Vgl. HR 3 maart 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2826, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2023, nr. 22/00981, nr. 22/00982, nr. 22/00983
ECLI:NL:GHARL:2023:3460
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-04-2023
- Zaaknummer
22/00981
22/00982
22/00983
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:3460, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑04‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1708
- Vindplaatsen
NLF 2023/1098
Uitspraak 25‑04‑2023
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Bron van inkomen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00981, 22/00982 en 22/00983
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2022, nummers LEE 21/2949, 21/2950 en 21/2951, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2016 en 2017 navorderingsaanslagen en is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep en een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
In de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft belanghebbende een Wajong-uitkering genoten. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft belanghebbende van 30 oktober 2015 tot 3 februari 2020 ingeschreven gestaan met een eenmanszaak met de handelsnaam ‘ [naam3] ’. Volgens de inschrijving bestonden de activiteiten uit projectontwikkeling.
2.2.
In de aangiften IB/PVV voor de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft belanghebbende de volgende resultaten uit overige werkzaamheden aangegeven:
Jaar | Omzet € | Kosten € | Resultaat € | Toelichting opbrengsten uit werkzaamheid |
2016 | 2.145 | 14.180 | -/- 12.035 | [naam4] |
2017 | 3.415 | 14.237 | -/- 10.822 | Verkoop bier afkomstig groothandel tbv promotie |
2018 | 8.662 | 25.542 | -/- 16.880 | Inkomsten pallets bier en adviezen door aannemersbedrijf [belanghebbende] |
2.3.
De aanslag IB/PVV 2016 is op 7 december 2018 door de Inspecteur conform de door belanghebbende ingediende aangifte vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2017 is op 2 juli 2019 door de Inspecteur conform de door belanghebbende ingediende aangifte vastgesteld.
2.4.
De Inspecteur heeft in het najaar van 2019 een boekenonderzoek inkomstenbelasting en omzetbelasting bij belanghebbende ingesteld. Dit onderzoek was gericht op de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2016, 2017 en 2018 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2019. Van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur een controlerapport opgemaakt met dagtekening 15 juni 2020.
2.5.
Naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 en 2017 opgelegd en is de onderhavige aanslag IB/PVV 2018 in afwijking – het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden is gecorrigeerd – van de ingediende aangifte vastgesteld.
2.6.
In het controlerapport is onder het kopje: ‘Ondernemerschap’ het volgende opgenomen:
“3.1.1 Ondernemerschap
De resultaten van een activiteit hebben alleen een inkomenskarakter en mogen als bron worden opgenomen in het inkomen (Box 1) als aan drie voorwaarden is voldaan:
1. deelname aan het economisch verkeer (buiten de onbelaste privé sfeer); én
2. geldelijk voordeel beogen (subjectief criterium); én
3. een positieve opbrengst is te verwachten (objectief criterium).
De heer [belanghebbende] heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2018 enkel negatieve resultaten uit overige werkzaamheden aangegeven (zie ook punt 2.3.2 van dit rapport):
2018 : -/- € 16.880
2017 : -/- € 10.822
2016 : -/- € 12.035
Totaal : -/- € 39.737
Als toelichting bij de omzetten is nog het volgende ingevuld:
- 2018: inkomsten pallets bier en adviezen door aannemersbedrijf [naam7]
- 2017: verkoop bier afkomstig van groothandel t.b.v. promotie
- 2016: [naam4]
Als toelichting bij de kosten is het volgende ingevuld:
- 2018: inkoopkosten pallets, bier etiketten, experts voor aannemersbedrijf
- 2017: verkoopkosten, autokosten, productiekosten en inkoop
- 2016: kosten
Uit de administratie (die ontbreekt) en uit de aanwezige administratieve bescheiden kan niet worden vastgesteld dat is voldaan aan voorwaarde 1, deelname aan het economisch verkeer.
Tevens kan op basis van de reeds aangegeven resultaten (negatief), de verkregen informatie en het inzien van de aanwezige administratieve bescheiden niet worden vastgesteld dat een positieve opbrengst is te verwachten. Een winstverwachting moet zijn gebaseerd op concrete feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden zijn niet vastgesteld en uit niets blijkt dat er positieve opbrengsten te verwachten zijn. De onderneming is inmiddels ook reeds uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel per 3 februari 2020.
