorbij, nu deze uitgaven voor de peildatum zijn verricht, al het vermogen van partijen gemeenschappelijk was en gesteld noch gebleken is dat daardoor de gemeenschap is benadeeld als bedoeld in artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.22
Met betrekking tot de bankrekening van [a-bank] met nummer [00003] stelt het hof vast dat partijen zich niet verzetten tegen toedeling van deze rekening aan de man. De man kan zich echter niet verenigen met veroordeling van hem € 2.843,50 aan de vrouw te betalen wegens overbedeling omdat van deze rekening – ook nog na de peildatum – de vaste lasten en de kosten van de huishouding werden voldaan. Het hof overweegt hieromtrent dat, voor zover de man na de peildatum nog kosten ten behoeve van de huishouding heeft voldaan, partijen deze bij helfte dienen te dragen.
2.23
De man verzet zich niet tegen het verzoek van de vrouw om de polis van [C] (polisnummer [00004] ) aan de man toe te delen onder gehoudenheid haar de helft van de waarde van € 4.230,- te vergoeden, zodat dit verzoek voor toewijzing gereed ligt.
2.24
De man stelt dat, wanneer Nederlands recht van toepassing is, hij niet gehouden is een bruidsgave te betalen maar dat het vermogen moet worden gedeeld. De vrouw dient hem daarom een door hem in dat kader betaald bedrag van € 40.830,05 terug te betalen. De vrouw voert verweer. Het hof is van oordeel dat dat de bruidsgave naar Iraans recht een geheel eigen karakter heeft, waardoor zij niet gelijk is te stellen aan partneralimentatie of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. (Zie onder meer de beslissing van dit hof van 24 december 2013 (ECLI:NL:GHARL: 2013:9906)). Dit laat onverlet dat zowel de verplichtingen als de rechten uit deze rechtsfiguur op 24 februari 2000 in de toen ontstane gemeenschap zijn gevallen en daarin tegen elkaar zijn weggevallen. De vrouw dient het bedrag van € 40.830,05 terug te betalen althans te verrekenen met de vorderingen die zij op de man heeft dan wel zal verkrijgen.
2.25
Ten slotte merkt het hof op dat de vrouw de woning alleen kan overnemen wanneer rekening wordt gehouden met haar aandeel in de waarde van de aandelen en wanneer ervan wordt uitgegaan dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is. Om te voorkomen dat (onnodige) kosten worden gemaakt indien pas na de eindbeschikking van het hof cassatie kan worden ingesteld en gelet op de mogelijkheden voor de vrouw om de woning al dan niet over te nemen, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen, indien zij dat wensen, beroep in cassatie in te stellen van deze tussenbeschikking.
2.26
Gelet op het voorgaande zal het hof overgaan tot benoeming van de deskundige en de man in de gelegenheid stellen de stukken met betrekking tot de appartementen in Iran in het geding te brengen. In afwachting van het deskundigenbericht en de stukken van de man alsmede de eventuele reacties van partijen hierop zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
3. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot deskundige: de heer [D] , register valuator, verbonden aan [E] B.V. te [A] ;
legt aan de deskundige de volgende vragen voor:
- Welke waarderingsmethode is, gelet op de aard van de onderneming en de omstandigheden van dit geval, de meest geëigende methode om de waarde van de aandelen van de onderneming van de man te bepalen?
- Wat is – volgens die methode – de waarde van de aandelen in de holding van de man per 31 december 2017?
- Kan er nog een ‘geruisloze doorschuiving’ van de voormalige onderneming van de man plaatsvinden? Zo ja, wat zijn dan de (latente) belastingverplichtingen? Zo nee, wat zijn daarvan dan de fiscale gevolgen?
- Welk bedrag kan met inachtneming van het voorgaande aan de holding worden onttrokken in het kader van voldoening van de helft van de waarde van de aandelen aan de vrouw zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzakelijke voorzieningen?
