Noot Hoge Raad: In de bij de aanvrage gevoegde fotokopieën van faxberichten en rapportages zijn (vrijwel) steeds de namen van de daarin vermelde personen onleesbaar gemaakt. Het behoeft geen betoog dat dit een goed begrip van die berichten en rapportages bemoeilijkt. In dit arrest zijn de onleesbaar gemaakte namen weergegeven door [xxx].
HR, 26-06-2012, nr. 12/00857 H
ECLI:NL:HR:2012:BW9301
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-06-2012
- Zaaknummer
12/00857 H
- LJN
BW9301
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BW9301, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2012; (Herziening)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2003:AF8393
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2003:AF8393
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2003:AF8393
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2003:AF8393
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/271
Uitspraak 26‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Herziening. Vuurwerkramp Enschede. Het aangevoerde kan niet het ernstig vermoeden wekken dat, ware het Hof met de genoemde omstandigheden bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de strafvervolging. De Hoge Raad wijst de herzieningsaanvrage en de daarin gedane verzoeken af.
Partij(en)
26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 12/00857 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 12 mei 2003, nummer 21/001571-02, ingediend door mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 2 april 2002 - de verdachte ter zake van 1. (onder gedachtestreepje 1, 2, 3, 4, 5 en 6) "opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 1. (onder gedachtestreepje 7) "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 2. "opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging", 3. (onder gedachtestreepje 1, 2 en 3) "opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 4. "aan de schuld van de rechtspersoon te wijten zijn van brand en ontploffing, terwijl het feit iemands dood tengevolge heeft, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte, als medepleger, opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" en 5., 6. en 7. "telkens medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd" veroordeeld ten aanzien van 1. (onder gedachtestreepje 1, 2, 3, 4, 5, en 6), 2., 3., 4., 5.,6. en 7. tot een gevangenisstraf van een jaar en bepaald dat ten aanzien van 1. (onder gedachtestreepje 7) geen straf of maatregel zal worden opgelegd, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. De aanvrage tot herziening
2.1.
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvrage steunt op een drietal gronden. Aan de uiteenzetting daarvan gaat in de aanvrage het volgende vooraf:
- "I.
Inleiding
1. Op 13 mei 2000 vond de vuurwerkramp te Enschede plaats. Naar aanleiding van deze ramp is door een Recherchebijstandsteam (RBT), onder de naam TOLteam, een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart, dat onder leiding stond van officier van justitie, mr. H. Stam.
2. Verzoeker is bij arrest van 12 mei 2003 door het gerechtshof te Arnhem (LJN AF8393) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één 1. jaar, wegens - kort samengevat - het overtreden van de milieuvoorschriften en het opdracht geven en feitelijk leiding geven aan het door SE Fireworks (gedeeltelijk opzettelijk) overtreden van aan de vergunning verbonden voorschriften en wegens het aan de schuld van SE Fireworks c.q. verzoeker te wijten zijn van branden en ontploffingen als gevolg waarvan drieëntwintig (23) personen zijn overleden.
3. Tegen voornoemd arrest van het gerechtshof te Arnhem is door verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van Uw Raad d.d. 1 februari 2005 is het cassatieberoep verworpen (LJN AP8469)
4. Eveneens is tegen voornoemd arrest van het gerechtshof te Arnhem op 19 december 2007 eerder een herzieningsverzoek ingediend, welk verzoek op 1 juli 2008 door Uw Raad is afgewezen.
5. Verzoeker is bekend geraakt met nieuwe feiten en omstandigheden welke bij het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank en het gerechtshof niet zijn gebleken en die op zichzelf of in verband met de geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnen en die volgens verzoeker het ernstige vermoeden krachtens artikel 457, eerste lid onder sub 2 Sv wekken dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in haar vervolging jegens verzoeker.
6. In het navolgende hoofdstuk worden nova I, II en III elk afzonderlijk, doch ook in onderling verband als novum, aan Uw Raad gepresenteerd.
- II.
