Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.468
Rb. Noord-Nederland, 16-12-2015, nr. C/17/125121 / HA ZA 13-48
ECLI:NL:RBNNE:2015:5815
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
16-12-2015
- Zaaknummer
C/17/125121 / HA ZA 13-48
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5815, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 16‑12‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 2016/30 met annotatie van B. Nijhof
JBO 2016/42 met annotatie van H.J. Bos
JG 2016/1 met annotatie van Prof. mr. T. Barkhuysen, mr. A.A. al Khatib
JM 2016/33 met annotatie van H.J. Bos
Uitspraak 16‑12‑2015
Inhoudsindicatie
"Staatssteun". Gevolgen. (Partiële) nietigheid?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/125121 / HA ZA 13-48
Vonnis van 16 december 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HARLINGEN,
zetelend te Harlingen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten: mr. P.E. Mazel en mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudende respectievelijk te Groningen en te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPAANSEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Winkel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten: mr. P.H.L.M. Kuypers en mr. D.W. Boot, kantoorhoudende respectievelijk te Brussel en te Breda.
Partijen zullen hierna de gemeente en Spaansen genoemd worden.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 1 juli 2015
- -
de akte uitlating in conventie tevens akte uitlating in reconventie van Spaansen
- -
de akte na tussenvonnis tevens houdende wijzigingen van eis van de gemeente
- -
de antwoordakte na verzoek houdende wijziging eis van Spaansen
1.2.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 1 juli 2015. De rechtbank heeft met het oog op de gevolgen van de beslissing dat er sprake is van onrechtmatige staatssteun (hierna ook wel: steunmaatregel) het in conventie aangewezen geacht dat partijen zich nader uitlaten omtrent de in hun ogen relevante feiten en omstandigheden ter beantwoording van de vraag door de rechtbank of in het onderhavige geval het volgens de gemeente nietige gedeelte van de koopovereenkomst – zijnde (het bedrag aan staatssteun dat deel uitmaakt van) de (totale) koopprijs – in onverbrekelijk verband staat met de overige onderdelen van de koopovereenkomst. Daarmee samenhangend is aan partijen verzocht zich erover uit te laten in hoeverre die overige onderdelen van de koopovereenkomst in de nietigheid delen en zo ja, welke consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden (rechtsoverweging 5.48 van het tussenvonnis). In verband daarmee heeft de rechtbank ook in reconventie aan partijen een uitlating dienaangaande opgedragen.
2.2.
Partijen hebben zich vervolgens bij akte nader uitgelaten. De gemeente stelt zich blijkens die akte - in hoofdlijnen samengevat - op het standpunt dat uit de overtreding van de artikelen 107-108 VWEU juncto artikel 3:40 lid 2, laatste deel BW volgt dat de gemeente een zelfstandige titel tot terugvordering van de onrechtmatig verleende staatssteun heeft, waarvoor (partiële) nietigverklaring geen vereiste is. Volstaan kan worden met het gelasten van terugbetaling van de onrechtmatig verleende staatssteun, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente. Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat voor herstel van de mededingingssituatie van voor de rechtshandeling al wel enige nietigverklaring noodzakelijk mocht zijn, dan is voor dergelijk herstel partiële nietigheid toereikend en wel in die zin dat deze is beperkt tot het gedeelte van de koopsom ad
€ 2.500.000,00 dat door de rechtbank in het tussenvonnis van 1 juli 2015 als onrechtmatig verleende staatssteun is aangemerkt. Meer subsidiair – in het geval de op 23 juni 2009 tot stand gekomen koopovereenkomst en/of de daarop volgende eigendomsoverdracht geheel nietig dienen te worden verklaard – vordert de gemeente dat Spaansen wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.500.000,00, vermeerderd met rente als bedoeld in artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 79/2004/EC, althans met de wettelijke rente vanaf de datum van steunverlening – althans de datum van het vonnis – tot de datum van terugbetaling.
2.3.