- Geeft het onderzoek de deskundige aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen?
bepaalt dat de deskundige een concept-deskundigenbericht aan partijen zal toesturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen; in het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reacties van partijen op het concept dienen te bespreken;
bepaalt dat de advocaat van de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
beveelt partijen om aan de deskundige alle door deze gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt dat de deskundige het ondertekende deskundigenbericht vóór 1 april 2019 toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige op € 5.000,- exclusief btw (€ 6.050,- inclusief btw);
bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot, dus ieder € 3.025,- inclusief btw, dienen te betalen conform de nota met betaalinstructies die zij zullen ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek zal starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat de deskundige zich – door tussenkomst van de griffie – met vragen en opmerkingen kan wenden tot mr. M.H.H.A. Moes, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en van de tussenbeschikking van 6 maart 2018 aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de deskundige zich voor vragen en/of opmerkingen betreffende het onderzoek schriftelijk zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
laat de man toe vóór 1 april 2019 de stukken als bedoeld in 2.18 met betrekking tot de appartementen in Iran in het geding te brengen en bepaalt dat de vrouw in haar aan het hof over te leggen reactie op het deskundigenbericht van de heer Remmerde tevens de gelegenheid zal krijgen te reageren op deze stukken van de man;
stelt tussentijds beroep in cassatie tegen deze beschikking open;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.H.H.A. Moes en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 29 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 07‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht. Toepasselijk recht huwelijksvermogensregime.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.441
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 373378)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[de verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort,
en
[de verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Gruiters te Nieuwegein.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2015, 17 februari 2016 en 13 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties A tot en met F, ingekomen op 4 oktober 2016;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 50 tot
en met 58;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties G tot en met I;
- een akte van depot van 24 januari 2017 namens de vrouw betreffende de afgifte van
een dvd;
- een journaalbericht van mr. Gruiters van 1 augustus 2017, met producties 59, 60 en 61.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn op 31 augustus 1993 te [stad] ( [buitenland] ) met elkaar gehuwd. Ten tijde van hun huwelijk hadden partijen ieder enkel de [buitenlandse] nationaliteit. Partijen hebben tot 15 oktober 1993 samengewoond in [buitenland] . De man is op 15 oktober 1993 uit [buitenland] gevlucht en heeft zich op 25 november 1993 in Nederland gevestigd. De vrouw heeft zich op 14 augustus 1994 bij de man in Nederland gevoegd. Partijen hebben thans ieder zowel de [buitenlandse] als de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen in 1998, de vrouw in 1999.. De man heeft op 6 mei 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend en verzocht nevenvoorzieningen te treffen. Ook de vrouw heeft verzocht nevenvoorzieningen te treffen.
3.2
De rechtbank heeft in de beschikking van 1 april 2015 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 30 juli 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage. In deze beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de beide minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en een zorgregeling vastgesteld. Verder is een door de man aan de vrouw te betalen bedrag wegens kinderalimentatie bepaald. De behandeling van de zaak voor wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding is aangehouden.
3.3
De rechtbank overweegt in de (tussen)beschikking van 17 februari 2016 dat bij eindbeschikking de door de man verzochte verklaring voor recht gegeven kan worden die inhoudt dat [buitenlandse] recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat daarom sprake is van een algehele scheiding van de vermogens van partijen, met uitzondering van de eenvoudige en/of beperkte gemeenschappen die tussen partijen bestaan of bestaan hebben. De rechtbank verwijst de zaak vervolgens voor uitlating aan de zijde van de vrouw en houdt iedere verdere beslissing aan.