Nova I, II en III
2.1. Inleiding
7. Het Bureau Interne Zaken (hierna: "BIZ") van het politiekorps Gelderland Midden heeft op verzoek van burgemeester en korpsbeheerder van politie Twente, drs. J.H.H. Mans (hierna: "Mans") van Enschede in de periode van 24 juni 2003 tot 18 november 2003, dus na de uitspraak in hoger beroep, een intern onderzoek ingesteld naar het functioneren van het zogeheten TOLteam. Dit om helderheid te verschaffen over de vraag of er mogelijk sprake is geweest van strafbare feiten en/of plichtsverzuim van medewerkers van dit TOLteam (...). Dit onderzoek van BIZ heeft geleid tot een drietal rapporten, respectievelijk d.d. 27 augustus 2003, 12 oktober 2003 en 16 november 2003.
8. Uit deze drie rapporten van BIZ zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen die elk afzonderlijk van elkaar en/of bezien in onderling verband als novum zullen worden gepresenteerd, hetgeen ook geldt voor de BIZ rapporten 'an sich'.
9. Elk van deze nova op zichzelf en/of bezien in onderling verband en samenhang vormt en/of vormen de omstandigheid/heden waaruit blijkt dat het eerder genoemde arrest van het gerechtshof te Arnhem niet in stand kan blijven. (...)
10. De uitkomsten en uiteindelijke conclusies van het onderzoek door BIZ raken direct het functioneren en handelen van het gehele TOLteam, dat in opdracht en onder leiding van officier van justitie, mr. Stam het strafrechtelijk onderzoek heeft verricht naar de vuurwerkramp met als doel te onderzoeken wat er is gebeurd en wie er verantwoordelijk zijn. Veel resultaten van het onderzoek door BIZ, raken naast de inmiddels vrijgesproken verdachte Andre de V. ook direct de procedure en belangen van verzoeker, nu deze resultaten het functioneren en handelen van het TOLteam als zodanig behelzen. In het kader van onderhavig herzieningsverzoek zijn in het bijzonder de resultaten met betrekking tot het functioneren en handelen van officier van justitie mr. Stam en leidinggevenden binnen het TOLteam ten tijde van het onderzoek naar de vuurwerkramp van belang.
11. In het rapport van BIZ d.d. 16 november 2003 (...) worden naar aanleiding van de onderzoeksresultaten tot aan dat moment de volgende hypothesen en conclusies aan Korpsbeheerder Mans gepresenteerd:
"Verantwoordelijken en uitvoerenden binnen het strafrechtelijk onderzoek contra de verdachte A. de V. hebben binnen dit strafrechtelijke onderzoek opzettelijk de rechterlijke macht misleid."
Alsook:
"Er kan niet meer worden uitgesloten dat medewerkers van het TOLteam als verdachte dienen te worden aangemerkt van strafbare feiten, zoals meineed en valsheid in geschrifte, of als betrokkenen bij een vorm van plichtsverzuim. Er zijn mogelijk ook handelingen verricht die er na verder onderzoek toe kunnen leiden dat bewijsmiddelen als onrechtmatig verkregen worden beschouwd."
12. De onderzoeksresultaten van BIZ d.d. 16 november 2003 en eerder worden op 17 november 2003 gepresenteerd aan korpsbeheerder Mans en korpschef Deelman. Hoewel in juni 2003 korpschef Deelman een verzoek richtte aan het Openbaar Ministerie om een onderzoek door de Rijksrecherche te laten verrichten naar eventueel gepleegde strafbare feiten door leden van het TOLteam, werd dit toen afgewezen door het Openbaar Ministerie (...). Echter na de presentatie van de onderzoeksresultaten door BIZ op 17 november 2003 werd de onderzoeksopdracht aan BIZ stopgezet en nam de Rijksrecherche alsnog het onderzoek over, om uiteindelijk - met als uitgangspunt hetzelfde onderzoeksmateriaal - tot de conclusie te komen dat van misleiding van de rechter, of anderszins strafbaar handelen van leden van het TOLteam niet is gebleken (...).
13. De wijze van overname van het onderzoek door de Rijksrecherche van BIZ en de tegenstrijdigheid in conclusies heeft ertoe geleid dat de twee leidinggevenden van het onderzoeksteam van BIZ, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hun opvattingen hierover in een brief hebben kenbaar gemaakt aan de Vaste Kamer Commissie Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (...) deze brief zal eveneens aan Uw Raad worden gepresenteerd als novum III in onderhavig verzoek tot herziening).