De gemeente heeft daartoe gesteld dat algehele nietigheid van de overeenkomst leidt tot complicatie en risico's, in die zin dat het geenszins zeker is dat Spaansen het reeds ontvangen deel van de koopsom ad € 6.500.000,00 kan terugbetalen (zodat de mededingingssituatie van voor de steunverlening niet wordt hersteld) en er allerlei onzekerheden ontstaan omtrent de mogelijke terugkeer van Spaansen naar haar "oude" locatie aan de Kanaalweg. De gemeente heeft verder betoogd dat in dit geval voldoende rechtvaardiging bestaat voor gedeeltelijke instandhouding van de strijdige rechtshandeling. Daartoe wijst zij op de volgende omstandigheden:
- Spaansen heeft de locatie aan de Kanaalweg verkocht in verband met haar voornemen tot verplaatsing van haar bedrijfsactiviteiten, voor de gemeente had de aankoop als reden te zijner tijd de locatie – na sloop en sanering – te gebruiken als bouwgrond voor woningbouw,
- Spaansen heeft haar bedrijfsactiviteiten op de locatie feitelijk gestaakt en verplaatst naar de nieuwe locatie aan de Industriehaven. Het is irreëel om te veronderstellen dat Spaansen bij een veroordeling tot terugbetaling van de onrechtmatig verleende staatssteun genoodzaakt zou zijn of daartoe zou beslissen tot heroprichting van haar vloerenfabriek op de oude locatie,
- de gemeente heeft nog steeds belang bij de locatie, gelet op de beperkte mogelijkheden tot woningbouw binnen de gemeente,
- indien Spaansen wordt veroordeeld tot terugbetaling van de onrechtmatig verleende staatssteun resteert voor haar een marktconforme prijs voor het door haar verkochte: op meer heeft zij ook geen recht,
- het voorgaande brengt mee dat het "restant" van de overeenkomst nog een voor beide partijen zinvolle regeling te zien geeft, waarmee de nagestreefde doelen behaald kunnen worden.
Bij dit alles stelt de gemeente zich op het standpunt – onder verwijzing naar HR 20 december 2013, 2014/347 – dat voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een "onverbrekelijk verband" in de zin van artikel 3:41 BW niet een subjectieve benadering
(zouden partijen de overeenkomst ook hebben gesloten indien zij kennis zouden hebben gedragen van de nietigheid?) maar een (meer) objectieve benadering moet worden gevolgd. Bij die benadering wordt de onverbrekelijkheid beoordeeld aan de hand van de vraag of de instandhouding van de verdere overeenkomst juridisch aanvaardbaar is, gezien de omstandigheden van het geval.
2.4.
Spaansen stelt zich – samengevat – op het standpunt dat voor ongedaanmaking van onrechtmatige staatssteun en met het oog op het opheffen van de verstoring van de mededinging nietigheid van de overeenkomst bij uitstek het middel is om herstel in de oude toestand – van voor de staatssteun – te bewerkstelligen. Volgens Spaansen is de ter uitvoering van de onrechtmatige staatssteun verrichte rechtshandeling nietig op grond van artikel 3:40 lid 2 BW wegens strijd met artikel 107 juncto 108 VWEU, omdat dit dwingende wetsbepalingen zijn. Partiële nietigheid is slechts bij uitzondering mogelijk. Spaansen stelt dat de door de rechtbank als niet marktconform beoordeelde koopprijs van
€ 8.500.000,00 tot nietigheid van de gehele overeenkomst moet leiden. Voor Spaansen is de overeengekomen koopprijs van zodanig belang dat de inhoud van de overeenkomst geweld aan gedaan zou worden, indien de rest ervan in stand zou blijven. Spaansen zou niet akkoord zijn gegaan met een verhuizing van haar onderneming naar een andere locatie, zonder dekking van de kosten daarvan, met inbegrip van de overplaatsing van werknemers naar Harlingen. Spaansen heeft steeds ingezet op een koopprijs die de herinvesteringswaarde van de nieuwe fabriek benadert. Zij heeft geïnvesteerd in behoud van werkgelegenheid in de gemeente Harlingen. Een gecorrigeerde prijs met meer dan 25% zou geen recht doen aan de inspanningen van Spaansen, aldus Spaansen. Een eventuele nietigheid hoeft niet de koopovereenkomst met betrekking tot het talud aan de Nieuwe Industriehaven te betreffen, omdat daarvoor een aparte overeenkomst bestaat.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat Spaansen zich niet heeft verzet tegen de wijziging van eis van de gemeente. De rechtbank ziet ook geen aanleiding die eiswijziging ambtshalve wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten. De rechtbank zal dus verder recht doen op de eis zoals die na wijziging is komen te luiden.