3.4
In de bestreden – deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 13 juli 2016:
- -
verklaart de rechtbank voor recht dat het [buitenlandse] recht toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
- -
stelt de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen - kort gezegd - vast als volgt:
- -
de echtelijke woning aan de [adres] te [stad] wordt voorwaardelijk toegedeeld aan de vrouw, in die zin dat zij drie maanden de tijd heeft de woning te financieren en de man te doen ontslaan uit diens hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire schuld op die woning;
- -
indien de vrouw daarin niet slaagt dient de woning te worden verkocht en de netto-verkoopopbrengst te worden gedeeld bij helfte;
- -
de beleggingsrekening bij de ING Bank dient bij gelegenheid van verdeling/verkoop van de woning te worden afgekocht waarna de netto opbrengst door partijen moet worden gedeeld bij helfte;
- -
van de inboedel wordt aan ieder van partij toegedeeld hetgeen ieder van hen reeds feitelijk in bezit heeft en de vrouw wordt veroordeeld om aan de man wegens haar overbedeling € 225,- te betalen;
- -
een ING Bankrekening eindigend op 690 wordt toegedeeld aan de man die wordt veroordeeld aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.843,50 te betalen;
- -
de vrouw wordt veroordeeld € 456,77 aan de man te betalen in verband met een door haar na de peildatum veroorzaakt debetsaldo op de ING Bankrekening eindigend op 300;
- -
de [auto merk] wordt toegedeeld aan de man die wordt veroordeeld wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 6.479,50 te voldoen;
- -
de man wordt veroordeeld € 19.485,45 aan de vrouw te betalen inzake het saldo van de vergoedingsrechten;
- -
de man wordt veroordeeld € 40.830,05 aan de vrouw te betalen ter zake van de bruidsschat; en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen is in geschil welk recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is, het [buitenlandse] recht of het Nederlandse recht. Dat geschil spitst zich in het bijzonder toe op de vraag of het in [buitenland] gesloten huwelijkscontract heeft te gelden als huwelijkse voorwaarden als bedoeld in het Haags Huwelijksvermogensverdrag en of een rechtskeuze voor [buitenlandse] recht is gedaan. Tevens zijn in geschil de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, (het saldo van) de vergoedingsrechten en de vaststelling van een ‘Ojratomesl’ (een vergoeding voor de gewezen echtgenote naar [buitenlandse] recht).
het principaal hoger beroep
4.2
De vrouw is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de rechtbank van 17 februari 2016 en 13 juli 2016. Zij verzoekt het hof deze beschikkingen geheel of gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende:
primair:
- -
voor recht te verklaren, althans te bepalen, dat tussen partijen een gemeenschap van goederen naar Nederlands recht bestond tijdens het huwelijk;
- -
de wijze van afwikkeling van die gemeenschap te bepalen, onder meer door (de aandelen in) de onderneming van de man te laten waarderen door een deskundige;
- -
de [auto merk] toe te delen aan de vrouw tegen een waarde van € 7.500,-;
- -
te bepalen dat de man de eigenaarslasten van de echtelijke woning dient te voldoen tot aan de levering;
- -
te bepalen dat de vrouw niet gehouden is € 1.775,- aan de man te vergoeden wegens het dubbel betalen van de hypotheekrente, maar slechts € 622,-; en
subsidiair:
- aan de vrouw toe te kennen een Ojratomesl, door de man aan de vrouw te voldoen, van
€ 300.000,- binnen 14 dagen na de in deze te geven beschikking,
met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.
het incidenteel hoger beroep
4.3
De man is met zes grieven in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt om de beschikking van de rechtbank van 13 juli 2016 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
- a.
de [auto merk] privé eigendom is van de man, althans subsidiair dat deze voor een bedrag van € 10.100,- in de verdeling wordt betrokken, als gevolg waarvan de man gehouden is om de vrouw een bedrag van € 5.050,- te vergoeden;
- b.
de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 12.543,- uit hoofde van de rekening-courantschuld aan de onderneming van de man, binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking;
- c.
het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw uit hoofde van opnames van de gezamenlijke rekening € 2.500,- bedraagt;
- d.
e vrouw een bedrag van € 9.500,- aan de man dient te voldoen uit hoofde van de overname van de [auto merk] binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking;
- e.
de vrouw al hetgeen de man onverschuldigd aan haar heeft betaald aan de man dient te restitueren, binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
De vrouw verzoekt de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Partijen zijn op 31 augustus 1993 in [stad] in [buitenland] getrouwd. De huwelijksakte of het trouwboekje bestaat uit 20 pagina’s. Op een aantal van deze pagina’s hebben partijen (destijds) hun handtekeningen gezet, op een aantal andere pagina’s niet. In de huwelijksakte is blijkens de beëdigde vertaling daarvan (productie 44 van de man in eerste aanleg) voor zover hier van belang vermeld:
“Bruidsschat
Een Nobele Koran ter waarde van 10.000,- rial als cadeau, plus een canonieke traditionele bruidsschat bestaande uit vierhonderd stukken zilveren Dirham en honderdzeventig stukken Bahar Azadi hele gouden munt, die als de schuld van de echtgenoot beschouwd wordt en dient aan de echtgenote betaald te worden.