14. In mei 2010 startte er als gevolg van een verklaring van een familielid van een toenmalig directielid van SE Fireworks (niet verzoeker) een nieuw onderzoek (eerst door het ESALTATO-team, later opgevolgd door het VERESAL-team) naar het wat en wie met betrekking tot de vuurwerkramp. Huidig korpsbeheerder Den Oudsten van politie regio Enschede verwoordde de resultaten van dit onderzoek tijdens een persconferentie d.d. 23 november 2011 als volgt:
"Inmiddels hebben er zeven (7) onderzoeken inclusief dit plaatsgevonden, waarvan ook het laatste onderzoeksteam heeft gezegd van we komen nu toch wel iets belangwekkends tegen waarin wij aanleiding zien om het opnieuw te onderzoeken. Wij hebben gezegd dat je niet alleen het boek niet dicht kan doen omdat je niet dichter bij de oorzaak bent gekomen, maar ook kun je het boek niet dichtdoen omdat iedere twijfel over de betrouwbaarheid van alles wat is onderzocht en de kwaliteit daarvan, als je dat in twijfel trekt, dan ontstaat er dus ook een situatie die voor alle betrokkenen erg onbevredigend is. [...] Het zal erg goed zijn als we nog eens met elkaar een onafhankelijk oordeel zouden krijgen of de onderzoeken tot nu toe volledig en zorgvuldig naar de maatstaven naar die wij daarvoor in dit land hebben. Of ze voldoende in onderling verband zijn beoordeeld en of er mogelijke aspecten zijn die met de kennis van nu nader onderzoek vergen. Wij hebben besloten de Minister van Veiligheid en Justitie te vragen om een dergelijk onafhankelijk oordeel te bewerkstelligen. [...]". ((...) zijnde een dvd met de gehele persconferentie. Aangehaald citaat (letterlijk uitgewerkt) is vanaf minuut 31.12)
15. Daarnaast is door rechercheurs van het VERESAL-team, die aan dit nieuwe onderzoek hebben deelgenomen, in een uitzending van KRO Brandpunt d.d. 20 november 2011 verklaard dat er gezien de onderzoeksresultaten een "review" dient plaats te vinden ((...), zijnde een dvd met het gehele item over de vuurwerkramp)."
3. De herzieningsgronden
3.1.
De aanvrage doet een beroep op een drietal omstandigheden die, naar wordt gesteld, op zichzelf dan wel in samenhang met elkaar het ernstige vermoeden wekken dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn verklaard in de strafvervolging van de aanvrager indien het Hof bij het onderzoek van de zaak daarmee bekend zou zijn geweest.
3.2.
Als eerste omstandigheid wordt aangevoerd dat de Officier van Justitie die optrad als leider van het opsporingsonderzoek op 7 december 2001 schriftelijk opdracht heeft gegeven tot het vernietigen van alle ongeveer 80.000 tapgesprekken die in het jaar 2000 zijn opgenomen in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp. Ter staving van deze stelling doet de aanvrage een beroep op een faxbericht van 7 december 2001 van bedoelde Officier van Justitie, inhoudende:
"Hierbij bevestig ik schriftelijk hetgeen ik gisteren en hedenmorgen met u besproken heb. Op 06.12 heb ik u in uw hoedanigheid van dagelijks leider van het Tolteam de opdracht gegeven om de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaken tegen de verdachten (...) en (...) te vernietigen.
Vervolgens heb ik vandaag, 7 december 2001, aan u de opdracht gegeven om de optical disks van alle in het jaar 2000 in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede afgeluisterde telefoongesprekken te vernietigen."
Volgens de aanvrage wordt aldus het ernstige vermoeden gewekt dat, ware de feitenrechter met deze opdracht bekend geweest, dit zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging.
De aanvrage stelt voorts dat de Officier van Justitie aldus heeft verhinderd "dat de inhoud van de uitgewerkte tapgesprekken deel zou hebben kunnen uitmaken van het procesdossier, waar dit op grond van het relevantiecriterium wel had gemoeten, en hierdoor kennisneming van de inhoud door rechtbank, hof en verdediging eveneens onmogelijk is gemaakt". Dit gevolg wekt volgens de aanvrage eveneens het ernstige vermoeden dat - ware de feitenrechter daarmee bekend geweest - het zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging.