2.6.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5.39 van het vonnis van 1 juli 2015 tot uitdrukking heeft gebracht, is het gevolg van de vaststelling dat een steunmaatregel onrechtmatig is dat deze ongedaan moet worden gemaakt teneinde de mededingingsrechtelijke toestand van voor de steunverlening te herstellen. Zo mogelijk dient die ongedaanmaking op de minst bezwarende wijze te geschieden. Terugvordering van het onrechtmatige betaalde is daartoe een mogelijkheid, maar de rechtbank kan de gemeente niet volgen in haar standpunt dat zij reeds uit de overtreding van de artikelen 107/108 VWEU een titel/grondslag tot terugbetaling van het inmiddels betaalde bedrag dat als onrechtmatige steunmaatregel is aangemerkt – het bedrag van € 250.000,00 – heeft verkregen. Naar Nederlands recht valt een dergelijke titel/grondslag niet aan wijzen en ook in het VWEU is daarin niet voorzien. Voor zover de gemeente het oog mocht hebben op het
leerstuk van onverschuldigde betaling ziet zij er aan voorbij dat de betaling haar grond vindt in de koopovereenkomst van partijen en de onverschuldigdheid van de betaling eerst aan de orde kan zijn indien de rechtsgrond daaraan – bijvoorbeeld door nietigheid – is komen ontvallen.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat partiële nietigverklaring van het koopprijsbeding, aldus dat de nietigheid dat deel van de koopprijs treft dat als onrechtmatige steunmaatregel is aan te merken – zijnde in dit geval een bedrag € 2.250.000,00 – zal bijdragen aan het herstellen van de mededingingssituatie van voor de steunverlening en daartoe de minst bezwarende maatregel is om de gevolgen van de steunmaatregel ongedaan te maken. Dat vergt feitelijk immers (slechts) terugbetaling van het door Spaansen inmiddels van de gemeente ontvangen bedrag van € 250.000,00. Daarbij staat buiten kijf dat Spaansen als begunstigde van de steunmaatregel is aan te merken (HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0539).
Algehele nietigheid van de koopovereenkomst is aanzienlijk complexer en bezwarender, nu een deel van de opstallen inmiddels is afgebroken, ook al kan die algehele nietigheid op zich ook bijdragen aan herstel van de mededingingsrechtelijke situatie van voor de steunverlening. Algehele nietigheid resulteert erin dat de gemeente de locatie aan de Kanaalweg aan Spaansen ter beschikking moet stellen in de toestand waarin zij deze heeft ontvangen en Spaansen de gehele koopprijs moet terugbetalen. De gemeente heeft reeds bij dagvaarding – hetgeen nadien onweersproken is gelaten door Spaansen – gesteld dat zij de locatie nodig heeft in verband met afspraken die zij met de Provincie en Rijkswaterstaat omtrent de ontwikkeling van de N31 heeft gemaakt en dat zij die afspraken niet kan nakomen indien zij niet langer de beschikking over de gronden heeft. Voorts heeft de gemeente twijfels geuit over de mogelijkheid van Spaansen om ook een bedrag van € 6.500.000,00 aan de gemeente terug te betalen. Spaansen heeft bij antwoordakte niets aangevoerd om die twijfel te weerspreken of weg te nemen.
2.8.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat voor het herstellen van de mededingingsrechtelijke situatie van voor de steunverlening partiële nietigverklaring van het koopprijsbeding op zich voldoende is en dat deze koopprijs (waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 3:42 BW juncto artikel 6:248 lid 1 BW) gesteld kan worden op een bedrag van € 6.250.000,00. Vervolgens dient echter de vraag beantwoord te worden of dit toch tot gevolg heeft dat de koopovereenkomst als geheel nietig is omdat tussen de koopprijs en de overige inhoud van de koopovereenkomst een onverbrekelijk verband bestaat zoals bedoeld in artikel 3:41 BW.
