Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/119/EG houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden
Artikel 3 Veiligheidsvoorraden — Berekening van de opslagverplichting
Geldend
Geldend vanaf 11-11-2018
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2020.
- Bronpublicatie:
19-10-2018, PbEU 2018, L 263 (uitgifte: 22-10-2018, regelingnummer: 2018/1581)
- Inwerkingtreding
11-11-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-10-2018, PbEU 2018, L 263 (uitgifte: 22-10-2018, regelingnummer: 2018/1581)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
De lidstaten nemen alle passende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om te waarborgen dat uiterlijk 31 december 2012 op het grondgebied van de Gemeenschap ten gunste van henzelf permanent een totale olievoorraad wordt aangehouden die ten minste gelijk is aan de grootste van de twee volgende hoeveelheden: 90 maal het daggemiddelde van de netto-invoer of 61 maal het daggemiddelde van het binnenlands verbruik.
2.
Het daggemiddelde van de netto-invoer wordt berekend op basis van het in het voorafgaande kalenderjaar ingevoerde aardolie-equivalent, bepaald volgens de in bijlage I uiteengezette regels en methode.
Het daggemiddelde van het binnenlands verbruik wordt berekend op basis van het in het voorafgaande kalenderjaar binnenslands verbruikte aardolie-equivalent, bepaald en berekend volgens de in bijlage II uiteengezette regels en methode.
3.
In afwijking van lid 2 worden van 1 januari tot en met 30 juni van elk kalenderjaar de in dat lid bedoelde daggemiddelden van de netto-invoer en het binnenlandse verbruik bepaald op basis van de ingevoerde en verbruikte hoeveelheid in het voorlaatste kalenderjaar dat aan het lopende kalenderjaar voorafgaat.
4.
De in dit artikel bedoelde regels en methoden voor de berekening van de opslagverplichting kunnen worden gewijzigd volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.