Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/129
129 Naar een actievere rechter?
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577809:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Asser Procesrecht/Giesen I 2015/498; Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/9; Asser 2015, par. 1.4; Ancery 2012, p. 38.
Snijders, Klaassen, Meijer 2017/42. Zie ook Asser 2015, par. 1.3.
Asser Procesrecht/Giesen 1 2015/50; Ancery 2012, p. 24; Zie voor de ontwikkelingen in de ons land omringende rechtsstelsels hoofdstuk 7.
Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken van 6 december 2001, Stb. 580.
Zie de bevoegdheden van art. 20-22 Rv, die de rechter kan aanwenden om te waken tegen vertragingen c.q. de nodige informatie te vergaren. Daarnaast kan de rechter een comparitie na antwoord bevelen waarbij partijen om nadere informatie of verklaringen kunnen worden verzocht. De waarheids-, substantiërings- en bewijsaandraagplicht van art. 20-21 Rv, art. 85 lid 1 Rv, art. 111 lid 3 Rv (art. 30a lid 2 KeI-Rv) en art. 128 lid 5 Rv (art. 30i lid 6 KeI-Rv) zijn voorbeelden van beperkingen van de partijautonomie.
Zie Asser/Groen/Vranken 2003, met name p. 77 e.v.; Asser 2015, par. 1.3.; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/263; Asser Procesrecht/Giesen I 2015/509; Asser Procesrecht/Asser 3 2013/9; Ancery 2012, p. 38.
Snijders, Klaassen en Meijer 2017/42. Zie hiervoor par. 4.2.
Asser/Groen/Vranken 2003, p. 79 en 82; De Bock 2011, p. 83-87, 338 en 339.
Asser/Groen/Vranken 2003, p. 45; De Groot, in Handelingen NJV 2012-I, p. 93-94. Zie ook Asser Procesrecht/Giesen I 2015/516; Ancery 2012, p. 39.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/9; Lewin 2013, p. 7-8.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/9.
Snijders, Klaassen & Meijer 2017/42.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/6; De Bock 2011, p. 83 e.v.; Snijders, Klaassen & Meijer 2017/42; Snijders 2003, p. 1700 e.v.
Asser/Groen/Vranken 2003, p. 70-80; Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/6.
Asser Procesrecht/Giesen 1 2015/518-520. Zie ook Asser 2015, par. 3.4.8.1: ‘De partijen die per definitie in hun rechtsverhouding tot de wederpartij zwak staan, verdienen in bepaalde gevallen extra waarborgen in het proces om die bescherming die het recht hun belooft effectief te laten zijn.’
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/6.
Het stelsel van art. 23-25 Rv beheerst de taakverdeling tussen partijen en de rechter. Uitgangspunt is dat partijen ten aanzien van de buitengrenzen van het geschil autonoom zijn. Zij bepalen of er wordt geprocedeerd, waarover wordt geprocedeerd en of wordt doorgeprocedeerd. Van de rechter wordt in beginsel verwacht dat hij in het civiele proces een lijdelijke rol vervult en de partijautonomie respecteert. Deze vorm van partijautonomie vormt het procesrechtelijke spiegelbeeld van de autonomie van partijen in het materiële burgerlijke recht.1 Evenwel hebben verschillende ontwikkelingen eraan bijgedragen dat de autonomie van partijen afneemt, en de zeggenschap van de rechter steeds verder toeneemt.2 De gedachte dat een actieve rechter in belangrijke mate de doelmatigheid van de civiele procedure kan vergroten, heeft ook in Nederland post gevat.3 Met de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken van 2002 is beoogd een vlottere, efficiëntere en meer gedeformaliseerde civiele procedure te realiseren.4 Daartoe heeft de rechter ruime bevoegdheden toegekend gekregen om de noodzakelijke informatie te vergaren, terwijl partijen meer (en eerder in de procedure) verplicht zijn feitelijke stellingen naar waarheid aan te voeren en deze te onderbouwen.5 Deze stappen in de richting van een ‘herverdeling van de macht’ binnen het burgerlijk proces stroken met het standpunt van Asser, Groen en Vranken dat partijen en rechters een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen om een zowel in procedurele als materiële zin rechtvaardige uitkomst te benaderen.6 Hieraan is nadien beoogd nader invulling gegeven met de wet ‘Kwaliteit en Innovatie’ (KEI) – zij het dat KEI de rechter vooral meer regie geeft ten aanzien van de procedurele aspecten, en niet ten aanzien van de inhoud van het geschil.7
De tendens naar een actievere civiele rechter heeft geleid tot verdeeldheid in de juridische literatuur. Voorstanders pleiten ervoor de rechter nog meer bevoegdheden te verlenen. Vergaand ‘ingrijpen’ door de door partijen aangegeven grenzen ter discussie te stellen en hen zo nodig te bewegen tot het verleggen van die grenzen zou volgens hen moeten worden toegestaan als dat in het belang is van een goede geschilbeslechting.8 De rechtvaardiging daarvoor wordt gevonden in het feit dat de civiele procedure gefinancierd wordt uit overheidsmiddelen en daarnaast in het publieke belang, dat wordt gediend met een toegankelijke en efficiënte civiele procedure waarin werkelijk ‘recht’ wordt gedaan.9 De eigen verantwoordelijkheid van partijen moet in deze visie kortom plaatsmaken voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een efficiënte oplossing van het geschil, terwijl het individuele belang ondergeschikt moet worden gemaakt aan het publieke belang. Tegenstanders stellen juist de individuele verantwoordelijkheid van partijen voorop; zij zijn er zelf verantwoordelijk voor de eigen rechtspositie grondig te onderzoeken en de rechter te bewegen tot de beoogde uitkomst.10 Volgens Van Schaick dient de rechter zich terughoudend op te stellen, omdat het in de eerste plaats partijen zijn die een geschil hebben en uit zijn op winst. Hij acht het niet reëel ‘om van partijen te verlangen dat zij zich met hun wederpartij en de rechter, gezamenlijk, verantwoordelijk voelen voor de – vanuit objectief procesrechtelijk perspectief – best denkbare uitspraak in hun geschil’.11 Elders wijst Van Schaick erop dat procederen ook een tactisch spel kan zijn, zodat de rechter zich ook om die reden niet moet mengen in de grondslagen en omvang van het geschil.12 Tussen de twee ‘kampen’ in bevindt zich o.a. Snijders, die erop wijst dat rechters ‘zich er toch steeds rekenschap van te geven dat zij wel de regie in belangrijke mate bepalen, maar niet het plot, wel de vorm maar niet de inhoud’.13
In de discussie over de verhouding tussen partijen en de rechter is ook aandacht voor de vraag naar de wenselijkheid van een actiever optreden door de rechter. Over het algemeen wordt het met het oog op efficiëntie en een op werkelijkheid gebaseerde uitkomst wenselijk geacht dat partijen verplicht worden in een zo vroeg mogelijk stadium de kaarten op tafel te leggen.14 Een actievere rechter wordt ook wenselijk geacht omdat de uitkomst in dat geval meer kan worden toegespitst op de omstandigheden van het concrete geschil.15 Giesen acht een rem op de lijdelijkheid een basisvoorwaarde voor het kunnen beschermen van (de rechtspositie van) de zwakkere partij in de procedure, zoals bovendien door art. 6 EVRM is vereist.16 Een belangrijk nadeel van een actievere rechter die ruimte neemt voor maatwerk en het herstellen van eventuele ongelijkheid is de onvoorspelbaarheid van het verloop en de uitkomst van procedures.17