HR, 16-02-2018, nr. 17/04395
ECLI:NL:HR:2018:203, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2018
- Zaaknummer
17/04395
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑02‑2018
ECLI:NL:HR:2018:203, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑02‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:3562, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2018/10.4 met annotatie van Redactie
NLF 2018/0469 met annotatie van Ferhat Aksoy
FED 2018/71 met annotatie van M.H.W.N. Lammers
NTFR 2018/472 met annotatie van TH.J.M. VAN SCHENDEL
Beroepschrift 16‑02‑2018
Betreft:BEROEPSCHRIFT IN CASSATIE tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 10 augustus 2017 nummer 16/00443, namens [X] V.O.F. gevestigd te [Z]
Edelgrootachtbaar College,
Namens belanghebbende, [X] V.O.F., teken ik beroep in cassatie aan en motiveer ik hierbij het beroepschrift in cassatie tegen de in de aanhef genoemde uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch.
Ontstaan en verloop van het geding
1.1.
Bij beschikking van 8 juni 2015 met beschikkingsnummer [001] heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat zij is aangesloten bij sector 33 (Horeca algemeen). Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 20 april 2016 gehandhaafd.
1.2.
In de brief van 20 april 2016, de uitspraak op bezwaar, is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard door termijnoverschrijding. Ambtshalve heeft de Inspecteur het verzoek tot herziening van de sectorcode beoordeeld en de indelingsbeschikking gehandhaafd. In deze beschikking staat:
‘Tegen de uitspraak dat uw bezwaar niet-ontvankelijk is kunt u in beroep gaan. Tegen de (ambtshalve) beslissing op verzoek kunt u niet in beroep gaan.’
1.3.
Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 10 augustus 2017 geoordeeld dat het bezwaar als niet-ontvankelijk dient te worden aangemerkt en de Inspecteur daarbij in het gelijk gesteld. Tegen de primaire indelingsbeschikking van 8 juni 2015 is geen tijdig bezwaar gemaakt en is derhalve niet-ontvankelijk.
Relevante wetgeving
‘Artikel 95. Sectorindeling
1.
Bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën en nadat hij het UWV in de gelegenheid heeft gesteld daarover advies uit te brengen, wordt het bedrijfs- en beroepsleven ingedeeld in sectoren, waarbij elke sector één of meer takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan omvat en kan een sector worden onderverdeeld in sectoronderdelen, waarbij elk sectoronderdeel de bedrijfsactiviteiten van één of meer werkgevers omvat.
2.
Indien een sector in sectoronderdelen is ingedeeld, stelt de inspecteur ten aanzien van elke bij de betrokken sector aangesloten werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking vast bij welk sectoronderdeel de werkgever behoort of bij welk sectoronderdeel de werkzaamheden die hij doet verrichten, behoren.
3.
De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de indeling van een werkgever bij een sectoronderdeel onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.
Artikel 96. Aansluiting bij sector
1.
Een werkgever is van rechtswege aangesloten bij de op grond van artikel 95 vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.
2.
Indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, is hij van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.
3.
Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen met betrekking tot de aansluiting van een of meer categorieën werkgevers bij een sector regels worden gesteld, waarbij voor deze aansluiting andere criteria bepalend kunnen zijn dan genoemd in het eerste en tweede lid.
Artikel 97. Mededeling aansluiting
1.
De werkgever die op grond van artikel 96 bij een sector is aangesloten of ophoudt bij een sector aangesloten te zijn, doet daarvan binnen twee weken schriftelijk melding bij de inspecteur.
2.
De inspecteur deelt een werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking mee, bij welke sector en vanaf welke datum hij op grond van artikel 96 is aangesloten.
3.
In afwijking van artikel 96, tweede lid, beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag dat een werkgever met ingang van een door de inspecteur aan te geven datum voor door de inspecteur aan te wijzen werkzaamheden is aangesloten bij een andere sector dan de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij overigens doet verrichten.
4.
De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede en derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aansluiting bij een sector onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.’
Cassatiemiddelen
1.