[Ondertekend door het echtpaar]
(pagina 4 trouwboekje)
Soort huwelijk: Permanent
(pagina 5 trouwboekje)
Attentie!
De hoofdnotaris is verplicht afzonderlijk alle in deze huwelijksakte vermelde voorwaarden aan het echtpaar uit te leggen. Alleen de voorwaarden die aanvaard en ondertekend zijn door beide echtgenoten worden rechtsgeldig geacht.
Huwelijksvoorwaarden of een aparte bindende overeenkomst
A. Echtgenote heeft bedongen dat ingeval de echtscheiding niet door de echtgenote is aangevraagd en volgens de bevinding van de rechtbank het niet veroorzaakt is door de weigering van de vrouw om haar echtelijke verantwoordelijkheden te voldoen of haar wangedrag, dan is de echtgenoot gehouden tot het overdragen van de helft van het bestaande vermogen dat verkregen is gedurende de gehuwde periode met de vrouw of de gelijke waarde daarvan om niet aan de echtgenote.
Handtekening van de echtgenoot Handtekening van de echtgenote
(blanco) (blanco)”
(pagina 6 trouwboekje).
Pagina 7, 8, 9, 10, 11 en 12 zijn alle ondertekend door de echtgenoten en vormen een opsomming van de omstandigheden waarin de vrouw toestemming tot echtscheiding kan aanvragen bij de rechtbank.
“Andere voorwaarden: Woonrecht behorend tot de partijen; maandelijkse kosten van de echtgenote en de gebruikelijke, canonieke alimentatie, zijn vastgelegd
[Ondertekend door het echtpaar]”
(pagina 13 trouwboekje).
Pagina 14 vermeldt de getuigen van de voltrekking van het huwelijk en de toestemming van haar vader voor het huwelijk.
“Ik, de hoofdnotaris van het huwelijksregistratie bureau nummer 111, heb namens de bevestigende en de aanvaardende partij de huwelijksformule uitgesproken.
Op de datum van 31-08-1993 [ [buitenlandse] jaartelling: 09-06-1372 is een permanente huwelijksverbintenis zoals in de vorige bladzijdes vermeld voltrokken.
Handtekening van de bevestigende partij [blanco]
Handtekening van de aanvaardende partij [blanco]
[Een handtekening]
Wij, de echtelieden, hebben met volledige kennis van de inhoud van deze akte en aanvaarding van alle daarin vermelde voorwaarden ondertekend
[Ondertekend door het echtpaar]”
(pagina 15 trouwboekje).
5.2
Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen wordt aangewezen door de bepalingen van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (het Haags Huwelijksvermogensverdrag, hierna ook: het verdrag), waarvan de authentieke Franse en authentieke Engelse tekst en de vertaling in het Nederlands zijn gepubliceerd in het Tractatenblad 1988, nummer 130. Op het moment van de voltrekking van hun huwelijk was het [buitenlandse] recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Dat [buitenlandse] recht blijft van toepassing zolang zij geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen, zelfs in geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats (artikel 7 lid 1 van het verdrag).
5.3
In afwijking van die regel kan in drie gevallen, genoemd in artikel 7 lid 2 van het verdrag onder 1-3, in deze zaak toch het Nederlandse recht toepasselijk worden, en wel “indien de echtgenoten echter noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt”..
In de authentieke Franse en Engelse tekst van het verdrag luidt de geciteerde passage:
- -
“si les époux n'ont ni désigné la loi applicable, ni fait de contrat de mariage”
- -
“if the spouses have neither designated the applicable law nor concluded a marriage contract”
5.4
De vraag is nu of partijen het [buitenlandse] recht als toepasselijke recht hebben aangewezen of huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, zoals de man stelt en de vrouw betwist. De man beroept zich op de rechtsgevolgen van hetgeen hij stelt en draagt op grond van artikel 150 Rv de bewijslast daarvan.