3.3.
Als tweede omstandigheid wordt naar voren gebracht dat uit het rapport van BIZ van 16 november 2003 blijkt dat "binnen het strafrechtelijk onderzoek, uitgevoerd door het TOLteam een opeenstapeling van (vorm)verzuimen en onrechtmatig, dan wel onzorgvuldig handelen heeft plaatsgevonden, waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen" en dat nu "het opsporingsonderzoek door dezelfde rechercheurs, leidinggevenden en onder leiding van dezelfde officier van justitie heeft plaatsgevonden, [niet valt] uit te sluiten dat door de geconstateerde (vorm)verzuimen en het bewust onrechtmatig handelen in het opsporingsonderzoek jegens verdachte A. de V. ook het recht van verzoeker op een eerlijk proces is geschonden".
3.4.
Als derde omstandigheid wordt aangevoerd dat ook uit de brief van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], leidinggevenden van het BIZ-team, van 27 september 2005 aan de "Vaste Kamer Commissie Justitie" blijkt "dat er zich binnen het strafrechtelijk onderzoek door het TOLteam vormverzuimen, onzorgvuldigheden en onrechtmatigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan de waarheidsvinding in het geding is gekomen" en dat daardoor "het ernstige vermoeden (is) gewekt dat, ware het de feitenrechter bekend geweest, dit zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie".
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.
Het aangevoerde kan niet het ernstig vermoeden wekken dat, ware het Hof met de genoemde omstandigheden bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. De Hoge Raad overweegt daartoe het volgende.
4.2.
De als eerste aangevoerde herzieningsgrond, inhoudende dat de Officier van Justitie die optrad als leider van het opsporingsonderzoek op 7 december 2001 schriftelijk opdracht heeft gegeven tot het vernietigen van alle ongeveer 80.000 tapgesprekken die in het jaar 2000 zijn opgenomen in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp, steunt op een te selectieve weergave van de in dat verband relevante gegevens. De Hoge Raad wijst daartoe aan het bij de aanvrage gevoegde eindrapport van 17 juni 2004 inzake de Rapportage feitenonderzoek met betrekking tot een door de Rijksrecherche ingesteld onderzoek.1. Dit eindrapport, waarin ook het onder 3.2 vermelde faxbericht is weergegeven, houdt onder meer het volgende in (p. 66-67 en p. 75):
"6.2. Vernietiging (geheimhouder)gesprekken [xxx]
In de ter beschikking gestelde onderzoeksgegevens werden 3 faxberichten aangetroffen afkomstig van het parket Almelo. Alle faxen waren ondertekend door [xxx] en gericht aan de teamleiding Tolteam [xxx]. Als onderwerp staat op de faxen vermeld: "(Vernietiging) Optical disks telefoontap(s)".
Gelet op de interpretatie welke door het BIZ aan de inhoud van de faxberichten is gegeven, namelijk "dat de gesprekken met geheimhouders opgenomen in het jaar 2000 vernietigd moesten worden ook de gesprekken van de verdachte [xxx]" wordt hieronder, voordat op de onderzoeksbevindingen wordt ingegaan, per faxbericht aangegeven welk citaat betrekking heeft op het onderwerp. De vermelde data zijn afkomstig van de verstuurde faxberichten.
Faxbericht 1 opgemaakt/verstuurd 07.12.01
"Hierbij bevestig ik schriftelijk hetgeen ik gisteren en hedenmorgen met u besproken heb.
Op 06.12 heb ik u in uw hoedanigheid van dagelijks leider van het Tolteam de opdracht gegeven om de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaken tegen de verdachten [xxx] en [xxx] te vernietigen.
Vervolgens heb ik vandaag, 7 december 2001, aan u de opdracht gegeven om de optical disks van alle in het jaar 2000 in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede afgeluisterde telefoongesprekken te vernietigen".
Faxbericht 2 opgemaakt/verstuurd 13.12.01
"Op 7 december 2001 heb ik u schriftelijk opdracht gegeven om de optical disks van alle in het jaar 2000 in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede afgeluisterde telefoongesprekken te vernietigen.