Het Hof heeft zich ten onrechte niet uitgelaten over de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening vanaf 28 september 2015, zoals toegelicht in de pleitnota van belanghebbende dd. 26 juni 2017.
2.
Het Hof heeft zich ten onrechte niet uitgelaten over de ontvankelijkheid tegen de ambtshalve beslissing tot handhaven van de primaire indelingsbeschikking.
3.
Het Hof heeft zich ten onrechte niet uitgelaten over de veranderde omstandigheden van belanghebbende.
Toelichting Middelen
1.
Belanghebbende heeft in de pleitnota toegelicht en het Hof tijdens de zitting verzocht de ontvankelijkheid uit te spreken vanaf 28 september 2015, de datum dat het verzoek tot herziening is ingediend. Het Hof heeft deze stelling ten onrechte echter geïnterpreteerd als zijnde ontvankelijkheid in het bezwaar en niet als ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek.
Belanghebbende doelde derhalve op het feit dat de ambtshalve herziening betrekking diende te hebben vanaf 28 september 2015, de datum dat het verzoek tot wijziging van de sectorcode is bekendgemaakt en niet vanaf datum dat de primaire indelingsbeschikking is afgegeven.
In de hoger beroepsprocedure heeft het Hof zich slechts uitgelaten over de ontvankelijkheid van het bezwaar dat gericht was tegen de primaire indelingsbeschikking van de sectorcode. Het Hof had zich moeten uitlaten over de ontvankelijkheid van het beroep dat zag op de afwijzing van het herzieningsverzoek.
Het Hof gaat er derhalve volledig aan voorbij dat tegen een indelingsbeschikking geen enkel rechtsmiddel meer openstaat na het verlopen van de bezwaarstermijn, als de inspecteur een verzoek tot herziening van de sectorcode afwijst. De herziening kan niet meer met maximaal terugwerkende kracht tot datum van afgifte van de primaire beschikking, maar vanaf 28 september 2015, de datum van het ingediende verzoek tot herziening.
2.
Het Hof heeft geen uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de ambtshalve beslissing om de primaire indelingsbeschikking te handhaven. Er is sprake van een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de brief van 20 april 2016. Tegen deze ambtshalve beslissing had namelijk bezwaar en beroep open dienen te staan.
Steun voor deze opvatting vinden wij in art. 97 lid 4 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
‘De inspecteur is bevoegd tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede en derde lid, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aansluiting bij een sector onjuist is en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.’
Van enig feit is in onderhavige casus sprake, het was immers niet overduidelijk dat de sectorindeling van belanghebbende juist was. De (ambtshalve) herziening had dus voor bezwaar vatbaar dienen te zijn.
Steun voor deze opvatting vinden wij ook in diverse jurisprudentie:
- a.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3135, r.o.1.1 t/m 1.3.
- b.
Gerechtshof Amsterdam 10 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2552, r.o. 1.2 en 1.3.
- c.
Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 2 juni 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2503, r.o. 1.2.
In bovenstaande uitspraken was de ontvankelijkheidskwestie geen punt. Belanghebbenden hebben in deze zaken tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek van de sectorcode bezwaar kunnen maken dan wel beroep kunnen instellen, ook na het verlopen van de bezwaartermijn van de primaire indelingsbeschikking.
Wanneer anderen, in overigens een gelijke situatie, wat betreft de afwijzing van het verzoek tot herindeling van de sectorcode, wel een mogelijkheid krijgen om bezwaar te maken c.q. in beroep te gaan, is er sprake van willekeur aan de zijde van Inspecteur. Belanghebbende is hierbij de gang naar een rechter ontnomen, om de juiste indeling van de sectorcode door de rechter te laten toetsen.
3.
Het Hof heeft als laatste geen rekening gehouden met de veranderde omstandigheden van belanghebbende, die op zitting zijn aangevoerd. Weliswaar was vanaf de start van de onderneming de bedrijvigheid enigszins gericht op horeca, is dit in de loop van het jaar veranderd en is de bedrijvigheid zich meer gaan richten op bezorgen aan huis (detailhandel). Voorgaande had het Hof expliciet moet afwegen in haar grieven.