5.5
Onder (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden of een ‘contrat de mariage’ of ‘a marriage contract’ in de zin van het verdrag zijn alle afspraken te begrijpen die partijen maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime. Afspraken die geen betrekking hebben op het huwelijksvermogensregime vallen daar niet onder. Dat vloeit voort uit artikel 1 van het verdrag. Artikel 12 van het verdrag bepaalt aan welke vormvereisten huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘a marriage contract’ moeten voldoen. Het hof verwijst hier naar de memorie van toelichting op de Wet conflictenrechthuwelijksvermogensregime die een zeer uitvoerige instructie geeft op het verdrag (Kamerstukken II, 1988-1989, 21 273, nr. 3, pagina 4):
“De term ‘huwelijksvermogensregime’ is gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de verdragstekst (‘regimes matrimoniaux’, ‘matrimonial property regimes’). Zij kan min of meer synoniem worden geacht met huwelijksgoederenrecht of huwelijksvermogensrecht. Het betreft het geheel van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen twee personen ontstaan door het huwelijk. Deze betrekkingen kunnen uit de wet voortvloeien of uit overeenkomst (huwelijkse voorwaarden) of uit beide. Aan het verdrag zelf kan met betrekking tot de inhoud van het begrip huwelijksvermogensregime geen element voor interpretatie worden ontleend. Uit het rapport-Von Overbeck (nrs. 26 en 113) blijkt dat de term op autonome, op het verdrag toegesneden wijze worden geïnterpreteerd, zonodig op een wijze die afwijkt van de begrippen die gangbaar zijn in het nationale recht van de verdragsluitende Staten.”
5.6
De man stelt dat het trouwboekje niet alleen een huwelijksakte is, maar gelijktijdig ook een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘a marriage contract’ of - zoals de man het verwoordt - een ‘huwelijkscontract’ en voert daartoe aan dat in het trouwboekje allerlei financiële gevolgen van het huwelijk worden geregeld, waaronder de Mahr (bruidsschat), en dat partijen zelfs de mogelijkheid hadden nog veel meer vermogensrechtelijke bepalingen op te nemen. De vrouw betwist kort gezegd dat in het trouwboekje afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime.
5.7
Het hof is van oordeel dat partijen in het trouwboekje geen afspraken hebben gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime en dat dit trouwboekje geen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ bevat als bedoeld in artikel 7 lid 2 van het verdrag. De bruidsschat vloeit voort uit het huwelijk van partijen dat naar [buitenlandse] recht is gesloten, heeft naar [buitenlandse] recht een geheel eigen karakter en is niet gelijk te stellen aan een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak en overigens ook niet aan een onderhoudsverplichting (Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9906). De man heeft zelf in zijn verweerschrift op het zelfstandig verzoek in eerste aanleg de bruidsschat gekwalificeerd als voldoening van een onderhoudsbijdrage na echtscheiding en is daarop niet, althans niet kenbaar teruggekomen, ook niet nadat hij later in de procedure tot het inzicht was gekomen dat niet Nederlands recht, maar [buitenlandse] recht van toepassing zou moeten zijn op het huwelijksvermogensregime. Ook op andere plaatsen in het trouwboekje zijn geen afspraken van partijen te vinden die hun huwelijksvermogensregime betreffen en die zijn te beschouwen als een regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen door het huwelijk ontstaan. De enige afspraak die onder die kwalificatie ondergebracht zou kunnen worden, staat op pagina 6 van het trouwboekje en is nu juist niet door partijen ondertekend en daardoor niet tussen partijen van toepassing. Het niet ondertekenen van die pagina kan naar het oordeel van het hof niet als het maken van afspraken ten aanzien van het huwelijksvermogensregime worden aangemerkt of een regeling bij overeenkomst van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen door het huwelijk ontstaan. Partijen zijn aldus goed te vergelijken met echtgenoten die in Nederland trouwen en ten aanzien van wie bij gebreke van huwelijkse voorwaarden het wettelijke huwelijksvermogensregime van toepassing is. De man verwijst een aantal keren naar een uitspraak van het hof Den Haag van 26 februari 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:486) waarbij het, naar hij meent, kennelijk gaat om eenzelfde situatie als in deze zaak. Het hof Den Haag heeft beslist dat in het huwelijkscontract in die zaak als huwelijkse voorwaarden betitelde bepalingen zijn opgenomen. Dat is een andere situatie dan in de zaak van partijen, waar nu juist geen als huwelijkse voorwaarden te betitelen bepalingen zijn opgenomen in het trouwboekje en het niet-ondertekenen van pagina 6 van het trouwboekje niet als het maken van afspraken ten aanzien van het huwelijksvermogensregime is aan te merken. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat partijen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ in de zin van artikel 7 lid 2 van het verdrag hebben gemaakt. De man biedt geen bewijs van feiten of omstandigheden aan die dat anders zouden kunnen maken.