Afgelopen dinsdag, 11 december 2001, hebt u mij gezegd dat aan deze opdracht nog geen gevolg was gegeven. Wij spraken toen af dat - in afwijking van mijn eerder gegeven opdracht - de optical disks in een verzegelde envelop aan de rechter-commissaris zouden worden gegeven.
Bij deze verzoek ik u dan ook om de optical disks van alle telefoontaps (zowel 2000 als 2001 betreffend) die in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede hebben gelopen, te mijner attentie op het arrondissementsparket te Almelo af te (laten) leveren.
Deze optical disks zal ik vervolgens afgeven aan de rechter-commissaris alhier, die de disks in een kluis in zijn kabinet zal bewaren".
Faxbericht 3 opgemaakt/verstuurd 13.12.01
"In mijn brief van 7 december jl heb ik u het volgende geschreven."
"Op 06, december 2001 heb ik u in uw hoedanigheid van dagelijks leider van het TOL-team de opdracht gegeven om de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaken tegen de verdachten [xxx] en [xxx] te vernietigen.
Vervolgens heb ik vandaag 7 december 2001 aan u de opdracht gegeven om de optical disks van alle in het jaar 2000 in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede afgeluisterde telefoongesprekken te vernietigen".
Bij deze deel ik u mede dat mijn opdracht van 6 december 2001 ook betrekking heeft op de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaak tegen de verdachte [xxx].
Vernietiging van de geheimhoudersgesprekken dient plaats te vinden, ook al bestaat het risico van beschadiging van de overige gesprekken.
De opdracht tot vernietiging van de optical disks van alle in het jaar 2000 afgeluisterde telefoongesprekken trek ik bij deze in. Deze optical disks dienen- na verwijdering en vernietiging van de geheimhoudersgesprekken - tot nader order bewaard te blijven.
Voorts geef ik u te kennen dat uitgewerkte verslagen van gesprekken met geheimhouders uit de ordners met tapverslagen verwijderd moeten worden en vervolgens moeten worden vernietigd.
Ik verzoek u van de vernietiging van de geheimhoudergesprekken de optical, disks en van de vernietiging van de processen-verbaal van de uitgewerkte taps een proces-verbaal op te (laten)maken en mij dit toe te sturen".
(...)
- 6.4.
Resumé
Niet gebleken is dat telecommunicatie welke aan [xxx] konden worden toegeschreven vóór 5 januari 2001 is opgenomen en uitgeluisterd.
Kort na de vuurwerkramp van 13 mei 2000 zijn telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd van de verdachten [xxx] en [xxx] waaronder telefoongesprekken met geheimhouders. In 2001 zijn telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd van [xxx] waaronder telefoongesprekken met geheimhouders.
Uit de journaalmutaties in combinatie met de gestuurde faxberichten, verklaringen, het requisitoir van [xxx] en het uitvaardigen van de 'Instructie' door het College naar aanleiding van een kort geding, ontstaat een beeld van onduidelijkheid welke bestaan heeft over de toepassing van het (sinds 1 februari 2000 ingevoerde) artikel 126aa SV, voor zowel politie als OM. Door acties van de advocatuur in een spraakmakende strafzaak is een en ander in een stroomversnelling gekomen en is sprake geweest van een 'gewijzigd juridisch inzicht' over hoe gehandeld dient te worden met geheimhoudersgesprekken.
Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van de faxen over het vernietigen van telefoongesprekken betrekking heeft op twee verschillende onderwerpen:
- 1.
alle telefoongesprekken;
- 2.
alle telefoongesprekken met geheimhouders.
Uit nader onderzoek en bestudering van de faxberichten, kan worden vastgesteld dat de navolgende passages met elkaar in onderling verband gelezen dienen te worden:
Faxbericht 1
"Op 06.12 heb ik u in uw hoedanigheid van dagelijks leider Tolteam de opdracht gegeven om de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaken tegen de verdachten [xxx] en [xxx] te vernietigen".