Conclusie bron van inkomen:
Primair wordt het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een bron van inkomen.
Correcties:
De aangegeven negatieve resultaten uit overige werkzaamheden zullen worden gecorrigeerd.”
2.7.
Het nettoresultaat uit overige werkzaamheden over het jaar 2019 en 2020 bedraagt volgens de ingediende aangiften IB/PVV over deze jaren negatief € 35.040, respectievelijk negatief € 16.130. Over het jaar 2021 is in de aangifte IB/PVV geen resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen.
2.8.
Belanghebbende heeft een factuur afkomstig van Legalclaim office BV met dagtekening 28 december 2022, gericht aan het [naam5] ( [naam5] ) en met een totaal te betalen bedrag van € 65.500 ingebracht. Bijgevoegd is een ongetekende akte van cessie, met eveneens de dagtekening 28 december 2022, waarbij tegen betaling van een bedrag van € 66.000 de vordering op [naam5] van € 66.500 aan [naam6] BV wordt gecedeerd.
2.9.
Door belanghebbende is met opschrift 2023 een “Bedrijfsplan ‘Het grote 1000 woningenplan:” ingebracht. In dit plan is onder andere het volgende opgenomen:
“Doel
[naam7] BV heeft als doel over drie jaar 1000 woningen te hebben gebouwd door het hele land maar specifiek in de vier Noordelijke provincies gebaseerd op houtskeletbouw in zowel de sociale huur als midden huur/koop sectoren. Het betreffen hier rijtjeswoningen van vier/vijf, afhankelijk van de kavelgrootte, op een rij volledig van hout. De gestapelde woningen bestaan deels uit hout en betonskeletbouw als het gaat om woningen/appartementen van drie etages. Het betreft hier blokken van woningen/etagegebouwen met maximaal vijf naast elkaar.
Het 1e jaar is het doel 100 huizen te bouwen en de jaren daaropvolgend (3 jaar) 300 woningen per jaar Dit plan bevat de opzet voor de opstart, kosten en opbrengsten is de bouwsteen van het businessplan welke binnen 1 maand wordt opgeleverd.
Betrokken partijen
De huizen worden ontworpen door [naam7] BV. Het bedrijf doet zelf het tekenwerk wel in combinatie met een tekenbureau en coördineert het hele voortraject voor de kostprijs van 8000 euro.
(…)
Begroting per jaar op basis van 300 huizen in 2024, 2025, 2026.”
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de bestreden navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 2016 en 2017 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 terecht, respectievelijk naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de activiteiten van de – onder 2.1 genoemde – eenmanszaak een bron van inkomen vormen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen over de jaren 2016 en 2017 en de daarbij behorende beschikkingen belastingrente, en tot vermindering van de bestreden aanslag voor het jaar 2018 tot een aanslag opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 1.477 en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
De Inspecteur heeft zijn incidenteel hoger beroep ter zitting ingetrokken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft, naar het oordeel van het Hof, met juistheid geoordeeld, dat er, wil er sprake zijn van een bron van inkomen, aan de volgende drie algemene (bron)voorwaarden moet worden voldaan: (i) deelname aan het economische verkeer, (ii) het (subjectieve) oogmerk om een voordeel te behalen, en (iii) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.1.Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een bron van inkomen houdt partijen uitsluitend verdeeld of sprake is van deelname aan het economische verkeer en van een objectieve voordeelsverwachting. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen.2.
4.2.
