Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)
Artikel 36
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
08-04-1960, Trb. 1960, 69 (uitgifte: 18-07-1960, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-07-1963, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De grensbewaking in de Eemsmonding wordt in overeenstemming met het nationale recht uitgeoefend:
- a)
indien een vaartuig van zee komt, door de grensbewakingsautoriteiten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de eerste haven van bestemming van het vaartuig is gelegen,
- b)
indien een vaartuig naar zee vaart, door de grensbewakingsautoriteiten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de laatste haven die het schip heeft aangedaan, is gelegen,
- c)
indien een vaartuig tussen een haven aan de Eemsmonding en een andere haven aan of bovenstrooms van de Eemsmonding vaart, tot op een afstand van twee zeemijlen van de laatst aangelopen haven, of, indien de laatst aangelopen haven niet aan de Eemsmonding ligt, van de plaats waar het schip de Eemsmonding binnenvaart, door de grensbewakingsautoriteiten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de haven van vertrek is gelegen; voor het overige door de grensbewakingsautoriteiten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de haven van bestemming is gelegen.
2.
De Verdragsluitende Partijen hebben bovendien het recht in de Eemsmonding alle vaartuigen in zoverre door hun grensbewakingsautoriteiten te doen controleren als noodzakelijk is voor het vaststellen van de haven van bestemming of de haven van vertrek van het vaartuig. De grensbewakingsautoriteiten voeren een zodanige controle alleen uit indien er een verdenking van misbruik bestaat, in het bijzonder indien er verdenking bestaat dat de door een schip gevoerde vlag niet overeenstemt met de werkelijke haven van bestemming of van vertrek.
3.
Ter bevordering van de bestrijding van de smokkelhandel in de Eemsmonding verlenen de douaneautoriteiten van de twee Verdragsluitende Partijen elkaar bijstand bij de uitvoering van hun grensbewakingstaak volgens de leden 1 en 2. Zij doen elkaar daartoe zo snel mogelijk, uit eigen beweging of op verzoek, mededeling van die gegevens die voor de uitoefening van hun dienst van belang zijn. De nationale voorschriften volgens welke voor het verstrekken van mededelingen een machtiging van andere autoriteiten vereist is, blijven onverminderd van kracht.
4.
De regeling vervat in de leden 1 tot en met 3 geldt niet voor de Boven Eems, waar uitsluitend de Duitse grensbewakingsautoriteiten bevoegd zijn. Het binnenvaren in de Eemsmonding in de zin van letter c van lid 1 wordt in dit geval gerekend van de westelijke en zuidelijke begrenzing van de Boven Eems af.
5.
Lid 2 en lid 6 van artikel 33 zijn van overeenkomstige toepassing.