5.8
Vervolgens is aan de orde of partijen het [buitenlandse] recht hebben aangewezen als het recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Artikel 11 van het verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht (ten aanzien van het huwelijksvermogensregime) uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. In de authentieke Franse en Engelse tekst van het verdrag luidt artikel 11 van het verdrag:
- -
La désignation de la loi applicable doit faire l'objet d'une stipulation expresse ou résulter indubitablement des dispositions d'un contrat de mariage.
- -
The designation of the applicable law shall be by express stipulation, or arise by necessary implication from the provisions of a marriage contract.
Ook in dit artikel 11 van het verdrag zijn onder (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden of een ‘contrat de mariage’ of ‘a marriage contract’ in de zin van het verdrag alle afspraken te begrijpen die partijen maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime.
5.9
De man stelt dat partijen uitdrukkelijk en in elk geval impliciet het [buitenlandse] recht hebben aangewezen en verwijst daarbij naar het advies dat hij heeft ingewonnen bij mr. A.R. van Maas de Bie, dat hij in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. In dat advies is vermeld dat uit de volgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat het [buitenlandse] recht is aangewezen:
“- Partijen hebben vóór het aangaan van het huwelijk onderhandeld over de
vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, hetgeen in het huwelijkscontract tot uitdrukking komt in de “bruidschat” en de andere voorwaarden opgenomen in het huwelijkscontract alsmede het feit dat partijen op pagina 6 van het huwelijkscontract niet hebben getekend, omdat dat zou betekenen dat anders onder bepaalde omstandigheden een gemeenschap zou ontstaan. U heeft mij verteld dat de man heeft verteld dat hij dat uitdrukkelijk niet heeft gewild om de helft van zijn bezittingen met de vrouw te delen;
- In het standaard [buitenlandse] huwelijkscontract is een clausule opgenomen, waarbij partijen ervoor kunnen kiezen dat bij echtscheiding de tijdens het huwelijk verkregen vermogen bij helfte wordt verdeeld. Deze clausule is ook opgenomen op pagina 6 in het onderhavige huwelijkscontract. Echter partijen hebben deze clausule niet getekend, weshalve partijen bulten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd;
- Van belang is dat indien het om Nederlandse huwelijkse voorwaarden zou gaan, de familie niet mee aan de onderhandelingstafel zou zitten. Partijen hebben ook bewust niet gekozen voor Nederlandse huwelijkse voorwaarden, maar voor [buitenlandse] Islamitische huwelijkse voorwaarden, welke geheel zijn uitonderhandeld volgens de [buitenlandse] gebruiken;
- In het huwelijkscontract is de “bruidschat” vastgelegd. De “bruidschat” is een technisch begrip, welke ondubbelzinnig verwijst naar de [buitenlandse] wet. Deze juridisch-technische term behoort toe aan het [buitenlandse] recht en niet aan het Nederlandse recht;
- De “bruidschat” is gedefinieerd in [buitenlandse] , niet in Euro’s;
- De door partijen opgemaakte contractuele huwelijkse voorwaarden zijn vastgelegd in een huwelijkscontract zoals dit gebruikelijk is in [buitenland] . (..)