Faxbericht 3
"Bij deze deel ik u mede dat mijn opdracht van 6 december 2001 ook betrekking heeft op de data op de optical disks, betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken met geheimhouders in de strafzaak tegen de verdachte [xxx]".
De zinsnede uit het citaat van het BIZ-rapport dat "de gesprekken met geheimhouders opgenomen in het jaar 2000 vernietigd moesten worden ook de gesprekken van de verdachte [xxx], koppelt los van elkaar staande tekstgedeelten aan elkaar."
4.3.
Wat betreft de stelling dat de Officier van Justitie heeft verhinderd dat de inhoud van de uitgewerkte tapgesprekken deel uitmaakte van het procesdossier, verdient opmerking dat noch de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep noch enig ander stuk van het geding iets inhoudt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat bij de behandeling van het appel door of namens de aanvrager aan de Advocaat-Generaal of aan het Hof is verzocht de in de aanvrage genoemde optical discs betreffende de afgeluisterde telefoongesprekken dan wel de inhoud van de uitgewerkte tapgesprekken aan het dossier toe te voegen.
4.4.
De als tweede vermelde omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat de in het BIZ-rapport van 16 november 2003 gesignaleerde (vorm)verzuimen en onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek jegens de verdachte A. de V., zich ook hebben voorgedaan in het jegens de aanvrager - over wie in dat rapport niet wordt gerept - ingestelde onderzoek, is te speculatief om tot herziening te kunnen leiden. Dat geldt ook voor de derde omstandigheid: het beroep op de brief van 27 september 2005 aan de "Vaste Kamer Commissie Justitie".
In dat verband verdient opmerking dat de aanvrage miskent dat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, die als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, alleen plaats is ingeval het in het voorbereidend onderzoek in de strafzaak tegen de aanvrager - en dus niet tegen een ander - begane vormverzuim daarin heeft bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de aanvrager aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376), en voorts dat het de aanvrager is die tot op zekere hoogte aannemelijk zal moeten maken dat zich dat in zijn strafzaak daadwerkelijk heeft voorgedaan.
4.5.
De aangevoerde omstandigheden kunnen ook bezien in samenhang met elkaar niet tot herziening leiden.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat deze moet worden afgewezen.
6. In de herzieningsaanvrage gedane verzoeken
6.1.
De herzieningsaanvrage bevat het verzoek de aanvrager en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen de bij de aanvrage gevoegde dvd-opnamen alsmede de aanvrage mondeling toe te lichten. Daargelaten dat aldus wordt miskend dat ingevolge art. 463, tweede lid, Sv slechts de raadsman bevoegd is tot het geven van een mondelinge toelichting alsmede dat het verzoek daartoe zelfstandig, schriftelijk aan de rolraadsheer moet worden voorgelegd aangezien deze slechts kennisneemt van de indiening van een aanvrage en niet van de inhoud daarvan (vgl. HR 14 september 2004, LJN AP2562, NJ 2004/627 en thans ook art. XIII lid 2 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008), acht de Hoge Raad geen grond aanwezig voor inwilliging van het verzoek.
6.2.
Voorts bevat de herzieningsaanvrage het verzoek tot het horen van vier getuigen. Bij de beoordeling van dit verzoek moet worden vooropgesteld dat art. 459 Sv voorschrijft dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2º, Sv, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken, zodat de aanvrager niet kan volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de Hoge Raad daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. Het is dus de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een van de in art. 457, eerste lid onder 2°, Sv genoemde beslissingen zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvrage naar voren is gebracht (vgl. HR 18 maart 2008, LJN BA1024, rov. 6.6). Maar ook afgezien daarvan acht de Hoge Raad geen grond aanwezig voor inwilliging van het verzoek, aangezien in de afwijzing van de herzieningsaanvrage ligt besloten dat en waarom ook het verzoek wordt afgewezen.
7. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 juni 2012.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑06‑2012
Noot Hoge Raad: In de bij de aanvrage gevoegde fotokopieën van faxberichten en rapportages zijn (vrijwel) steeds de namen van de daarin vermelde personen onleesbaar gemaakt. Het behoeft geen betoog dat dit een goed begrip van die berichten en rapportages bemoeilijkt. In dit arrest zijn de onleesbaar gemaakte namen weergegeven door [xxx].