Sturen met proceskosten
Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/5.5.1:5.5.1 Verstorend procesgedrag
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/5.5.1
5.5.1 Verstorend procesgedrag
Documentgegevens:
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS593212:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Rechters vinden het moeilijk om te bepalen waar de grens tussen nodig en onnodig procesgedrag ligt. Dit komt vooral door een dubbele informatieasymme-trie. Zij weten dat advocaten niet in hun hoofden kunnen kijken om te zien wat zij de relevante punten in de zaak vinden. Van advocaten willen zij dan ook niet verwachten dat die daar altijd op anticiperen. En rechters zien zelf vaak niet waarom bepaald procesgedrag wordt vertoond, omdat zij de achterliggende belangen van partijen en de communicatie tussen advocaten en cliënten meestal niet kunnen zien. Ook is het achteraf moeilijk te bepalen wat men vooraf had moeten weten. Ten slotte speelt bij het bepalen van de grens de visie op het procesrecht een rol. Kan alleen opzettelijk onnodig gedrag partijen worden aangerekend of ook verwijtbaar gedrag? En in hoeverre kan partijen überhaupt iets worden verweten als zij zich aan de wet en het rolreglement houden? Toch zien de meeste rechters uiteindelijk wel een grens die overschreden kan worden en hebben veel van hen ook voorbeelden van gevallen waarin die grens met onnodigheid daadwerkelijk met de voeten werd getreden.
De werkdefinitie van onnodig vertragend en/of kostenverhogend procesgedrag (verstorend gedrag) wordt breed geaccepteerd. Die luidt: wanneer de extra tijd en kosten voorzienbaar niet leiden tot een betere uitkomst en/of procedurele kwaliteit of wanneer deze betere uitkomst en/ofprocedurele kwaliteit kennelijk ook door een minder belastende gedraging bereikt had moeten worden. De definitie lost echter het bovengenoemde probleem van de diffuse grens tussen nodig en onnodig gedrag in de praktijk niet op, nu de termen ' voorzienbaar' , ' kennelijk' en het normatieve ' had moeten worden' lastig in te vullen blijven voor de rechter, met name vanwege de dubbele informatieasymmetrie.
De rechters zijn niet eensgezind over de frequentie van verstorend procesgedrag. Niemand wordt er door overstelpt, maar de antwoorden variëren van ' niet of nauwelijks' tot 'met enige regelmaat'. Veel rechters relateren deze beperkte frequentie aan een strakke regie vooraf, waartoe de mogelijkheden sinds de hervormingen van het procesrecht en het landelijke rolreglement zijn versterkt. Verstorend procesgedrag wordt volgens de respondenten in hogere mate veroorzaakt door bepaalde repeat players in kantonzaken en door een bepaalde groep advocaten. Verschillen tussen rechtsgebieden, procedurevormen en rol- of zaak-srechter komen niet duidelijk naar voren. De respondenten vinden het moeilijk om te speculeren over de oorzaken en motieven achter verstorend procesgedrag, maar zij denken dat het vaker door verwijtbare slordigheid en/of onbekwaamheid komt dan door het opzettelijk willen verstoren. Ook is er nog een tussenfiguur in de vorm van ' voorwaardelijk opzet' of ' bewuste schuld' : processystemen en/of tactieken die bewust worden gekozen en die vertraging en extra kosten niet als doel, maar wel als gevolg hebben. Het summier houden van de dagvaarding uit kostenbesparing, het liegen om de zaak te winnen en het uit tactisch oogpunt de kaarten lang op de borst houden zijn vormen van deze tussenfiguur.
Uitgesplitst naar soorten gedragingen heeft men het meeste last van late stellingen en feiten en laat ingebrachte bewijsstukken, vooral bij kanton. Kansloze stellingen en verweren en overbodige processuele verrichtingen leveren ook relatief veel overlast op, maar dan vooral bij de hoven en in mindere mate bij de rechtbanken. Het onvoorbereid of niet verschijnen ter zitting werd over de hele linie vrij veel genoemd.