Conclusie:
Het Hof heeft ten onrechte belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van 's‑Hofs uitspraak en ontvankelijkheidsverklaring wat betreft het beroep dat ziet op de afwijzing van het herzieningsverzoek. De herziening dient betrekking te hebben op de datum vanaf 28 september 2015.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt uw Raad de inspecteur te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede voor het Hof 's‑Hertogenbosch, indien de uitspraak daartoe aanleiding geeft.
Hoogachtend.
Uitspraak 16‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 97 Wet financiering sociale verzekeringen. Bezwaarschrift tegen indelingsbeschikking was tevens melding in de zin van die bepaling.
Partij(en)
16 februari 2018
nr. 17/04395
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 augustus 2017, nr. 16/00443, betreffende een beschikking sectorindeling voor de werknemersverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij beschikking van 8 juni 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat zij krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) is aangesloten bij sector 33 (Horeca algemeen).
2.1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 september 2015 (hierna: de brief) aan de Inspecteur het volgende geschreven:
“(…) Onderzoek van het Bedrijfspensioenfonds Horeca en Catering heeft uitgewezen dat de activiteiten van Burger Business niet onder de invloedssfeer van haar verplichtstellingsbesluit vallen. Het Bedrijfspensioenfonds Detailhandel heeft na eigen onderzoek wel deelnameplicht aan haar pensioenfonds vastgesteld. In het licht van deze bevindingen vragen wij u de huidige sectorindeling met terugwerkende kracht, zijnde vanaf 1 mei 2015, aan te passen van sector 033 Horeca naar sector 017 Detailhandel en Ambachten. Graag ontvangt de onderneming daartoe een nieuwe beschikking.”
2.1.3.
De Inspecteur heeft de brief aangemerkt als bezwaarschrift tegen de beschikking van 8 juni 2015. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tevens heeft de Inspecteur de sectorindeling ambtshalve gehandhaafd.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.2.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het Hof heeft daarbij overwogen dat belanghebbende niet heeft bestreden dat de brief als bezwaarschrift tegen de beschikking van 8 juni 2015 moet worden aangemerkt.
2.3.
De middelen die zijn gericht tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel slagen voor zover daarin wordt betoogd dat het Hof had moeten oordelen dat de brief een verzoek om een nieuwe beschikking sectorindeling voor de werknemersverzekeringen is. De brief kan niet anders worden gelezen dan dat belanghebbende daarin verzoekt om indeling in een andere sector dan de sector waarin zij bij de in 2.1.1 vermelde beschikking was ingedeeld, en is dus een melding als bedoeld in artikel 97, lid 1, van de Wfsv.
De middelen kunnen echter niet tot cassatie leiden. In artikel 97, lid 2, van de Wfsv is bepaald dat op een melding als bedoeld in het eerste lid van dat artikel wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. De in 2.1.3 vermelde ambtshalve genomen beslissing van de Inspecteur moet weliswaar als zo’n beschikking worden aangemerkt, maar daartegen moet eerst bezwaar worden gemaakt voordat beroep bij het Hof kan worden ingesteld. Het Hof had daarom het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 Awb als bezwaarschrift ter behandeling moeten doorzenden naar de Inspecteur. Aangezien het Hof dat heeft verzuimd, zal de Hoge Raad dat doen.
2.4.
Voor zover de middelen inhouden dat het Hof de brief ten onrechte (ook) als bezwaarschrift heeft aangemerkt, falen zij. Het oordeel van het Hof op dit punt is niet onbegrijpelijk, gezien hetgeen op de zitting van het Hof aan de orde is geweest.
3. Proceskosten en griffierecht
De Hoge Raad ziet aanleiding de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof, en vergoeding van griffierechten te gelasten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
verstaat dat de Inspecteur alsnog uitspraak doet op het in de brief van 28 september 2015 vervatte bezwaar tegen de op de voet van artikel 97, lid 2, van de Wet financiering sociale verzekeringen gegeven beschikking,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 501, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 334,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2004 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.