De Rechtbank heeft vervolgens het volgende overwogen (waarbij met ‘eiser’ belanghebbende en met ‘verweerder’ de Inspecteur wordt bedoeld):
“16. Op eiser rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, de last om aannemelijk te maken dat in de jaren 2016, 2017 en 2018 ten aanzien van de onder 1.2. (Hof: zie 2.2.) vermelde werkzaamheden (de activiteiten) sprake was van deelname aan het economische verkeer en van de objectieve verwachting dat de opbrengsten van deze activiteiten de kosten ervan (zullen) overtreffen. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat sprake was van een ondernemingsplan en investeringsplan en twee zeer forse facturen, waaruit volgens eiser blijkt dat sprake is van vooruitzicht op winst. Eiser heeft deze stukken op verzoek van de rechtbank voor de zitting overgelegd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast inzake de deelname aan het economische verkeer en de objectieve voordeelsverwachting voldaan. De rechtbank betrekt daarbij in haar overwegingen dat volgens de aangiften IB/PVV van eiser in de jaren 2016, 2017 en 2018 slechts beperkte omzetten zijn behaald, namelijk van € 2.145, € 3.415 en respectievelijk € 8.662. Bovendien hebben de omzetten in al deze jaren tot negatieve resultaten geleid (zie 1.2 (Hof: zie 2.2.)). Het is daarbij onduidelijk welke ondernemingsactiviteiten eiser precies heeft verricht en waarmee de omzetten zijn behaald. De aangiften vermelden verschillende omschrijvingen (zie 1.2 (Hof: zie 2.2.)) en tijdens het ingestelde boekenonderzoek (zie 1.4 (Hof: zie 2.6.)) heeft de controleambtenaar de activiteiten niet aan de hand van de (beperkt aanwezige) administratie kunnen vaststellen. Verder volgt uit het controlerapport dat geen aansluiting kan worden gemaakt tussen de omzet en kosten uit de administratie en bescheiden en de aangiften IB/PVV van eiser. De door eiser aangeleverde ‘zeer forse facturen’, leiden niet tot een andere conclusie. Zo blijkt nergens uit dat deze door eiser uitgereikte facturen op enig moment zijn voldaan en zien deze niet allemaal op de in geschil zijnde belastingjaren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, ondanks eisers' inspanningen, niet aannemelijk geworden dat in de jaren 2016, 2017 en 2018 redelijkerwijs voordeel van de activiteiten was te verwachten. Verweerder heeft de activiteiten van eiser over de jaren 2016, 2017 en 2018 dan ook terecht niet als bron van inkomen aangemerkt en de negatieve resultaten uit die activiteiten terecht niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van de (navorderings)aanslagen.”
4.3.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.2 – aangehaalde overwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen daarom over en maakt deze tot de zijne. Het Hof betrekt daarbij in zijn oordeel dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de opbrengsten in de onderhavige jaren 2016, 2017 en 2018 slechts zien op bierverkopen, welke activiteit inmiddels is gestopt en dat de andere activiteiten die zien op de claimorganisatie gericht op het verhalen van aardbevingsschade en de bouwonderneming – zo die al daadwerkelijk tot een begin van uitvoering zijn gekomen – zien op jaren na de genoemde jaren 2016, 2017 en 2018 en voor rekening en risico komen van besloten vennootschappen (zie 2.8. en 2.9.). Dat toentertijd mogelijk sprake was (van de ontwikkeling) van een ‘bedrijfsplan’ en belanghebbende zich via een stichting beziggehouden zou hebben met de schadeclaim met betrekking tot de woning van zijn moeder maakt dit niet anders. Ook belanghebbendes ter zitting ingenomen stelling dat hij in de onderhavige jaren ook nog taxiritten verzorgde, doet aan het voorgaande niet af, nu deze stelling niet is onderbouwd.
4.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende verder enkel gesteld dat, ondanks de voortdurende negatieve resultaten in 2016, 2017 en 2018, sprake was van een objectieve voordeelsverwachting, maar deze blote stelling, tegenover de betwisting door de Inspecteur, op geen enkele wijze nader onderbouwd. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan vastgesteld zou kunnen worden dat in 2016, 2017 en 2018 en/of in de nabije toekomst met de gesuggereerde activiteiten (eigen bierlabel, claimorganisatie en bouwonderneming) positieve resultaten zijn te verwachten. Het voorgaande brengt mee dat in 2016, 2017 en 2018 geen sprake was van een objectieve voordeelsverwachting ten aanzien van de gesuggereerde en van de ontplooide (bierverkopen) activiteiten, zodat deze activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep ingetrokken. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt. Het Hof ziet ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑04‑2023
Vgl. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707 en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8348.