Liegen/bedriegen/simuleren, fishing expeditions, overbodige/premature processen, late veranderingen/vermeerderingen van eis en overdreven hoge vorderingen worden soms ook genoemd, maar leiden tot minder noteringen in de ' overlast-top 3' vanwege een lagere frequentie en/of een lagere impact per keer. Evident kansloze processen en weigeringen om stukken over te leggen lijken nauwelijks tot overlast te leiden.
In bovenstaande tekst wordt de eerste onderzoeksvraag (Welke partijgedragingen ervaren rechters als onnodig vertragend en/ofkostenverhogend en waarom juist die gedragingen?) al grotendeels beantwoord, behalve het onderdeel ' waarom' . Daarom wordt nu nader stilgestaan bij de achtergrond van sommige veelgenoemde gedragingen.
In de eerste plaats zijn er de bepaalde repeat players (incassobureaus, nutsbedrijven, etc.) die met name in kantonzaken summiere dagvaardingen opstellen en soms ook partijen dubbel dagvaarden of voor elke gemiste betalingstermijn opnieuw. Het eerste is in strijd met de substantiëringsplicht, waardoor het werkelijke debat pas bij repliek/dupliek of op de comparitie begint. Het tweede levert overbodige kosten op. Dit is voor die repeat players met hun automatische systemen en interne routineprocedures efficiënt, omdat zij dan niet nutteloos hoeven te investeren in de 90% van de zaken die toch in verstek eindigen. Echter, voor de wederpartij die wél verschijnt en de rechters in die overige 10% van de zaken levert dit extra kosten en vertraging op.
Verder is er het probleem van (met name een bepaalde groep) advocaten die met hagel schieten en/of een mist van verweren optrekken in onduidelijke stukken. Dit gedrag wordt in de praktijk eerder beloond dan afgestraft. Immers, als tussen de vele kansloze of vage verweren er toch eentje zit die scherp is en slaagt, dan wordt de procedure gewonnen. De cliënt is tevreden en zal niet klagen over de nutteloze uren die in die andere punten gestoken zijn. De advocaat is tevreden, want die krijgt ook die nutteloze uren betaald. De rechter en de wederpartij zijn niet tevreden, want die hebben op al die kansloze verweren moeten reageren (hoewel de advocaat van de wederpartij hier ook uren voor kan schrijven), maar zij kunnen dit niet afstraffen. Slechts als kansloze stellingen of verweren leiden tot een gedeeld (on)gelijk, kan de rechter compenseren, maar dat is niet het geval als de vordering door een rake stelling of weer geheel wordt toe-of afgewezen.
Het gedrag waarvan door de rechters nog het meest wordt gezegd dat het waarschijnlijk opzettelijk is gericht op vertraging, dat zijn de overbodige processuele verrichtingen, met name in hoger beroep. Met nodeloze incidenten, aktes en pleidooien kan daar tijd worden gewonnen om niet te hoeven betalen of om de wederpartij dwars te zitten door wie men zich slecht behandeld voelt. Sta je peremptoir en moet je dus eigenlijk je grieven nemen? Waarom dan geen 843a-incident opwerpen om nog stukken op te vragen, dat scheelt weer tijd.
Tot slot zijn er nog de echte slordigheden, waarmee vooral het niet of onvoorbereid verschijnen ter zitting geassocieerd kan worden, maar ook het niet of verkeerd oproepen van getuigen. In deze categorie zijn veel losstaande voorbeelden gegeven, zoals het per ongeluk niet bijvoegen van producties. Hieronder vallen ook inhoudelijke slordigheden, zoals partijen die er pas na een (in beginsel) bindende eindbeslissing achterkomen dat ze nog iets essentieels moeten inbrengen en dus weer tegen die beslissing moeten ingaan.
Kortom, als antwoord op de eerste onderzoeksvraag: rechters zeggen niet erg veel (evident) verstorend procesgedrag tegen te komen en vinden het ook moeilijk om te bepalen wanneer gedrag onnodig is. Het evident onnodige gedrag dat ze tegenkomen is erg divers in soort en achtergrond. De vier vormen die er het meest uitspringen zijn hierboven omschreven.