2.9.
De rechtbank neemt voor de beantwoording van deze vraag tot uitgangspunt dat de vraag of van een onverbrekelijk verband sprake is een vraag van uitleg van de rechtshandeling is. Daarbij kunnen van belang zijn de aard, inhoud en strekking van de rechtshandeling, de mate waarin de onderscheiden onderdelen met elkaar verband houden en hetgeen partijen met de rechtshandeling hebben beoogd. In het licht daarvan dient te worden beoordeeld of, mede gelet op de overige omstandigheden van het geval en de belangen van alle betrokken partijen, voor gedeeltelijke instandhouding van de rechtshandeling al dan niet voldoende rechtvaardiging bestaat (HR 20 december 2013, NJ 2014/347). Of partijen bij kennis van de nietigheid de overeenkomst ook zouden hebben gesloten is derhalve dus niet zonder meer doorslaggevend.
2.10.
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader stelt de rechtbank vast dat de waarde van het verkochte terrein in ongesaneerde staat, waarbij de taxatie van DTZ Zadelhoff tot richtsnoer is genomen, gesteld kan worden op een bedrag van € 6.250.000,00. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen zij in rechtsoverweging 5.23 van het vonnis van 1 juli 2015 heeft overwogen. Dat brengt mee dat Spaansen voor het terrein in ongesaneerde staat een koopprijs ontvangt die in overeenstemming is met de waarde van het terrein in het economisch verkeer, indien deze beperkt zou blijven tot een bedrag van € 6.250.000,00.
Uit de overeenkomst vloeit verder voort dat het bedrag van € 2.000.000,00 niet zozeer een tegenprestatie is voor de locatie, maar als een vergoeding voor het verplaatsen van de fabriek van Spaansen naar het terrein aan de zeehaven en meer in het bijzonder een beloning voor het behoud van werkgelegenheid. Dat blijkt uit artikel 19 van de koopovereenkomst, waarin in de aanhef nadrukkelijk is bepaald dat de gemeente hecht aan behoud van werkgelegenheid en dat in dat kader Spaansen bereid is binnen de gemeente Harlingen te investeren ten behoeve van de werkgelegenheid. Ook uit de stellingen van Spaansen zelf blijkt dat deze vergoeding daarop ziet: in het kader van haar betoog dat de gemeente gehouden is tot betaling van het bedrag van € 2.000.000,00 met wettelijke rente heeft Spaansen naar voren gebracht (bijvoorbeeld bij conclusie van repliek in reconventie onder 75 sub f) dat zij de werkgelegenheid in de gemeente met 35 personen heeft uitgebreid. Voorts heeft Spaansen bij pleidooi daarbij uitvoerig stilgestaan. Uit de akte van 7 oktober 2015 van Spaansen blijkt vervolgens ook dat zij de vergoeding van € 2.000.000,00 als tegenprestatie ziet voor haar inspanningen om werkgelegenheid over te hevelen van Winkel naar Harlingen en het uitbreiden van productiecapaciteit naar Harlingen. Het bedrag van€ 2.000.000,00 staat aldus beschouwd los van de waarde van het terrein. Deze vergoeding heeft Spaansen "in de markt" niet kunnen realiseren. Er is dus – naast het feit dat partijen dat tot uitdrukking hebben gebracht – in objectieve zin een splitsing te maken tussen het bedrag dat Spaansen heeft bedongen voor het terrein en het bedrag dat Spaansen als tegenprestatie voor de verplaatsing van de fabriek als zodanig in het vooruitzicht was gesteld.
2.11.
Afgezet tegen deze feiten en omstandigheden kent de rechtbank minder betekenis toe aan de enkele subjectieve stelling van Spaansen dat zij de overeenkomst tegen een lagere prijs niet zou zijn aangegaan en haar locatie niet zou hebben willen verkopen. Deze stelling verdraagt zich overigens niet goed met het feit dat Spaansen reeds sinds 2003 met diverse partijen gesprekken heeft gevoerd over verkoop van het terrein, maar wat daar ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat – meer objectief benaderd – ook met een koopprijs van€ 6.250.000,00 recht wordt gedaan aan de koopovereenkomst en de daarin vervatte bedoelingen van partijen. Voor instandhouding van de koopovereenkomst met een aangepast prijsbeding is dan ook een voldoende rechtvaardiging te vinden.
