Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Van de beschikking wordt mededeling gedaan aan de Stichting 1940–1945.
2.
Bij de bekendmaking van de beschikking wordt voorlichting gegeven over de procedure en de voor het bezwaarschrift geldende termijn van behandeling.
3.
De beschikking op een aanvrage krachtens artikel 4 onderscheidenlijk de artikelen 14 en 15 voor zover de overleden deelnemer aan het verzet geen aanspraken op deze wet heeft doen gelden, wordt gegeven binnen negen maanden na de datum waarop de aanvrage is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en aan de Stichting 1940–1945.
4.
De beschikking op een aanvrage krachtens artikel 24, tweede lid, wordt gegeven binnen zes maanden na de datum waarop de aanvrage is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en aan de Stichting 1940–1945.
5.
De beschikking op een aanvrage krachtens artikel 4, voorzover de aanvrager reeds op grond van artikel 24, tweede lid, als deelnemer aan het verzet is erkend, artikel 11a, de artikelen 14 en 15 voor zover de overleden deelnemer aan het verzet aanspraken op deze wet heeft doen gelden, onderscheidenlijk artikel 24, zesde en zevende lid, wordt gegeven binnen dertien weken na de datum waarop de aanvrage is ingekomen. Indien de Raad of de Sociale verzekeringsbank ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad of de Sociale verzekeringsbank schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en aan de Stichting 1940–1945.
6.
Met betrekking tot een aanvrage, bedoeld in het vijfde lid, die wordt ingediend terwijl een aanvrage, bedoeld in het derde lid, nog in behandeling is geldt, in afwijking van het vijfde lid, de termijn die resteert voor de beschikking op de aanvrage, bedoeld in het derde lid, tenzij de resterende termijn korter is dan de termijn, bedoeld in het vijfde lid.