- U heeft mij verteld dat partijen zich voorafgaand aan het huwelijk bij de notaris in [buitenland] hebben laten voorlichten, juridisch advies ingewonnen en werden gewezen op het dwingende karakter van Islamitisch recht en de strikte scheiding van vermogen waarin het Islamitisch recht. Beide partijen zijn verschenen op het kantoor van de notaris en daar is door de ouders onderhandeld over de bruidsgave;
- De aanwijzing van [buitenlandse] (islamitisch) recht blijkt expliciet uit het huwelijkscontract waarin wordt verwezen naar de Koran en naar religieuze termen op pagina 15 (Taraf-eidjab/Taraf-e Ghabool). Bovendien wordt gesteld in het huwelijkscontract dat partijen hebben gekozen voor een Kharedj Lazem huwelijk. Dit is een huwelijkscontract met huwelijkse voorwaarden, welke onherroepelijk zijn;
- De twee echtgenoten hebben de legale formules voor wederzijdse aanvaarding en overeenstemming uitgesproken overeenkomstig het [buitenlandse] recht;
- Partijen hebben de huwelijksakte/huwelijkscontract gedagtekend en door beide partijen ten overstaan van getuigen ondertekend en bij het hoofdnotaris van het
huwelijksregistratie bureau voltrokken. Deze hoofdnotaris van het huwelijksregistratie bureau heeft het huwelijkscontract geregistreerd en heeft de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten conform de vereisten in de [buitenlandse] wet vastgelegd (…).
- Het in [buitenland] tussen partijen overeengekomen huwelijkscontract is in de [buitenlandse] opgesteld, niet in het Nederlands, Frans of Engels.
- Uit het huwelijkscontract blijkt dat aan alle vormvereisten gesteld door de [buitenlandse] wet zijn voldaan.
Vorenstaande feiten en omstandigheden wijzen onmiskenbaar op een specifieke wens en intentie van partijen om volgens [buitenlandse] islamitisch huwelijksvermogensrecht met elkaar in het huwelijk te treden.”
5.10
Het hof stelt vast dat een uitdrukkelijke aanwijzing van het [buitenlandse] recht ontbreekt. Een impliciete aanwijzing kan uitsluitend voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden/’contrat de mariage’/’marriage contract’. Dat zijn zoals gezegd alle afspraken die echtgenoten maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime. Die afspraken kunnen ook zijn vastgelegd in een huwelijksakte of trouwboekje, zoals die voor partijen is opgemaakt bij de voltrekking van hun huwelijk. Hiervoor is in onderdeel 5.7 al geoordeeld dat partijen in het trouwboekje geen afspraken hebben gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime en dat dit trouwboekje geen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ bevat als bedoeld in artikel 7 lid 2 van het verdrag. Dat is bij de toepassing van artikel 11 van het verdrag niet anders. Bij gebreke van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ in de zin van artikel 11 van het verdrag kan geen sprake zijn van een impliciete aanwijzing van het [buitenlandse] recht als het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Al de omstandigheden die in het advies van mr. A.R. de Maas de Bie zijn opgesomd kunnen dat niet anders maken, aangezien daarbij telkens als uitgangspunt geldt dat het trouwboekje van partijen ook (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ is. Zoals al is geoordeeld in onderdeel 5.7 is de bruidsschat geen huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak en kan het niet ondertekenen van pagina 6 van het trouwboekje niet worden aangemerkt als het maken van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’. Wel blijkt uit de opgesomde feiten en omstandigheden dat partijen in [buitenland] zijn gehuwd volgens het [buitenlandse] recht, maar dat betekent nog niet dat partijen ook huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ hebben gemaakt en dat daaruit een (impliciete) aanwijzing voor het [buitenlandse] recht op hun huwelijksvermogensregime voortvloeit.
5.11
Op grond van wat is geoordeeld in de onderdelen 5.1–5.10 slaagt grief 1 van de vrouw in het principaal hoger beroep en heeft zij geen belang meer bij haar grieven 2 en 3. Het hof zal onderdeel 3.1 1 (verklaring voor recht over toepasselijkheid [buitenlandse] recht van de bestreden beschikking van 13 juli 2016) vernietigen.
5.12
Nu partijen noch het toepasselijke recht hebben aangewezen noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt is het Nederlandse recht van toepassing geworden vanaf het tijdstip dat ook de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (artikel 7 lid 2 onder 1 van het verdrag), nu beiden vanaf 1994 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Deze wijziging heeft slechts gevolg voor de toekomst en het vermogen dat vóór die wijziging aan partijen toebehoorde is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijke Nederlandse recht (artikel 8 lid 1 van het verdrag; het zogeheten wagonstelsel). Bij gebreke van huwelijkse voorwaarden of een aanwijzing op dat moment of nadien van enig ander toepasselijk recht bestaat vanaf het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen (zoals die gold vóór 1 januari 2018). De vrouw heeft op een niet nader aangegeven tijdstip in 1999 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Partijen dienen het hof nog te informeren over het precieze tijdstip van die verkrijging.