2.12.
Met inachtneming van hetgeen de rechtbank reeds in het vonnis van 1 juli 2015 heeft overwogen en beslist en rekening houdend met de wijziging van eis in conventie door de gemeente zal de rechtbank thans beslissen als hierna in het dictum is weergegeven. De rechtbank stelt daarbij vast dat Spaansen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd tegen de gewijzigde vordering van de gemeente om Spaansen te veroordelen tot betaling van rente conform artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 794/2004/EC en de ingangsdatum van de verschuldigdheid van de aldus te berekenen rente. De rechtbank zal die vordering dan ook toewijzen.
2.13.
Spaansen heeft verzocht het vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in verband met de verstrekkende gevolgen van een geheel of gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen voor haar bedrijfsvoering en de onzekerheid die dat met zich zou brengen voor haar onderneming en haar werknemers. De gemeente heeft betwist dat er sprake is van zodanig verstrekkende gevolgen dat van uitvoerbaar bij voorraad verklaring zou moeten worden afgezien.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige kwestie al een zekere geschiedenis kent en overweegt dat in dat licht de gemeente haar belang bij onmiddellijke executie van het vonnis niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het belang van Spaansen bij behoud van de bestaande toestand totdat op een aan te wenden rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis. Bovendien onderkent de rechtbank dat deze zaak enkele aspecten heeft - bijvoorbeeld voorbeeld op het punt van de partiële nietigheid van het koopprijsbeding - waarover geen communis opinio bestaat. De rechtbank zal daarom het verzoek van Spaansen honoreren. In het verlengde daarvan zal de rechtbank ook de proceskostenveroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.14.
De vorderingen van Spaansen in reconventie zullen worden afgewezen, nu deze afstuiten op hetgeen is overwogen en beslist ten aanzien van de vorderingen in conventie, hetgeen ten aanzien van de vorderingen in reconventie als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
2.15.
Als de in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Spaansen in de kosten van het geding aan de zijde van de gemeente worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden in conventie vastgesteld op een bedrag van € 18.257,32, waarvan een bedrag van € 3.715,00 voor verschotten, € 92,82 aan explootkosten en € 14.449,50 voor salaris advocaat (tariefgroep VIII, 4,5 punten) en in reconventie op een bedrag van € 5.619,25 voor salaris advocaat.
3. BESLISSING
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat met de tussen partijen, betreffende de Spaansen-locatie Kanaalweg, op 23 juni 2009 tot stand gekomen koopovereenkomst en de daarop volgende eigendomsoverdracht op 13 september 2010, sprake is van een onrechtmatige steunmaatregel in de zin van de artikelen 107-108 VWEU, en dat de mededingingssituatie van vóór de steunmaatregel dient te worden hersteld;
3.2.
verklaart voor recht dat betreffende de Spaansen-locatie Kanaalweg de onrechtmatig verleende staatssteun bedraagt € 2.250.000,-, waarvan € 2.000.000,- nog niet door de gemeente aan Spaansen is betaald;
3.3.
verklaart voor recht dat als datum steunverlening geldt 23 juni 2009;
3.4.
veroordeelt Spaansen om een bedrag van € 250.000,- aan de gemeente terug te betalen, vermeerderd met de daarover berekende rente als bedoeld in artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 79/2004/EC vanaf datum steunverlening tot en met datum van terugbetaling, en verklaart voor recht dat de tussen partijen overeengekomen nabetaling ad€ 2.000.000,- (welke nog niet door de gemeente aan Spaansen is voldaan), niet door de gemeente aan Spaansen is verschuldigd;
3.5.
veroordeelt Spaansen in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente vastgesteld op een bedrag van € 18.257,32;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af;
3.8.
veroordeelt Spaansen in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente vastgesteld op een bedrag van € 5.619,25.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit, mr. S.B. van Baalen en mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑12‑2015