5.13
De man doet voor het geval het Nederlandse recht toepassing vindt een beroep op artikel 10:9 BW en stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen bij helfte moet plaatsvinden. Hij bepleit dat partijen moeten afrekenen alsof tussen hen de huwelijkse voorwaarden (het hof begrijpt: het [buitenlandse] recht) van toepassing zijn. Hij voert daartoe aan dat partijen zijn gehuwd in [buitenland] , zich hebben laten voorlichten over de huwelijkse voorwaarden en daarover hebben onderhandeld en de huwelijkse voorwaarden in persoon hebben ondertekend. De man zou nooit een bruidsschat als is opgenomen in het trouwboekje hebben afgesproken wanneer hij het risico zou lopen zijn vermogen met de vrouw te moeten delen. Hij mag erop vertrouwen dat de enkele verhuizing naar Nederland niet tot gevolg heeft dat de huwelijkse voorwaarden niet meer van toepassing zijn. Partijen zouden nog in [buitenland] hebben gewoond als de man niet genoodzaakt zou zijn te vluchten. Partijen gingen uit van een algehele uitsluiting van iedere gemeenschap. De vrouw betwist de stellingen van de man.
5.14
Het hof ziet in dit geval geen aanleiding de man hierin te volgen. Zoals hiervoor al is geoordeeld hebben partijen in [buitenland] nu juist geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Het [buitenlandse] recht dat voor hen (aanvankelijk) van toepassing was kent geen gemeenschap van goederen. De vrouw betwist gemotiveerd de stelling van de man dat hij altijd ervan is uitgegaan dat het [buitenlandse] recht van toepassing is gebleven op het huwelijksvermogensregime van partijen. De man is in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank aanvankelijk ook ervan uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing was. De vrouw weerspreekt gemotiveerd dat partijen tijdens hun huwelijk altijd ervan zijn uitgegaan dat [buitenlandse] recht van toepassing was en voert aan dat zij beiden juist ervan overtuigd waren dat Nederlands recht van toepassing was en dat de man op een gegeven moment zelfs huwelijkse voorwaarden wilde maken om af te wijken van de gemeenschap van goederen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen beiden ervan uitgingen dat [buitenlandse] recht van toepassing zou zijn of dat de man daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. De man biedt niet aan feiten en omstandigheden te bewijzen die dat anders zouden kunnen maken.
5.15
Het hof acht het geraden een mondelinge behandeling te bepalen om met partijen te bezien op welke wijze de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap moet plaatsvinden. Partijen hebben in een eerder stadium van deze procedure daarvoor al verzoeken gedaan, maar die zijn naar is te verwachten niet meer actueel. Het hof verlangt van elk van beide partijen dat zij:
- -
het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen meedelen;
- -
een actuele beschrijving van de goederen en schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap maken en de goederen en schulden, met inbegrip van over en weer bestaande vorderingen, die op grond van het zogeheten wagonstelsel niet in de gemeenschap van goederen zijn gevallen;
- -
daarop de waarde of omvang van de goederen en schulden vermelden of de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, en
- -
een voorstel doen voor de verdeling met inbegrip van mogelijke vergoedingen van de gemeenschap op elk van hen of op de gemeenschap van elk van hen of van de een op de ander.
In plaats daarvan kunnen partijen indien dat haalbaar is ook een gezamenlijke beschrijving en voorstel overleggen dat zij al dan niet in overleg met een notaris hebben gemaakt met vermelding van de nog resterende geschilpunten. Dat laatste verdient uiteraard om proceseconomische redenen de voorkeur.
5.16
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
6. De beslissing
Het hof, rechtdoende in het principaal en het incidenteel hoger beroep;
bepaalt dat de griffier partijen en hun advocaten zal oproepen voor een mondelinge behandeling op een nader te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.15 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden april – september 2018 zullen opgeven aan de griffier (rekestenjournaal) waarna dag en uur van de mondelinge behandeling (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat partijen de stukken als bedoeld in onderdeel 5.15 zullen overleggen en ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de mondelinge behandeling een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.